In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2019. De zaak betreft een verzoek van de man om gezamenlijk gezag en een zorgregeling vast te stellen. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij partijen, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. De man, vertegenwoordigd door mr. M.J.M.T. van Maarle, en de vrouw, vertegenwoordigd door mr. D.J.D. Kentie, hebben hun standpunten toegelicht. De rechtbank heeft ook de Stichting Jeugdbescherming Brabant als informant aangemerkt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een goede band is tussen de minderjarige en beide ouders, en dat de omgang tussen de man en de minderjarige goed verloopt. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om gezamenlijk gezag en een zorgregeling beoordeeld op basis van de relevante wetgeving, waaronder artikel 1:253c en 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat partijen gezamenlijk worden belast met het gezag en dat er een co-ouderschapsregeling wordt vastgesteld, waarbij de zorg- en opvoedingstaken gelijkwaardig worden verdeeld (50/50).
De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om de behandeling van de zaak aan te houden afgewezen, omdat dit niet in het belang van de minderjarige zou zijn, die behoefte heeft aan duidelijkheid, vooral nu zij binnenkort naar school gaat.