4.3.2De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op 31 maart 2022 is in een loods aan de [adres] te Steenbergen een in werking zijnde cocaïnewasserij aangetroffen. Door verbalisanten werd bij betreding van de loods direct een sterke chemische lucht geroken. In de loods was met isolatiepanelen een afzonderlijke ruimte gebouwd die weer was onderverdeeld in 3 afzonderlijke ruimtes, in het dossier aangeduid met de letters P, V en K. In deze ruimtes vond de daadwerkelijke bewerking en verwerking van cocaïne plaats. In de loods zelf stond een grote hoeveelheid chemicaliën ten behoeve van de bewerking/verwerking van cocaïne. Ook stonden er jerrycans met in totaal 1020 liter afval van de extractie van cocaïne uit een dragermateriaal.
Ruimte P was ingericht en gebruikt voor het persen van cocaïne in blokken van 1 kilogram, voorzien van een logo met behulp van een hydraulische pers, waarna deze werden gedroogd in een droogkast voorzien van verwarmingslampen en met behulp van 3 magnetrons.
In deze ruimte lagen ook twee verpakkingen met respectievelijk 700 en 500 gram cocaïne. Op 2 stroken crêpepapier stonden aantekeningen die, volgens de LFO, een opsomming betroffen van het aantal geperste blokken, zeer waarschijnlijk cocaïne, voorzien van bepaalde logo’s. In totaal ging het om 127 stuks.
In ruimte V stond een rvs-ketel, die middels een buizensysteem gekoppeld was aan 4 grote rvs verwarmingsspiralen in ruimte K. In deze ruimte stonden ook een vuilniszak met 23 kilogram bruin materiaal en een Action draagtas met 21 kilogram bruin materiaal. Uit onderzoek is gebleken dat dit materiaal een lage concentratie cocaïne bevatte.
Ruimte K was ingericht en werd gebruikt voor het terugwinnen van cocaïne uit een
dragermateriaal dan wel de bewerking van cocaïne. Er stonden onder meer tonnen, waarvan een groot aantal gevuld was met chemicaliën voor de bewerking en het terugwinnen van cocaïne en een rvs vacuümafscheider gekoppeld aan een compressor. Op een ton lag een zeef met daarop 21 kilogram cocaïnebase.
De interpretatie van LFO luidt dat de loods in gebruik was voor de opslag van (zeer) grote hoeveelheden chemicaliën ten behoeve van de bewerking en terugwinning van cocaïne.
De aparte ruimte in de loods was ingericht en gebruikt voor het op grote schaal bewerken en terugwinnen van cocaïne. Gelet op de hoeveelheid afval gerelateerd aan de bewerking van cocaïne, zijn er meerdere batches (en daarna geperst in blokken) cocaïne vervaardigd.
Gezien de nog aanwezige hoeveelheden chemicaliën ten behoeve van de vervaardiging dan wel bewerking van cocaïne was het de bedoeling om meerdere batches cocaïne te vervaardigen en te bewerken.
In de loods werd een woonwagen aangetroffen, met daarin 7 slaapplaatsen. Verder stonden in de loods nog 3 tentjes. In totaal werden 10 verdachten aangetroffen en aangehouden in de loods, waaronder verdachte.
In de loods zijn in de ruimtes P, V en K (werk)handschoenen aangetroffen die op DNA zijn onderzocht. Van de 22 handschoenen die op verschillende plaatsen in de loods zijn gevonden is op 19 handschoenen aan de binnenkant van de handschoen DNA van een of meerdere verdachten aangetroffen, zij het dat niet van alle profielen de bewijswaarde is berekend. Dit DNA zat bij de vingerimplant en vingers. Veel van deze handschoenen waren aan de buitenkant bovendien vervuild met een witte materie. Van verdachte is DNA aangetroffen in (werk)handschoenen aangetroffen in ruimte P. Deze handschoenen waren aan de buitenzijde ook vervuild met een witte materie.
Uit het dossier volgt dat de loods vanaf 18 maart 2022 is verhuurd. De verhuurster heeft verklaard dat de loods de eerste week van de verhuur leeg stond. Ook zou zij op een zaterdag in de loods aanwezig zijn geweest, terwijl deze nog leeg was. Dit moet op 26 maart 2022 zijn geweest.
Feit 1
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er in de loods aan [adres] te Steenbergen in ieder geval in de periode vanaf 26 maart 2022 tot en met 31 maart 2022 een cocaïnewasserij aanwezig was en er een grote hoeveelheid cocaïne is geproduceerd.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de middag voor de inval in de loods was aangekomen en dat hij geen handelingen heeft verricht die te maken hadden met het bewerken van cocaïne. Er was hem in Colombia werk aangeboden in Europa als lasser. Verdachte verklaarde ook dat hij een fout had gemaakt bij het aannemen van het werk omdat hij onvoldoende wist wat hij waar ging doen. Verdachte is naar de loods gebracht in een busje en heeft in die loods helemaal niets gedaan. Naar eigen zeggen wist verdachte niet dat er een cocaïnewasserij in de loods was.
