ECLI:NL:RBZWB:2023:1806

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
02/080140-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cocaïnewasserij Steenbergen: Medeplegen van het bewerken en voorbereiden van cocaïne

In de strafzaak tegen de verdachte, die samen met negen medeverdachten betrokken was bij een cocaïnewasserij in Steenbergen, heeft de rechtbank op 16 maart 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het bewerken van cocaïne, het plegen van voorbereidingshandelingen voor het bereiden van cocaïne en het aanwezig hebben van 66,2 kilogram materiaal dat cocaïne bevatte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze feiten, die samenhangen met de georganiseerde drugscriminaliteit. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangetroffen bewijzen, waaronder DNA-sporen van de verdachte in de loods waar de cocaïnewasserij was gevestigd. De verdachte had verklaard dat hij slechts kort in de loods aanwezig was, maar de rechtbank oordeelde dat zijn werkzaamheden in de cocaïnewasserij een substantiële bijdrage vormden aan de strafbare feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn kwetsbare positie en het feit dat hij met valse beloften naar Nederland was gehaald. Desondanks vond de rechtbank dat de ernst van de feiten een aanzienlijke gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/080140-22
vonnis van de meervoudige kamer van 16 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte 1]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Ter Apel
Raadsman mr. S.D. Polat, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 februari en 24 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 2 maart 2023 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het bewerken van cocaïne (feit 1), het verrichten van voorbereidingshandelingen hiertoe (feit 2) en het aanwezig hebben van 66,2 kilogram (materiaal bevattende) cocaïne (feit 3).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle tenlastegelegde feiten heeft begaan. In dat verband wijst de officier van justitie allereerst op het feit dat de door verdachte afgelegde verklaring ongeloofwaardig is. In de loods waarin verdachte zich bevond, is een in werking zijnde cocaïnewasserij aangetroffen. Daartoe was een aparte ruimte gebouwd in betreffende loods en in de rest van de loods stonden de benodigde chemicaliën en andere goederen. Op handschoenen is DNA aangetroffen van verdachte. Uit onderzoek van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) volgt dat er al een groot aantal blokken cocaïne was vervaardigd.
De gehele loods diende maar één enkel doel; het verwerken en bewerken van cocaïne. Dit was gelet op de inrichting duidelijk en heeft men niet geprobeerd te verhullen. Dit terwijl geheimhouding van een dergelijke locatie voor de buitenwereld van groot belang is.
De noodzaak van de geheimhouding enerzijds en anderzijds het feit dat in de loods geen enkele moeite is gedaan om te verhullen wat daar gebeurt, maakt dat er alleen personen in de loods zullen zijn die betrokken zijn bij de cocaïnewasserij. Er is ook op hun aanwezigheid gerekend. Dit blijkt uit de aangetroffen slaapplaatsen en de aanwezigheid van eten. Daarbij is er ook voor gezorgd, zo blijkt uit de verklaring van verdachte zelf, dat hij in de loods terecht kwam. De betrokkenheid van verdachte bij de cocaïnewasserij staat hiermee dan ook vast.
Er was ook sprake van wetenschap bij verdachte. Dit blijkt al uit de inrichting van de loods; overal stonden vaten, tonnen en jerrycans. Een enkele aanblik volstond om te weten dat er een chemisch proces gaande was. Daarbij komt dat er een enorm penetrante chemische lucht in de loods hing. Bovendien heeft [verdachte 2] verklaard dat hij meteen door had wat er gaande was.
De hiervoor geschetste feiten en omstandigheden die duiden op betrokkenheid van verdachte bij een strafbaar feit waar meerdere personen bij betrokken zijn, in combinatie met het uitblijven van een aannemelijke verklaring daarvoor, maken dat er ook sprake is van medeplegen. Hier doet het feit dat niet duidelijk is geworden welke handelingen verdachte specifiek heeft verricht niet aan af. Dit geldt ook voor het feit dat verdachte heeft verklaard slechts hele korte tijd in de loods aanwezig te zijn geweest.
