ECLI:NL:RBZWB:2023:1851

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
02/248771-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ernstige gevaarzetting in het verkeer door roekeloos rijgedrag

Op 23 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 maart 2023, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, heeft de standpunten kenbaar gemaakt. De verdachte werd beschuldigd van ernstige gevaarzetting in het verkeer door roekeloos rijgedrag, waaronder het negeren van verkeerslichten, het overschrijden van de maximumsnelheid en het niet verlenen van voorrang.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 september 2022 met een snelheid van ten minste 140 kilometer per uur door de bebouwde kom reed, terwijl de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. Hij negeerde meerdere keren een rood verkeerslicht en gaf geen gevolg aan het stopteken van de politie. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte opzettelijk waren en dat hij daarmee levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen heeft veroorzaakt. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De proeftijd werd vastgesteld op 2 jaar. De rechtbank overwoog dat het rijgedrag van de verdachte niet alleen de veiligheid van de inzittenden van zijn voertuig in gevaar heeft gebracht, maar ook die van andere weggebruikers. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/248771-22
vonnis van de meervoudige kamer van 23 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonadres]
raadsman: mr. A.M.J. Joris, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 maart 2023. Verdachte is niet verschenen. De gemachtigde raadsman van verdachte is wel verschenen. De officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige gevaarzetting in het verkeer.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte heeft roekeloos aan het verkeer deelgenomen door onder meer een gevaarlijke inhaalmanoeuvre te verrichten, geen voorrang te verlenen, de maximumsnelheid te overschrijden, rode verkeerslichten te negeren, tegen de verkeersrichting in te rijden en bepaalde verkeersaanwijzingen niet op te volgen van daartoe bevoegde personen. De gedragingen waarmee verdachte aan het verkeer heeft deelgenomen zijn opzettelijk begaan en leveren een ernstige schending op van de verkeersregels, waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen is ontstaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat het niet verlenen van voorrang en het negeren van het stopteken van de verbalisanten niet bewezen verklaard kan worden. Met betrekking tot die twee handelingen staat namelijk niet vast dat verdachte zich hiervan bewust is geweest op het moment dat hij aan het verkeer heeft deelgenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandighedenOp 9 september 2022 hebben twee verbalisanten, na een melding omtrent een bedreiging met een vuurwapen, met hun dienstvoertuig achter een Volkswagen Polo aangereden waarvan, verdachte de bestuurder was. Vanaf het moment dat de verbalisanten over de Helium hebben gereden, hebben zij een stopteken gegeven aan verdachte. De verbalisanten hebben gezien dat verdachte de aldaar gelegen kruising is overgestoken, terwijl het verkeerslicht voor hem op rood heeft gestaan. De verdachte heeft met een snelheid van ten minste 140 kilometer per uur gereden binnen de bebouwde kom, waar maximaal 50 kilometer per uur is toegestaan. De verbalisanten zijn niet dichterbij gekomen. Daarna is verdachte met de auto een middenstuk links gepasseerd om andere voertuigen in te halen, waardoor verdachte een stuk van de weg spookrijdend is overgegaan. Vervolgens heeft verdachte tweemaal een voor hem geldend rood verkeerslicht genegeerd. Bij een daaropvolgende kruising heeft verdachte de voor linksaf bedoelde voorsorteerstrook gevolgd om daarna rechtdoor te rijden. Daarbij is wederom een voor hem geldend rood verkeerslicht genegeerd. Zijn snelheid lag al die tijd rond de 130 kilometer per uur.
Verdachte is daarna met de Volkswagen Polo een landweg opgereden. De verbalisanten namen waar dat verdachte meermalen, door zijn snelheid in combinatie met de weggesteldheid, bij verkeersdrempels, met vier wielen los van de grond is gekomen. Bij een volgende kruising heeft verdachte andermaal geweigerd om te stoppen voor een rood verkeerslicht. Verdachte is de kruising overgestoken, terwijl het overige verkeer heeft moeten stoppen om niet in botsing met hem te komen. Verdachte heeft zijn voertuig om andere auto’s heen gestuurd. Verdachte is ook daarna diverse verkeersdrempels overgereden, waarbij hij door zijn snelheid ook weer met vier wielen los van de grond is gekomen. Uiteindelijk heeft verdachte zijn voertuig met een slippende beweging tot stilstand gebracht. Gedurende de gehele achtervolging is met optische en geluidssignalen achter verdachte aangereden en is het stopteken getoond.
