4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De gebeurtenissen op 5 mei 2021
Op 5 mei 2021 was verdachte aanwezig in de woning van aangever (hierna: [slachtoffer] ). Volgens zowel de verklaring van verdachte als de verklaring van [slachtoffer] is er een discussie ontstaan over geld. Over de precieze achtergrond van de discussie lopen de visies van beiden uiteen. Voor de beoordeling van de tenlastelegging is dat ook niet van belang.
Bij de politie verklaart verdachte dat [slachtoffer] hem een duw gaf, waarna hij terug duwde. [slachtoffer] viel toen op de grond, tussen de salontafel en de bank. [slachtoffer] kwam overeind en pakte een mes. [slachtoffer] stond toen op 1,5 meter afstand van hem. Verdachte werd kwaad en gaf [slachtoffer] een klap op zijn mond. [slachtoffer] viel, raakte de lamp en bloedde uit zijn hoofd. Verdachte heeft het mes gepakt en weggelegd. Daarna zag hij dat [slachtoffer] omhoog kwam en heeft hij hem een klap en schop gegeven. [slachtoffer] is op de bank gaan zitten en verdachte is weggegaan.
Ter zitting heeft verdachte deze verklaring aangevuld in die zin dat na de duw [slachtoffer] met de linkerkant van zijn hoofd tegen de tafel is gevallen, waarna de toedracht op dezelfde wijze is verlopen als bij de politie is verklaard. Ter zitting heeft hij een tekening gemaakt waarop hij heeft aangegeven waar de diverse voorwerpen in de kamer stonden en waar hij en [slachtoffer] stonden.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte hem in de discussie als eerste een klap gaf tegen de linkerkant van zijn schedel, net boven zijn linkeroor. Hij is gevallen, was verlamd en kon zich niet meer bewegen. Hij lag tussen de eetkamer tafel, de muur en salontafel in. Daarna is hij 6 à 7 keer geslagen en geschopt. Hij heeft na de eerste klap alleen maar op de grond gelegen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het scenario zoals dat door [slachtoffer] is verklaard buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld.
Als eerste moet worden opgemerkt dat verdachte zijn weergave van de gebeurtenissen heeft aangepast. Pas ter zitting komt een weergave naar voren die een verklaring zou kunnen zijn van de verwonding aan de linkerkant van het hoofd van verdachte. De val waarbij verdachte tegen de lamp is gekomen, kan het letsel aan de linkerkant van het hoofd van verdachte namelijk niet verklaren. Op grond van de tekening die verdachte heeft gemaakt, stond de lamp namelijk achter verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is bij een dergelijke val een wond aan de linkerkant van het gezicht niet voor de hand liggend. De pas ter zitting gegeven verklaring dat [slachtoffer] eerst tegen de tafel is gevallen, past wel bij de verwonding zoals die bij [slachtoffer] is geconstateerd. Daarin zou een verklaring voor deze aanpassing gelegen kunnen zijn.
Verder kan uit de medische informatie die zich over verdachte in het dossier bevindt, waaronder de informatie afkomstig van de spoedeisende hulp, worden opgemaakt dat er bij [slachtoffer] een parese wordt vastgesteld en motoriekverlies aan rechter arm en been. Op grond daarvan concludeert de rechtbank dat er tussen verdachte en [slachtoffer] een voorval heeft plaats gevonden waardoor [slachtoffer] die parese en het motoriekverlies heeft opgelopen. De vraag is welke.
Verdachte verklaart dat [slachtoffer] op de bank is gaan zitten. Zowel de neef van [slachtoffer] als de twee ter plaatse gekomen verbalisanten, verklaren dat [slachtoffer] op de grond lag of zat. Verbalisant beschrijft de plaats als bank en salontafel. [slachtoffer] wordt dus op een andere plaats aangetroffen dan waar hij volgens verdachte was toen verdachte weg ging. Zoals hiervoor weergegeven, heeft [slachtoffer] verklaard dat hij na de eerste klap op de grond lag, verlamd was en zich niet meer kon bewegen. Dat past bij de bevindingen van de neef en de verbalisanten. Maar ook bij de informatie van het ziekenhuis over de parese en het verlies van motoriek. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] na het gebeuren op de bank is gaan zitten afgezet tegenover het aantreffen van [slachtoffer] ter plaatse, zou betekenen dat [slachtoffer] zelf van de bank op de grond is gaan liggen. Gezien de geconstateerde parese en het verlies aan motoriek is dit naar het oordeel van de rechtbank onwaarschijnlijk.