Met het bewijs voor medeplegen van feit 1 is ook het bewijs voor de feiten 2 en 3 gegeven.
Ten aanzien van feit 2 was er sprake van wetenschap en beschikkingsmacht. De wetenschap volgt uit het bewijs voor feit 1, namelijk dat verdachte wist dat er materialen in de loods aanwezig waren die te gebruiken zijn om opnieuw drugsfeiten te plegen en dat er materiaal aanwezig is waar (nog) cocaïne in zit. Dat verdachte de feitelijke mogelijkheid had om de loods te verlaten en hierbij de aanwezige materialen mee te nemen, maakt dat er ook sprake was van beschikkingsmacht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 kan niet worden vastgesteld dat er tussen 29 en 31 maart 2022 een bewerkingsproces heeft plaatsgevonden en dat verdachte daar een actieve bijdrage aan heeft geleverd. Hij heeft enkel ruimte P schoongemaakt en drooggehouden en heeft daarbij handschoenen gedragen, hetgeen zijn DNA in de aangetroffen handschoenen verklaart. Dit is niet een bijdrage van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken. Ten aanzien van feit 2 en 3 is de verdediging van mening dat vrijspraak dient te volgen, omdat de beschikkingsmacht over de goederen en verdovende middelen ontbreekt. Ten aanzien van de middelen en goederen in de ruimtes V en K ontbreekt ook het vereiste bewustzijn. Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat verdachte bij feit 3 dient te worden vrijgesproken van de cocaïne aangetroffen in ruimtes V en K.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op 31 maart 2022 is in een loods aan [adres] te Steenbergen een in werking zijnde cocaïnewasserij aangetroffen. Door verbalisanten werd bij betreding van de loods direct een sterke chemische lucht geroken. In de loods was met isolatiepanelen een afzonderlijke ruimte gebouwd die weer was onderverdeeld in 3 afzonderlijke ruimtes, in het dossier aangeduid met de letters P, V en K. In deze ruimtes vond de daadwerkelijke bewerking en verwerking van cocaïne plaats. In de loods zelf stond een grote hoeveelheid chemicaliën ten behoeve van de bewerking/verwerking van cocaïne. Ook stonden er jerrycans met in totaal 1020 liter afval van de extractie van cocaïne uit een dragermateriaal.
Ruimte P was ingericht en gebruikt voor het persen van cocaïne in blokken van 1 kilogram, voorzien van een logo met behulp van een hydraulische pers, waarna deze werden gedroogd in een droogkast voorzien van verwarmingslampen en met behulp van 3 magnetrons.
In deze ruimte lagen ook twee verpakkingen met respectievelijk 700 en 500 gram cocaïne. Op 2 stroken crêpepapier stonden aantekeningen die, volgens de LFO, een opsomming betroffen van het aantal geperste blokken, zeer waarschijnlijk cocaïne, voorzien van bepaalde logo’s. In totaal ging het om 127 stuks.
In ruimte V stond een rvs-ketel, die middels een buizensysteem gekoppeld was aan 4 grote rvs verwarmingsspiralen in ruimte K. In deze ruimte stonden ook een vuilniszak met 23 kilogram bruin materiaal en een Action draagtas met 21 kilogram bruin materiaal. Uit onderzoek is gebleken dat dit materiaal een lage concentratie cocaïne bevatte.
Ruimte K was ingericht en werd gebruikt voor het terugwinnen van cocaïne uit een dragermateriaal dan wel de bewerking van cocaïne. Er stonden onder meer tonnen, waarvan een groot aantal gevuld was met chemicaliën voor de bewerking en het terugwinnen van cocaïne en een rvs vacuümafscheider gekoppeld aan een compressor. Op een ton lag een zeef met daarop 21 kilogram cocaïnebase.
De interpretatie van LFO luidt dat de loods in gebruik was voor de opslag van (zeer) grote hoeveelheden chemicaliën ten behoeve van de bewerking en terugwinning van cocaïne.