Het toetsingskader
Het ten laste gelegde is toegesneden op artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank zal in dit geval moeten beoordelen of verdachte a) de verkeersregels heeft geschonden, b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of gevaar voor het leven van anderen.
De verkeersregelsDe rechtbank stelt vast dat verdachte het voor hem geldende rode verkeerslicht meermalen heeft genegeerd; geen voorrang heeft verleend; de maximumsnelheid heeft overschreden; niet de verplichte rijrichting heeft gevolgd bij een middenstuk en een kruising alsook het stopteken van de politie heeft genegeerd. Verdachte heeft dan ook in strijd gehandeld met de artikelen 15, 20, 68, 78, 83 en Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De gedragingen van verdachte kunnen dus worden aangemerkt als een schending van de verkeersregels.
Ernstige mateIn onderhavig geval heeft verdachte, kort na elkaar, een veelvoud aan verkeersregels geschonden, waardoor achtereenvolgens gevaarlijke situaties zijn ontstaan. De kans op een aanrijding is aanzienlijk vergroot door de gedragingen die verdachte heeft verricht. Het spookrijden, een rood verkeerslicht negeren en het doen van onverwachte inhaalmanoeuvres zijn namelijk handelingen waar andere verkeersdeelnemers niet op zijn voorbereid. De maximumsnelheid is bovendien met 80 tot 90 kilometer per uur overschreden. Deze overschrijding is op zichzelf al fors, maar ook zodanig hoog dat het voertuig van verdachte diverse keren gelanceerd is. Bij de laatste kruising heeft het overig verkeer moeten remmen en heeft verdachte zelfs stuurbewegingen om auto’s heen gemaakt om een botsing te voorkomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
Opzet
Voor een bewezenverklaring van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 dient het opzet van verdachte zowel te zijn gericht op het schenden van de verkeersregels, als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of daarvan sprake is moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze worden verricht en alle overige feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte, als bestuurder van een voertuig, bekend mag worden verondersteld met de genoemde verkeersregels die in Nederland gelden. Daarnaast heeft verdachte in het politieverhoor verklaard dat hij er voor de politie vandoor is gegaan en heeft geprobeerd om te ontkomen. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat verdachte doelbewust voor de verbalisanten is weggereden. Bij de wijze waarop verdachte dit vervolgens heeft uitgevoerd, is er willens en wetens door hemzelf voor gekozen om die verkeersregels in ernstige mate te schenden.
De rechtbank ziet zich bij de beoordeling ambtshalve voor de vraag gesteld of er sprake geweest kan zijn van een black-out, zoals verdachte in het politieverhoor heeft verklaard, hetgeen aan het aannemen van opzet in de weg kan staan. Op basis van het dossier komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende redenen bestaan om aan te nemen dat hiervan sprake is geweest. Verdachte is immers direct na de staandehouding aanspreekbaar. Verdachte heeft bovendien tijdens het politieverhoor verschillende specifieke gedragingen bekend en heeft aangegeven dat hij heeft geanticipeerd op het overige verkeer. Tot slot zijn er ook geen andere (medische) omstandigheden naar voren gekomen die het bestaan van een black-out op enige wijze ondersteunen. De rechtbank gaat dan ook aan dit deel van de verklaring van verdachte voorbij. Het opzet van verdachte is derhalve bewezen.
