ECLI:NL:RBZWB:2023:1873

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
02/121696-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. De verdachte heeft op 5 mei 2021 het slachtoffer met kracht tegen het hoofd geslagen en geschopt terwijl het slachtoffer verlamd op de grond lag. Dit geweld heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, waaronder neurologische uitval aan de rechterzijde van het lichaam en een neurotrauma. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met opzet het zwaar lichamelijk letsel heeft willen veroorzaken, maar dat hij wel opzettelijk heeft gehandeld door het slachtoffer te mishandelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en een taakstraf van 180 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen voor de materiële en immateriële schade die hij heeft geleden door de mishandeling. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/121696-21
vonnis van de meervoudige kamer van 23 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden, dan wel hem zwaar heeft mishandeld, door hem met kracht te duwen en hem meermalen met kracht te slaan en stompen terwijl hij verlamd op de grond lag, dan wel hem heeft mishandeld terwijl die [slachtoffer] daar zwaar lichamelijk letsel van heeft ondervonden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. De officier van justitie acht onvoldoende wettig en overtuigend bewijs uit het dossier naar voren komen voor de primair aan verdachte tenlastegelegde – poging doodslag – en verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken. Ten aanzien van de zware mishandeling volgt de officier van justitie de verklaring van [slachtoffer] nu deze verklaring past bij de wijze van aantreffen en het letsel dat is geconstateerd bij [slachtoffer] . Hieruit blijkt ook dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ter zake het opzet overweegt de officier van justitie dat sprake is van een kwetsbaar slachtoffer en dat verdachte hiervan ook op de hoogte was. Door onder deze omstandigheden te gaan slaan en schoppen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair en subsidiair tenlastegelegde en wijst daarbij op het volgende. Verdachte heeft geduwd nadat hij zelf werd geduwd. Verder heeft hij een keer geslagen en geschopt. Het waarneembare letsel past net zo goed bij de verklaring van [slachtoffer] als bij de verklaring van verdachte. Verdachte heeft door zijn handelen niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zou komen te overlijden. Verdachte dient dan ook van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor hetgeen subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd. Voorts kan niet worden vastgesteld dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte eveneens van het subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken dient worden. Er kan hoogstens een bewezenverklaring volgen voor de mishandeling zoals dit als meer subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd. Niet kan worden bewezen dat het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, zodat verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De gebeurtenissen op 5 mei 2021
Op 5 mei 2021 was verdachte aanwezig in de woning van aangever (hierna: [slachtoffer] ). Volgens zowel de verklaring van verdachte als de verklaring van [slachtoffer] is er een discussie ontstaan over geld. Over de precieze achtergrond van de discussie lopen de visies van beiden uiteen. Voor de beoordeling van de tenlastelegging is dat ook niet van belang.
Bij de politie verklaart verdachte dat [slachtoffer] hem een duw gaf, waarna hij terug duwde. [slachtoffer] viel toen op de grond, tussen de salontafel en de bank. [slachtoffer] kwam overeind en pakte een mes. [slachtoffer] stond toen op 1,5 meter afstand van hem. Verdachte werd kwaad en gaf [slachtoffer] een klap op zijn mond. [slachtoffer] viel, raakte de lamp en bloedde uit zijn hoofd. Verdachte heeft het mes gepakt en weggelegd. Daarna zag hij dat [slachtoffer] omhoog kwam en heeft hij hem een klap en schop gegeven. [slachtoffer] is op de bank gaan zitten en verdachte is weggegaan.
Ter zitting heeft verdachte deze verklaring aangevuld in die zin dat na de duw [slachtoffer] met de linkerkant van zijn hoofd tegen de tafel is gevallen, waarna de toedracht op dezelfde wijze is verlopen als bij de politie is verklaard. Ter zitting heeft hij een tekening gemaakt waarop hij heeft aangegeven waar de diverse voorwerpen in de kamer stonden en waar hij en [slachtoffer] stonden.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte hem in de discussie als eerste een klap gaf tegen de linkerkant van zijn schedel, net boven zijn linkeroor. Hij is gevallen, was verlamd en kon zich niet meer bewegen. Hij lag tussen de eetkamer tafel, de muur en salontafel in. Daarna is hij 6 à 7 keer geslagen en geschopt. Hij heeft na de eerste klap alleen maar op de grond gelegen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het scenario zoals dat door [slachtoffer] is verklaard buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld.