De aparte ruimte in de loods was ingericht en gebruikt voor het op grote schaal bewerken en terugwinnen van cocaïne. Gelet op de hoeveelheid afval gerelateerd aan de bewerking van cocaïne, zijn er meerdere batches (en daarna geperst in blokken) cocaïne vervaardigd.
Gezien de nog aanwezige hoeveelheden chemicaliën ten behoeve van de vervaardiging dan wel bewerking van cocaïne was het de bedoeling om meerdere batches cocaïne te vervaardigen en te bewerken.
In de loods werd een woonwagen aangetroffen, met daarin 7 slaapplaatsen. Verder stonden in de loods nog 3 tentjes. In totaal werden 10 verdachten aangetroffen en aangehouden in de loods, waaronder verdachte.
In de loods zijn in de ruimtes P, V en K (werk)handschoenen aangetroffen die op DNA zijn onderzocht. Van de 22 handschoenen die op verschillende plaatsen in de loods zijn gevonden is op 19 handschoenen aan de binnenkant van de handschoen DNA van een of meerdere verdachten aangetroffen, zij het dat niet van alle profielen de bewijswaarde is berekend. Dit DNA zat bij de vingerimplant en vingers. Veel van deze handschoenen waren aan de buitenkant bovendien vervuild met een witte materie. Van verdachte is DNA aangetroffen in werkhandschoenen aangetroffen in ruimte P. Deze handschoenen waren aan de buitenkant ook vervuild met een witte materie en uit de handschoenen kwam wit stof.
Uit het dossier volgt dat de loods vanaf 18 maart 2022 is verhuurd. De verhuurster heeft verklaard dat de loods de eerste week van de verhuur leeg stond.
Ook zou zij op een zaterdag in de loods aanwezig zijn geweest, terwijl deze nog leeg was. Dit moet op 26 maart 2022 zijn geweest.
Feit 1
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er in de loods aan [adres] te Steenbergen in ieder geval in de periode vanaf 26 maart 2022 tot en met 31 maart 2022 een cocaïnewasserij aanwezig was en er een grote hoeveelheid cocaïne is geproduceerd.
Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij pas kort, vanaf 29 maart 2022, in de loods aanwezig was en dat hij geen handelingen heeft verricht die te maken hadden met de bewerking van cocaïne. Hij zou schilderwerkzaamheden gaan verrichten. Verdachte is naar de loods gebracht en heeft daar ruimte P schoongemaakt en drooggehouden. Naar eigen zeggen had verdachte wel door dat het mis was en kon hij zich door de lucht die in de loods hing wel voorstellen dat er met cocaïne gewerkt werd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte werkzaamheden heeft verricht in de cocaïnewasserij. Dit wordt ondersteund door een door een medeverdachte bij de politie afgelegde verklaring dat hij in de loods was om te werken en dat hij daar met collega’s was. Daarnaast betrekt de rechtbank hierbij het feit dat door een andere medeverdachte onder meer is verklaard dat hij in Colombia benaderd was om dit te doen, dat ze in de loods ongeveer met zijn tienen waren, dat hij deed wat hem werd opgedragen en dat de geproduceerde middelen (de rechtbank begrijpt: de cocaïne) werden meegenomen. Verder zijn er, zoals in het voorgaande reeds aangegeven, in ruimte P handschoenen gevonden met een DNA-profiel, al dan niet in een mengprofiel, van verdachte erop. Dit past in het scenario dat verdachte werkzaamheden in de cocaïnewasserij heeft verricht. Voorts geldt dat er ook geen aanwijzingen zijn dat andere personen dan verdachte en de medeverdachten zich bezig hebben gehouden met de cocaïnewasserij.