Gevaar te duchten
Voor de vaststelling dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten is geweest, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels reëel voorzienbaar zijn geweest. Het staat voor de rechtbank niet ter discussie dat door de gedragingen van verdachte gevaarlijke verkeersituaties zijn ontstaan, zoals op de kruising Steenbergseweg-Eendrachtsweg, waar verdachte door rood licht reed en andere auto’s moesten remmen om een botsing met de auto van verdachte te voorkomen. Daarbij moet worden opgeteld dat het rijgedrag heeft plaatsgevonden op een doordeweekse dag, gedurende 25 tot 30 minuten, over een afstand van 51 kilometer op de openbare weg, door verschillende woonwijken en langs meerdere verkeersknooppunten. Vanwege het rijgedrag van verdachte is het zeer goed mogelijk geweest dat één of meerdere verkeersongevallen zouden hebben plaatsgevonden, met ernstig of dodelijk letsel tot gevolg. Dit gevaar is te duchten geweest voor de andere weggebruikers en ook voor de passagiers die in het voertuig van verdachte hadden plaatsgenomen. Hiermee is ook aan het gevaarcriterium voldaan.
Conclusie
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en in samenhang beschouwd, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 september 2022 te Oud Gastel en te Kruisland en Welberg en te Steenbergen, te Halsteren als bestuurder van een voertuig, te weten en personenauto ([kenteken]), daarmee rijdende op de wegen op de Helium en de Jagersweg Noord en de Stepvelden en de Belder en de Steenbergseweg, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, door:
- meermalen door rood licht te rijden en
- verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen niet op te volgen, namelijk door meermalen geen gevolg te geven aan het door politieambtenaren gegeven stopteken en
- meermalen met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid te rijden, en
- tegen de verkeersrichting inrijden en
- gevaarlijk in te halen en
- geen voorrang te verlenen aan een of meerdere weggebruikers,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 150 uur subsidiair 75 dagen hechtenis. Daarnaast is in de strafeis opgenomen een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar, met aftrek van de tijd waarop het rijbewijs is ingehouden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich voor wat de strafoplegging betreft vinden in de door de officier van justitie geëiste taakstraf. Daarnaast is verzocht om de ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen niet langer te laten duren dan de termijn van drie maanden, gedurende welke het rijbewijs al ingevorderd is geweest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 9 september 2022 met de auto op de openbare weg schuldig gemaakt aan ernstige gevaarzetting in het verkeer. Verdachte is op een totaal onbezonnen wijze door het verkeer gereden en heeft er daarbij alles aan gedaan om aan de verbalisanten te ontkomen. Hij heeft met snelheden van 130 tot 140 kilometer per uur door de bebouwde kom gereden, de rode verkeerslichten genegeerd, geen voorrang verleend, geen gevolg gegeven aan het stopteken van het politievoertuig, de verplichte rijrichting niet gevolgd en gevaarlijke inhaalmanoeuvres verricht. Tijdens deze dollemansrit heeft verdachte niet alleen de veiligheid van de inzittenden van het voertuig dat hij heeft bestuurd in gevaar gebracht, maar ook de veiligheid van de overige weggebruikers veronachtzaamd. Het mag een wonder heten dat er geen verkeersongevallen hebben plaatsgevonden. Dit is niet aan verdachte te danken, maar aan de oplettendheid van andere weggebruikers. Verdachte heeft aangetoond dat hij onverschillig staat tegenover de verkeersveiligheid. Hij is ook niet ter zitting verschenen om verantwoording af te leggen voor zijn daden.
De rechtbank houdt rekening met de straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare gevallen. Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden een taakstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts wordt een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opgelegd. Anders dan door de raadsman is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat dit een noodzakelijke en passende reactie is op het rijgedrag van verdachte. Onder meer vanwege het feit dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft en om herhaling te voorkomen wordt de ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd, en zal een deel daarvan voorwaardelijk worden opgelegd. Daarmee wordt de ontzegging opgelegd voor de duur van 12 maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd waarop het rijbewijs is ingehouden, en een proeftijd van 2 jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, voor de duur van 12 (twaalf) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd waarop het rijbewijs is ingehouden, en een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 maart 2023.