De geconstateerde parese en het verlies aan motoriek, maken het naar het oordeel van de rechtbank ook onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] , zoals verdachte verklaart, in staat was om na de val overeind te komen en een mes te pakken.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank de gang van zaken zoals door [slachtoffer] beschreven geloofwaardig. Zij wordt hierin gesteund door de verklaring van [getuige] waaruit naar voren komt dat verdachte op de desbetreffende avond bij hem is langs geweest en voordeed hoe hij op [slachtoffer] had ingetrapt. [getuige] verklaarde dat verdachte op de vlucht was voor de politie en zijn scooter bij hem wilde achterlaten. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte dan ook als ongeloofwaardig ter zijde. De rechtbank stelt derhalve vast dat verdachte [slachtoffer] een klap heeft gegeven tegen de linkerkant van zijn schedel, waardoor [slachtoffer] ten val is gekomen. Hierdoor is hij verlamd geraakt en kon hij zich niet meer bewegen. Daarna is hij nog 6 à 7 keer geslagen en geschopt door verdachte.
Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte met zijn handelen [slachtoffer] wilde doden zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling dan wel mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
Zwaar lichamelijk letsel
Het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bevat geen definitie of omschrijving van zwaar lichamelijk letsel. Artikel 82 Sr geeft echter wel tot op zekere hoogte invulling aan dat begrip door te bepalen dat onder zwaar lichamelijk letsel onder meer wordt begrepen: “ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden” alsmede “storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft”. Artikel 82 Sr strekt ertoe buiten twijfel te stellen dat in deze gevallen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, maar er is niet beoogd een limitatieve opsomming te geven. In lijn met wetsgeschiedenis is in de rechtspraak van de Hoge Raad vooropgesteld dat artikel 82 Sr de rechter de vrijheid laat om ook buiten de hiervoor aangeduide gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden gebaseerd op de verwondingen in hun totaliteit.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat als gevolg van de door verdachte verrichte geweldspleging [slachtoffer] letsel heeft opgelopen, te weten neurologische uitval aan de rechterzijde van het lichaam, neurotrauma en sterk verminderde mobiliteit van de rechterarm en het rechterbeen. [slachtoffer] heeft hiervoor twee weken in het ziekenhuis gelegen en heeft daarna nog een maand moeten revalideren. Hij heeft drie keer per week fysiotherapie en ergotherapie. [slachtoffer] is aangewezen op hulp en heeft nog altijd last van het letsel. Voorheen had hij geen motorische problemen, maar nu heeft hij die wel. [slachtoffer] kan daardoor geen auto meer rijden en is gekluisterd aan huis. Ook kan hij zijn werk niet uitoefenen en is zijn spraak verslechterd. Het is de vraag of [slachtoffer] volledig zal herstellen. Gelet op de aard van het letsel, het verblijf in het ziekenhuis en het revalidatiecentrum en de vermoedelijke duur van het herstel dient het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel naar normaal spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt.
Opzet op veroorzaken zwaar lichamelijk letsel
Voor het subsidiaire verwijt is verder vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van dat letsel. Uit niets blijkt dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank is voorts van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte hierop voorwaardelijk opzet had. De door verdachte gegeven klap is op zich bezien onvoldoende om dat aan te nemen. Weliswaar is er sprake van een klap waardoor [slachtoffer] achterover viel, en dus van een klap met kracht, maar in zijn algemeenheid geldt dat zo’n klap niet voldoende is om zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken. Dat kan anders zijn wanneer, zoals in dit geval, de gesteldheid van [slachtoffer] zodanig was dat een enkele klap dat letsel kon doen ontstaan. Bij [slachtoffer] was er sprake van een schedelreconstructie, die hem kwetsbaar maakte. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij ervan op de hoogte was dat [slachtoffer] een ongeval had gehad en een operatie had gehad aan zijn schedel, maar uit het dossier blijkt niet dat verdachte op de hoogte was van het feit dat sprake was van een schedelreconstructie en dat het hoofd van [slachtoffer] daarmee extra kwetsbaar was. De rechtbank is dus van oordeel dat verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen subsidiair ten laste is gelegd.
Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge
Verdachte heeft wel opzet gehad op de mishandeling. Verdachte heeft [slachtoffer] immers een klap gegeven waardoor hij gewond is geraakt. Bovendien kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist dat het geven van een dergelijke klap tenminste pijn tot gevolg zou hebben. Vervolgens dient de rechtbank te bekijken of het geobjectiveerde bestanddeel van artikel 300 lid 2 Sr bewezen kan worden. Dat geobjectiveerde gevolg van artikel 300 lid 2 Sr is dat dat de mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Dat geobjectiveerd zijn betekent dat sprake moet zijn van zwaar lichamelijk letsel en van een causaal verband tussen het gedrag en het zwaar lichamelijk letsel. In tegenstelling tot een bewezenverklaring van artikel 302 Sr is geen opzet op het gevolg vereist. De rechtbank heeft reeds overwogen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Dat het zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt door het feit blijkt uit de medische gegevens zoals hierboven vermeld en de toedracht zoals de rechtbank die hiervoor tot uitgangspunt heeft genomen.
Resumerend acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft gepleegd, maar acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.