De rechtbank acht het bovendien aannemelijk dat een drugsorganisatie geen willekeurige en onwetende personen toelaat in een cocaïnewasserij en het aantal personen dat werkzaam is zo klein mogelijk houdt om de kans op ontdekking te verkleinen. Dit betekent dat verdachte daar enkel met één doel was en met dit doel naar Nederland is gereisd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte betrokken was bij de cocaïnewasserij. Ook als wordt uitgegaan van de verklaring van verdachte over zijn verrichte werkzaamheden is de rechtbank van oordeel dat dit een voldoende substantiële bijdrage is om van medeplegen te kunnen spreken. Hierbij wordt verder in aanmerking genomen dat het draaiende houden van een dergelijke cocaïnewasserij en het daadwerkelijk bewerken van cocaïne niet door één of enkele personen kan plaatsvinden. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het be- en verwerken van cocaïne.
Feit 2Bij de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen zoals onder feit 2 tenlastegelegd, gaat de rechtbank uit van de feiten en omstandigheden zoals overwogen onder feit 1. Uit het rapport van de LFO volgt dat de goederen zoals genoemd op de tenlastelegging in de loods zijn aangetroffen.
Met de bewezenverklaring van feit 1 is de vereiste wetenschap van en beschikkingsmacht over deze goederen en stoffen gegeven. Deze goederen waren onmiskenbaar bestemd voor de bewerking van cocaïne in de wasserij.
Het voorhanden hebben van deze goederen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gekwalificeerd als voorbereidingshandelingen.
Feit 3Voor een bewezenverklaring van het onder feit 3 tenlastegelegde is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de in de tenlastelegging genoemde cocaïne en dat hij hierover beschikkingsmacht had.
Zoals eerder overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met de medeverdachten, betrokken is bij het bewerken van cocaïne. Hiermee is de wetenschap van de aanwezigheid van cocaïne en de beschikkingsmacht daarover bij verdachte en zijn medeverdachten gegeven. Immers verdachten wisten dat zij materialen bevattende cocaïne bewerkten en wat de resultante daarvan was. En overigens was de ruimte waarin de cocaïne stond vrij toegankelijk en ook was de loods waarin zij verbleven niet afgesloten.
Uit het dossier volgt dat er op verschillende plekken materiaal is aangetroffen dat cocaïne bevatte. Dit ging niet om ‘pure’ cocaïne, maar om materiaal waarin cocaïne is aangetroffen, soms in lage concentratie. De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk 66,2 kilogram van materialen bevattende cocaïne aanwezig heeft gehad.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen cocaïne heeft bewerkt, hiertoe voorbereidingshandelingen heeft gepleegd en opzettelijk 66,2 kilogram van materialen bevattende cocaïne aanwezig heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op een of meer tijdstippen in de periode van 26 maart 2022 tot en met 31 maart 2022 te Steenbergen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft bewerkt één of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op lijst 1 bij de Opiumwet;
2.
op tijdstippen in de periode van 26 maart 2022 tot en met 31 maart 2022 te Steenbergen, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en verwerken, van een of meer hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I, voor te bereiden, zich en anderen gelegenheid tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte en verdachtes mededaders telkens voorwerpen en stoffen voorhanden gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten, immers, hebben hij, verdachte en zijn mededaders telkens in de voornoemde periode in voornoemde pleegplaats:
- een grote hoeveelheid jerrycans en vaten en speciale kuipen en andere soorten verpakkingen met daarin grote hoeveelheden chemicaliën voorhanden gehad, waaronder ethylacetaat en caustic soda (natriumhydroxide) en MethylEthylKeton (MEK) en zwavelzuur en Zoutzuur en CalciumChloride en IsoPropylAlcohol (IPA) en Actief kool, en
- meerdere onderdelen van terugwinnings-, productie- en verwerkingsopstellingen voorhanden gehad, waaronder een hydraulische pers en persmallen en een droogkast en
verwarmingslampen en magnetrons en verpakkingsmateriaal en logoplaten en tonnen/vaten en rvs ketel en verwarmingsspiralen en een filterdoek en één of meerdere zeven en een vacuümafscheider en een compressor;
3.