Als eerste moet worden opgemerkt dat verdachte zijn weergave van de gebeurtenissen heeft aangepast. Pas ter zitting komt een weergave naar voren die een verklaring zou kunnen zijn van de verwonding aan de linkerkant van het hoofd van verdachte. De val waarbij verdachte tegen de lamp is gekomen, kan het letsel aan de linkerkant van het hoofd van verdachte namelijk niet verklaren. Op grond van de tekening die verdachte heeft gemaakt, stond de lamp namelijk achter verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is bij een dergelijke val een wond aan de linkerkant van het gezicht niet voor de hand liggend. De pas ter zitting gegeven verklaring dat [slachtoffer] eerst tegen de tafel is gevallen, past wel bij de verwonding zoals die bij [slachtoffer] is geconstateerd. Daarin zou een verklaring voor deze aanpassing gelegen kunnen zijn.
Verder kan uit de medische informatie die zich over verdachte in het dossier bevindt, waaronder de informatie afkomstig van de spoedeisende hulp, worden opgemaakt dat er bij [slachtoffer] een parese wordt vastgesteld en motoriekverlies aan rechter arm en been. Op grond daarvan concludeert de rechtbank dat er tussen verdachte en [slachtoffer] een voorval heeft plaats gevonden waardoor [slachtoffer] die parese en het motoriekverlies heeft opgelopen. De vraag is welke.
Verdachte verklaart dat [slachtoffer] op de bank is gaan zitten. Zowel de neef van [slachtoffer] als de twee ter plaatse gekomen verbalisanten, verklaren dat [slachtoffer] op de grond lag of zat. Verbalisant beschrijft de plaats als bank en salontafel. [slachtoffer] wordt dus op een andere plaats aangetroffen dan waar hij volgens verdachte was toen verdachte weg ging. Zoals hiervoor weergegeven, heeft [slachtoffer] verklaard dat hij na de eerste klap op de grond lag, verlamd was en zich niet meer kon bewegen. Dat past bij de bevindingen van de neef en de verbalisanten. Maar ook bij de informatie van het ziekenhuis over de parese en het verlies van motoriek. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] na het gebeuren op de bank is gaan zitten afgezet tegenover het aantreffen van [slachtoffer] ter plaatse, zou betekenen dat [slachtoffer] zelf van de bank op de grond is gaan liggen. Gezien de geconstateerde parese en het verlies aan motoriek is dit naar het oordeel van de rechtbank onwaarschijnlijk.
De geconstateerde parese en het verlies aan motoriek, maken het naar het oordeel van de rechtbank ook onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] , zoals verdachte verklaart, in staat was om na de val overeind te komen en een mes te pakken.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank de gang van zaken zoals door [slachtoffer] beschreven geloofwaardig. Zij wordt hierin gesteund door de verklaring van [getuige] waaruit naar voren komt dat verdachte op de desbetreffende avond bij hem is langs geweest en voordeed hoe hij op [slachtoffer] had ingetrapt. [getuige] verklaarde dat verdachte op de vlucht was voor de politie en zijn scooter bij hem wilde achterlaten. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte dan ook als ongeloofwaardig ter zijde. De rechtbank stelt derhalve vast dat verdachte [slachtoffer] een klap heeft gegeven tegen de linkerkant van zijn schedel, waardoor [slachtoffer] ten val is gekomen. Hierdoor is hij verlamd geraakt en kon hij zich niet meer bewegen. Daarna is hij nog 6 à 7 keer geslagen en geschopt door verdachte.
Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte met zijn handelen [slachtoffer] wilde doden zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling dan wel mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
Zwaar lichamelijk letsel
Het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bevat geen definitie of omschrijving van zwaar lichamelijk letsel. Artikel 82 Sr geeft echter wel tot op zekere hoogte invulling aan dat begrip door te bepalen dat onder zwaar lichamelijk letsel onder meer wordt begrepen: “ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden” alsmede “storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft”. Artikel 82 Sr strekt ertoe buiten twijfel te stellen dat in deze gevallen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, maar er is niet beoogd een limitatieve opsomming te geven. In lijn met wetsgeschiedenis is in de rechtspraak van de Hoge Raad vooropgesteld dat artikel 82 Sr de rechter de vrijheid laat om ook buiten de hiervoor aangeduide gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden gebaseerd op de verwondingen in hun totaliteit.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat als gevolg van de door verdachte verrichte geweldspleging [slachtoffer] letsel heeft opgelopen, te weten neurologische uitval aan de rechterzijde van het lichaam, neurotrauma en sterk verminderde mobiliteit van de rechterarm en het rechterbeen. [slachtoffer] heeft hiervoor twee weken in het ziekenhuis gelegen en heeft daarna nog een maand moeten revalideren. Hij heeft drie keer per week fysiotherapie en ergotherapie. [slachtoffer] is aangewezen op hulp en heeft nog altijd last van het letsel. Voorheen had hij geen motorische problemen, maar nu heeft hij die wel. [slachtoffer] kan daardoor geen auto meer rijden en is gekluisterd aan huis. Ook kan hij zijn werk niet uitoefenen en is zijn spraak verslechterd. Het is de vraag of [slachtoffer] volledig zal herstellen. Gelet op de aard van het letsel, het verblijf in het ziekenhuis en het revalidatiecentrum en de vermoedelijke duur van het herstel dient het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel naar normaal spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt.
Opzet op veroorzaken zwaar lichamelijk letsel
Voor het subsidiaire verwijt is verder vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van dat letsel. Uit niets blijkt dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank is voorts van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte hierop voorwaardelijk opzet had. De door verdachte gegeven klap is op zich bezien onvoldoende om dat aan te nemen. Weliswaar is er sprake van een klap waardoor [slachtoffer] achterover viel, en dus van een klap met kracht, maar in zijn algemeenheid geldt dat zo’n klap niet voldoende is om zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken. Dat kan anders zijn wanneer, zoals in dit geval, de gesteldheid van [slachtoffer] zodanig was dat een enkele klap dat letsel kon doen ontstaan. Bij [slachtoffer] was er sprake van een schedelreconstructie, die hem kwetsbaar maakte. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij ervan op de hoogte was dat [slachtoffer] een ongeval had gehad en een operatie had gehad aan zijn schedel, maar uit het dossier blijkt niet dat verdachte op de hoogte was van het feit dat sprake was van een schedelreconstructie en dat het hoofd van [slachtoffer] daarmee extra kwetsbaar was. De rechtbank is dus van oordeel dat verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen subsidiair ten laste is gelegd.
Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge
Verdachte heeft wel opzet gehad op de mishandeling. Verdachte heeft [slachtoffer] immers een klap gegeven waardoor hij gewond is geraakt. Bovendien kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist dat het geven van een dergelijke klap tenminste pijn tot gevolg zou hebben. Vervolgens dient de rechtbank te bekijken of het geobjectiveerde bestanddeel van artikel 300 lid 2 Sr bewezen kan worden. Dat geobjectiveerde gevolg van artikel 300 lid 2 Sr is dat dat de mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Dat geobjectiveerd zijn betekent dat sprake moet zijn van zwaar lichamelijk letsel en van een causaal verband tussen het gedrag en het zwaar lichamelijk letsel. In tegenstelling tot een bewezenverklaring van artikel 302 Sr is geen opzet op het gevolg vereist. De rechtbank heeft reeds overwogen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Dat het zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt door het feit blijkt uit de medische gegevens zoals hierboven vermeld en de toedracht zoals de rechtbank die hiervoor tot uitgangspunt heeft genomen.
