ECLI:NL:RBZWB:2023:1830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
21/3819
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep inzake WOZ-waarde en de machtiging van de gemachtigde

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rucphen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.130.000 per 1 januari 2020, wat leidde tot aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing voor het jaar 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en vraagt om een geldige machtiging van de gemachtigde, [gemachtigde]. Ondanks herhaalde verzoeken om een toereikende machtiging, heeft [gemachtigde] deze niet overgelegd. De rechtbank concludeert dat de machtigingen die zijn ingediend niet voldoende zijn om te bewijzen dat [gemachtigde] gerechtigd was om namens belanghebbende beroep in te stellen. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Tevens wordt het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie heeft veroorzaakt bij belanghebbende. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af en verklaart het beroep niet-ontvankelijk, zonder dat het griffierecht of proceskosten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3819

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rucphen, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 27 juli 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 26 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 1.130.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling zijn aan belanghebbende ook de aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) en watersysteemheffing van de gemeente [plaats] voor het jaar 2021 opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [gemachtigde] (digitaal) en namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar] , vergezeld van [taxateur] (taxateur).

Feiten

1.6.
Namens belanghebbende heeft [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ) op
3 september 2021 een beroepschrift ingediend. Daarin heeft hij vermeld dat hij als gemachtigde optreedt.
1.7.
Bij brief van 3 september 2021 heeft de rechtbank, gericht aan [gemachtigde] , de ontvangst van het beroepschrift bevestigd en hem gevraagd om binnen vier weken na dagtekening van de brief een machtiging toe te sturen. In deze brief is erop gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als niet aan het verzoek wordt voldaan.
1.8.
In reactie hierop heeft [gemachtigde] bij brief 14 september 2021, ontvangen door de rechtbank op 16 september 2021, twee machtigingen overgelegd. Eén van de machtigingen is namens [B.V. 1] ondertekend door [naam] . De andere machtiging is namens [B.V. 2] ondertekend, waarbij geen naam of intitalen zijn vermeld.
1.9.
Op 10 februari 2023 heeft de rechtbank [gemachtigde] een e-mail verstuurd, waarin zij verzoekt om uiterlijk ter zitting een geldige machtiging te overleggen, waaruit blijkt dat hij namens belanghebbende gerechtigd was beroep in te stellen. In deze brief is erop gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als niet aan het verzoek wordt voldaan.
1.10.
[gemachtigde] heeft hierop bij e-mail van 15 februari 2023 gereageerd. Hij heeft daarbij volstaan met een verwijzing naar de eerder overlegde machtigingen en de hieronder onderstreepte passage.
“VOLMACHT INZAKE WOZ/OZB/WATERSCHAPSBELASTINGEN/ZUIVERINGS HEFFING/BIZ C.A.
Deze volmacht wordt door mij verstrekt en ondertekend om [kantoor] in de persoon van Mr. D. ([gemachtigde]) [gemachtigde] (…) de mogelijkheid en toestemming te geven om voor de belangen op te komen van alle door mij gecontroleerde rechtspersonen (eventueel overeenkomstig het aan deze volmacht gehechte overzicht c.q. organigram, in voorkomend geval gecompleteerd door uittreksels KvK) en
van mijzelf, ondergetekende, ter zake uitsluitend het in de aanhef van deze volmacht genoemde onderwerp. [kantoor] wordt uitdrukkelijk gemachtigd om mij en de door mij gecontroleerde rechtspersonen te vertegenwoordigen bij (…) het instellen van bezwaar en (hoger) beroep tot en met cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, het organiseren en bijwonen van (in voorkomend geval telefonisch afgenomen) mondelinge hoorzittingen alsmede mondelinge behandelingen, hoe dan ook verder betiteld, alsmede in- en uitpandige plaatsopnames, het schikken in de vorm van een meerjarig fiscaal compromis (maximaal tot en met 2022), alsmede het zo nodig/desgewenst eventueel intrekken van alle bezwaren en (hoger)beroepen, 2016 tot en met 2022 en voorts het instellen van verzet alsmede het “terugvragen” van bij nader inzien ten onrechte (teveel) betaalde WOZ/OZB en verder alles wat in dat kader volgens haar/hem gewenst of noodzakelijk is.”
Daarnaast heeft hij gewezen op onderstaande tot de processtukken behorende e-mail van
26 februari 2021 van belanghebbende aan [gemachtigde] met als onderwerp “
[adres] , [postcode] [plaats]”.
“Beste [gemachtigde],
Zie bijlage. De WOZ waarde is van EUR 642.000 in 2018 (vorige eigenaar van het pand) naar EUR 1.130.000 gegaan in 2020. Het pand is ongewijzigd gebleven. Flinke stijging lijkt mij.
Zie jij kans om de WOZ waarde van het pand te laten verlagen tegen een no Gure fee van 25% van de besparing? Je hebt het ook geregeld voor [B.V. 1] en bent voor ons bezig met [B.V. 2] (zie onder).
Ik hoor graag.
Met vriendelijke groet,
[belanghebbende] (…)”

Beoordeling door de rechtbank

2. Alvorens de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep beoordeelt zij eerst of belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep.
Ontvankelijkheid beroep: toereikende machtiging?
3. Een partij kan zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. [1] Indien de rechtbank daarom verzoekt, wordt daartoe een schriftelijke machtiging overlegd. [2] De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk als niet aan dat verzoek wordt voldaan. [3]
3.1.
[gemachtigde] heeft ondanks herhaald verzoek verzuimd een machtiging te overleggen, waaruit blijkt dat hij namens belanghebbende gerechtigd was beroep in te stellen. De rechtbank overweegt daartoe dat de overlegde machtigingen namens [B.V. 2] en [B.V. 1] . zijn ondertekend. Anders dan [gemachtigde] heeft aangevoerd kan naar het oordeel van de rechtbank uit de tekst van de volmacht niet worden afgeleid dat hij daarmee ook gerechtigd was namens belanghebbende beroep in te stellen.
3.2.
[gemachtigde] heeft verder verwezen naar de e-mail van 26 februari 2021 (zie 1.10). De rechtbank is van oordeel dat deze e-mail gelet op de inhoud en datum betrekking heeft op het maken van bezwaar en hieruit niet kan worden afgeleid dat [gemachtigde] ook gerechtigd was namens belanghebbende beroep in te stellen.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende gelegenheid is geboden om een toereikende machtiging te overleggen. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat [gemachtigde] als professioneel gemachtigde weet waaraan een machtiging dient te voldoen. Nu geen toereikende machtiging is overlegd, zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Vergoeding van immateriële schade
4. [gemachtigde] heeft namens belanghebbende verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting achterwege blijven. [4] De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat [gemachtigde] gerechtigd was om namens belanghebbende beroep in te stellen. Indien in een dergelijk geval degene die niet gerechtigd is een rechtsmiddel aan te wenden toch dat rechtsmiddel aanwendt, bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij de belanghebbende heeft veroorzaakt. In zo’n geval behoeft de rechter, vanwege het ontbreken van zodanige spanning en frustratie, niet vast te stellen of de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade reeds om die reden af. Bovendien is de redelijke termijn niet overschreden. Het bezwaar van belanghebbende is op 6 april 2021 ontvangen. De uitspraak door de rechtbank wordt gedaan op 17 maart 2023. Dat is binnen de daarvoor gestelde termijn van 24 maanden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 17 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 8:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:24, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 6:6 van de Awb.
4.Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1660.