op 31 maart 2022 te Steenbergen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden van in totaal ongeveer 66,2 kilo van materialen bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de op te leggen straf onder meer rekening te houden met de kwetsbare positie waarin verdachte verkeerde. Hij is met valse beloften naar Nederland gehaald en was in de veronderstelling dat hij schilderwerkzaamheden zou gaan verrichten. De detentie heeft voor verdachte als zwaarder te gelden dan voor de gemiddelde Nederlandse gedetineerde. De richtlijn waarop de officier van justitie de eis baseert ziet niet op cocaïnewasserijen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bewerken van cocaïne in een cocaïnewasserij, het plegen van voorbereidingshandelingen voor het bereiden van cocaïne en het aanwezig hebben van 66,2 kilogram materiaal bevattende cocaïne. Al deze feiten heeft verdachte tezamen en in vereniging met de 9 medeverdachten gepleegd.
Het bewerken (wassen) van cocaïne vormt een belangrijke en onmisbare schakel in de keten van de georganiseerde (internationale) drugscriminaliteit. Met zijn handelen heeft verdachte hieraan bijgedragen. Verdachte was enkel een schakel in een groter geheel, maar heeft in dit hele proces wel een belangrijke rol vervuld. Georganiseerde drugscriminaliteit is vaak de oorzaak van geweld, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd.
Bovendien gaat deze vorm van criminaliteit gepaard met zwarte geldstromen en vindt er steeds vaker vermenging van de boven- en onderwereld plaats. Hiermee wordt de Nederlandse maatschappij ondermijnd. Daarbij wordt vaak, door het dumpen van afval, ernstige schade toegebracht aan het milieu.
Verdachte heeft zich om al deze gevolgen kennelijk niet bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij heeft deelgenomen aan dit productieproces.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van de feiten, enkel kan worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. In beginsel staat er op de feiten zoals door verdachte gepleegd, doorgaans een gevangenisstraf van meerdere jaren.
Naast voornoemde omstandigheden houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder verdachte in de cocaïnewasserij heeft verbleven en gewerkt. Uit het dossier volgt dat deze tenminste bijzonder onprettig en wellicht zelfs zeer ongezond waren. Verbalisanten hebben opgeschreven dat de geur in de loods dusdanig sterk chemisch was dat zij niet lang in de loods konden verblijven. Voorts weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat degene die onder dergelijke omstandigheden werkzaamheden verricht in een cocaïnewasserij vaak niet degene is die de grote winsten opstrijkt. Ook wordt het werk vaak onder enige vorm van dwang verricht. Aanwijzingen daarvoor zijn – zij het niet heel duidelijk – in dit dossier ook te vinden. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte slechts beperkte tijd heeft gewerkt in de cocaïnewasserij. De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie.
De verdediging heeft tenslotte nog naar voren gebracht dat de officier van justitie, met een mededeling op een eerdere zitting, het gerechtvaardigd vertrouwen zou hebben gewekt dat hij geen jarenlange gevangenisstraf zou eisen.
De rechtbank kan zich voorstellen dat verdachte, gelet op deze mededeling, teleurgesteld was bij het horen van de strafeis van 4 jaar en meent dat het Openbaar Ministerie voorzichtig moet zijn met uitspraken die valse verwachtingen zouden kunnen wekken. Nu het evenwel niet de officier van justitie is die uiteindelijk de hoogte van de straf bepaalt, hetgeen bij verdachte, gezien zijn rechtskundige bijstand, bekend wordt verondersteld, en een dergelijke uitlating dus niet van doorslaggevende betekenis is voor de hoogte van de straf, ziet de rechtbank geen reden dit mee te wegen bij het bepalen van de straf.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, passend en geboden is. Bij de bepaling van deze straf is de rechtbank ervan uitgegaan dat de drie bewezen verklaarde feiten in eendaadse samenloop zijn gepleegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op de status van verdachte in Nederland kunnen aan deze alinea geen toezeggingen worden ontleend dat een van beide situaties zich voor zal doen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2:medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10, voor te bereiden voorwerpen en stoffen, voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Feit 3:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
terwijl bij de feiten 1, 2 en 3 van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht sprake is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 maart 2023.
Mr. Goossens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.