Resumerend acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft gepleegd, maar acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 mei 2021 te [plaats]
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- met kracht tegen het hoofd, te slaan/stompen en/of te
schoppen/stampen, terwijl die [slachtoffer] (verlamd) op de grond lag,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten, neurologische uitval aan de
rechterzijde van het lichaam en een neurotrauma en sterk verminderde mobiliteit van de rechterarm en het rechterbeen ten gevolge heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt als het gaat over de klap tegen het hoofd van [slachtoffer] . Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer] een mes heeft opgepakt, dit mes omhoog heeft gehouden en in de richting van verdachte is gegaan. Verdachte was bang en heeft om die reden een klap tegen het hoofd van [slachtoffer] gegeven. Verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging ten aanzien van de klap tegen het hoofd.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij de verklaring van [slachtoffer] volgt. De officier van justitie acht derhalve niet aannemelijk geworden dat hij met mes voor verdachte heeft gestaan, waardoor geen sprake is van een aannemelijk noodweerscenario. Het beroep op noodweer dient te worden verworpen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een beroep op noodweer gedaan. Zoals hierboven reeds is overwogen volgt de rechtbank de verklaring zoals deze is afgelegd door [slachtoffer] , namelijk dat verdachte een klap heeft gegeven waardoor aangever op de grond terecht is gekomen en daar is blijven liggen. Nu daarmee niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie, behoeft het beroep op noodweer geen nadere bespreking. Het verweer zal aldus worden verworpen.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
15 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen verzoekt de verdediging een taakstraf op te leggen. Een gevangenisstraf zal grote gevolgen voor verdachte hebben. Mocht de rechtbank geen taakstraf opleggen dan verzoekt de verdediging een gevangenisstraf op te leggen met een aanzienlijk voorwaardelijk deel en daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten: diefstal en huisvredebreuk.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] , terwijl deze mishandeling zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Verdachte heeft [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd geslagen en heeft hem geschopt terwijl [slachtoffer] verlamd op de grond lag. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens aan zijn lot overgelaten. Nadien is gebleken dat [slachtoffer] door toedoen van verdachte neurologische uitval aan de rechterzijde van het lichaam, een neurotrauma en een sterk verminderde mobiliteit van de rechterarm en het rechterbeen heeft opgelopen. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van [slachtoffer] . Geweldsuitbarstingen zoals deze, vergroten gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Uit de ingediende vordering benadeelde partij en ter zitting voorgehouden slachtofferverklaring blijk dat [slachtoffer] nog steeds ernstige klachten ondervindt als gevolg van het letsel dat hij heeft opgelopen.
Meer in het bijzonder komt uit de slachtofferverklaring naar voren dat het leven van [slachtoffer] na de mishandeling voorgoed is veranderd. Na een ongeval in 2010 heeft [slachtoffer] heel hard moeten knokken om te revalideren. Hij kon weer lopen, sporten, fietsen en autorijden. Door de daad van verdachte is de rechterzijde van zijn lichaam verlamd geweest, wat slecht deels is hersteld. Hij heeft nog vele ongemakken. [slachtoffer] kan moeilijk lopen, een van zijn armen is stuurloos geworden, hij kan geen auto meer rijden en kan ook niet meer varen. Hij kan zelfs niet meer aan boord komen van zijn eigen schip. Ook kan hij niet meer voldoende voor zichzelf zorgen en heeft hij hulp nodig bij zijn persoonlijke verzorging. [slachtoffer] is intens verdrietig en kent veel sombere periodes. Zijn leven bestaat uit therapieën en hij is nog elke dag bezig met revalideren.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 1 maart 2023. Hieruit blijkt dat verachte veelvuldig met justitie in aanraking is geweest en dat sprake is van recidive.
[instelling verslavingszorg] heeft een rapport over verdachte opgemaakt, gedateerd op 23 februari 2023. Dit rapport houdt – kort gezegd – het volgende in. In de loop der jaren heeft verdachte zich aangewend om negatieve emoties en spanning te dempen met het gebruik van alcohol. Onder invloed van alcohol is verdachte sneller geneigd om impulsief te reageren en geweld te gebruiken waardoor de kans op recidive toeneemt. Verdachte lijkt de impact van zijn alcoholgebruik te onderschatten waardoor hij weinig motivatie heeft getoond voor verder behandeling. Sinds november 2021 staat verdachte onder toezicht van de verslavingsreclassering. Tijdens het toezicht is verdachte opnieuw in aanraking gekomen met justitie en heeft hij diverse keren afspraken verzuimd waardoor de opgelegde behandelverplichting onvoldoende gestalte kreeg. Het recidiverisico wordt derhalve ingeschat als hoog. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden. Ondanks het feit dat verdachte al langere tijd onder toezicht staat is het niet gelukt om gedragsverandering teweeg te brengen.
Gezien de ernst van het feit en met in achtneming van het veroorzaakte letsel, zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen gelijk aan het voorarrest en een taakstraf van na te noemen duur. Hierbij is tevens gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Anders dan de reclassering acht de rechtbank reclasseringstoezicht zoals dit reeds is opgelegd ter zitting van 8 oktober 2021 ook in de onderhavige zaak passend, zodat het toezicht nog geruime tijd door zal lopen. Verdachte heeft in dit verband verklaard het contact met de reclassering graag voort te willen zetten nu hij inmiddels 4,5 maand is gestopt met drinken en een zinvolle dagbesteding heeft.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 4 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf opleggen van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden zoals deze reeds ter zitting van 8 oktober 2021 zijn opgelegd worden verbonden. De voorwaardelijke straf is tevens bedoeld verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen.

7.De benadeelde partij

Materiele schade
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 40.056,23 aan materiële schade. Deze materiële schade is als volgt opgebouwd:
  • € 27.232,80 betaalde zorgkosten
  • € 3.245,72 betaalde hotelkosten
  • € 125,00 orthopedische schoenen
  • € 233,50 zwembad
  • € 135,47 medisch pedicure
  • € 575,00 rijlessen
  • € 112,95 aanschaf hulpmiddelen
  • € 434,00 ziekenhuisdaggeldvergoeding
  • € 480,00 revalidatiedaggeldvergoeding
  • € 1911,00 huishoudelijke hulp/mantelzorg
Reiskosten
  • € 31,20 afspraken in het [ziekenhuis]
  • € 304,92 [revalidatiecentrum 1] (reiskosten en parkeerkosten)
  • € 400,40 [revalidatiecentrum 2]
  • € 4.200,00 [zuurstoftherapie] (taxikosten)
  • € 38,28 [beweegcenter] i.v.m. aanmeten orthese
  • € 596,01 Overige taxikosten/eigen risico taxivervoer
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan hem meer subsidiair tenlastegelegde feit (mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend) heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Zorgkosten [revalidatiecentrum 2] Antwerpen
Ter zitting is gebleken dat [slachtoffer] hele dagen therapie heeft gehad bij [revalidatiecentrum 2] gevestigd in Antwerpen. Omdat elke dag naar Antwerpen rijden vanuit [plaats] te belastend zou zijn moest hij ook in de buurt van de therapielocatie overnachten. De kosten hiervan zijn niet door VGZ vergoed. VGZ heeft hiertoe overwogen dat medisch specialistische zorg alleen voor vergoeding in aanmerking komt als de zorg effectief is. Sommige medisch specialistische behandelingen zijn door Zorginstituut Nederland beoordeeld als (nog) niet conform 'de stand van wetenschap en praktijk'. Dit betekent dat er voor deze
behandeling nog niet voldoende toereikend wetenschappelijk bewijs is ten aanzien van de
effectiviteit van de behandeling en de bij [slachtoffer] gestelde diagnose. De verblijfskosten komen sowieso niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank overweegt dat, nu de noodzaak van de behandeling bij [revalidatiecentrum 2] is betwist, het op de weg van [slachtoffer] had gelegen om te onderbouwen dat deze kosten noodzakelijk waren. Deze onderbouwing ontbreekt. Niet gebleken is waarom de therapie zoals deze is ondergaan door [slachtoffer] noodzakelijk was voor enig herstel. Nu er onvoldoende onderbouwing is van de behandeling bij [revalidatiecentrum 2] zal de benadeelde partij voor dat deel van de vordering (betaalde zorgkosten € 27.232,80,
hotel € 3.245,72 en reiskosten € 400,40) niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Zorgkosten [zuurstoftherapie]
Ter zitting is gebleken dat [slachtoffer] zuurstoftherapie heeft gehad bij [zuurstoftherapie] . De kosten hiervan zijn niet door VGZ vergoed nu de zuurstoftherapie geen verzekerde zorg betreft.
De rechtbank overweegt dat, nu is betwist dat deze behandeling noodzakelijk was, [slachtoffer] dit nader had moeten onderbouwen. Een dergelijke onderbouwing ontbreekt. Niet gebleken is waarom een behandeling zoals deze is ondergaan door [slachtoffer] noodzakelijk was voor enig herstel. Nu er onvoldoende onderbouwing is van de behandeling bij [zuurstoftherapie] zal de benadeelde partij voor dat deel van de vordering (betaalde zorgkosten € 2.755,- en taxikosten € 4.200,-) niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Overige materiële schade
De overige door de benadeelde gevorderde materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is toereikend onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Dit betekent dat de materiele schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 5.250,13.
Immateriële schade
[slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 75.000,- aan immateriële schadevergoeding. Hij heeft aangevoerd dat hij zowel lichamelijk letsel als psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer] in voldoende mate onderbouwd dat hij zowel lichamelijk als geestelijk letsel heeft opgelopen door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Hij praat slechter dan voorheen en kan heel moeilijk lopen. Verder is door de daad van verdachte de rechterzijde van zijn lichaam nog deels verlamd. [slachtoffer] kan niet meer voor zichzelf zorgen en heeft hulp nodig bij zijn persoonlijke verzorging. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank heeft echter geen aanknopingspunten om te bepalen in welke mate de toestand van [slachtoffer] is verslechterd ten opzichte van zijn situatie voor de mishandeling. Mede daarom acht de rechtbank, gelet op alle feiten en omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend een vergoeding van € 25.000,- toewijsbaar.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
[slachtoffer] heeft een vergoeding gevorderd van de proceskosten van € 768,00. De gevorderde proceskosten vallen binnen het liquidatietarief en zullen dan ook worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Daarnaast wordt de wettelijke rente over de materiële schade toegewezen vanaf de datum van het indienen van de vordering tot aan het moment dat de vordering volledig wordt voldaan. De wettelijke rente over de immateriële schade zal worden toegewezen vanaf de datum van het plegen van het feit. De rechtbank zal bij de toegekende vordering aan materiële en immateriële schade tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij de verslavingsreclassering van [instelling verslavingszorg] op het adres; [adres] ( [telefoonnummer] ) en zich daarna gedurende een door [instelling verslavingszorg] te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als [instelling verslavingszorg] noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich laat behandelen door het FACT-team van STEVIG of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling zal plaatsvinden als de reclassering dit nodig vindt (gelet op zijn reeds ondergane behandeling) en zolang zij dit nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling of detoxificatie. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal,
nadat dit door de rechter is bevolen, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan [instelling verslavingszorg] tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer] van € 30.250,13, waarvan
€ 5.250,13aan materiële schade en
€ 25.000aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 7 maart 2023 tot aan de dag der voldoening ter zake van de materiële schade en berekend vanaf 5 mei 2021 tot aan de dag der voldoening ter zake van de immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten , begroot € 768,00;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
,
€ 30.250,13te betalen vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 7 maart 2023 tot aan de dag der voldoening ter zake van de materiële schade en berekend vanaf 5 mei 2021 tot aan de dag der voldoening ter zake van de immateriële schade;
- bepaalt dat bij niet betaling 186 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 maart 2023.
Mr. Gillesse is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.