De rechtbank acht deze verklaring evenwel ongeloofwaardig. In dat verband wordt allereerst gewezen op de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring dat hij sinds twee dagen in Nederland was, dat hij in Nederland was voor toerisme en dat hij in de loods was met Colombianen die hij niet kende. Hij heeft ook op dat moment verklaard daar niet gewerkt te hebben en verder verklaarde hij dat is aangehouden op een plek waar hij niet hoorde te zijn, hetgeen tenminste duidt op wetenschap van hetgeen zich afspeelde in de loods. Vervolgens heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen tot aan de zitting, alwaar hij een andersluidende en op punten wisselende verklaring heeft afgelegd dan bij de politie. Daarnaast betrekt de rechtbank hierbij het feit dat door een medeverdachte onder meer is verklaard dat hij benaderd was om dit te doen, dat ze ongeveer met zijn tienen waren, dat hij deed wat hem werd opgedragen en dat het (de rechtbank begrijpt: de cocaïne) werd meegenomen alsmede de verklaring van een andere medeverdachte dat hij in de loods was om te werken en dat hij daar met collega’s was. Verder zijn er, zoals in het voorgaande reeds aangegeven, in een ruimte handschoenen gevonden met een DNA-profiel van verdachte erop. Bovendien was er een paar van die handschoenen (aangetroffen in ruimte P) vervuild. Dit past in het scenario dat verdachte werkzaamheden in de cocaïnewasserij heeft verricht. Dat het DNA in de handschoen terecht is gekomen door middel van secundaire overdracht, acht de rechtbank gelet op het sporenbeeld onaannemelijk. Voorts geldt dat er ook geen aanwijzingen zijn dat andere personen dan verdachte en de medeverdachten zich bezig hebben gehouden met de cocaïnewasserij.
Het is bovendien aannemelijk dat een drugsorganisatie geen willekeurige en onwetende personen toelaat in een cocaïnewasserij en het aantal personen dat werkzaam is zo klein mogelijk houdt om de kans op ontdekking te verkleinen. Dit betekent dat verdachte daar enkel met één doel was en met dit doel naar Nederland is gereisd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte betrokken was bij de cocaïnewasserij en wel degelijk handelingen heeft verricht.
Bij gebrek aan een geloofwaardige verklaring moet het er verder voor worden gehouden dat verdachte binnen de in werking zijnde cocaïnewasserij heeft samengewerkt met andere verdachten die tegelijkertijd met hem in de loods zijn aangehouden en van acht van hen bovendien ook DNA-(meng)profielen zijn aangetroffen op in de productieruimtes in de loods gevonden handschoenen. Hierbij wordt verder in aanmerking genomen dat het draaiende houden van een dergelijke cocaïnewasserij en het daadwerkelijk bewerken van cocaïne niet door één of enkele personen kan plaatsvinden. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het be- en verwerken van cocaïne. Uitgaande van de verklaring van verdachte dat hij slechts één dag in de loods aanwezig was, maakt dit voorgaande niet anders.
Feit 2Bij de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen zoals onder feit 2 tenlastegelegd, gaat de rechtbank uit van de feiten en omstandigheden zoals overwogen onder feit 1. Uit het rapport van de LFO volgt dat de goederen zoals genoemd op de tenlastelegging in de loods zijn aangetroffen. Met de bewezenverklaring van feit 1 is de vereiste wetenschap van en beschikkingsmacht over deze goederen en stoffen gegeven. Deze goederen waren onmiskenbaar bestemd voor de bewerking van cocaïne in de wasserij. Het voorhanden hebben van deze goederen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gekwalificeerd als voorbereidingshandelingen.
Feit 3Voor een bewezenverklaring van het onder feit 3 tenlastegelegde is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de in de tenlastelegging genoemde cocaïne en dat hij hierover beschikkingsmacht had.
Zoals eerder overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met de medeverdachten, betrokken is bij het bewerken van cocaïne. Hiermee is de wetenschap van de aanwezigheid van cocaïne en de beschikkingsmacht daarover bij verdachte en zijn medeverdachten gegeven. Immers verdachten wisten dat zij materialen bevattende cocaïne bewerkten en wat de resultante daarvan was. En overigens was de ruimte waarin de cocaïne stond vrij toegankelijk en ook was de loods waarin zij verbleven niet afgesloten.
Uit het dossier volgt dat er op verschillende plekken materiaal is aangetroffen dat cocaïne bevatte. Dit ging niet om ‘pure’ cocaïne, maar om materiaal waarin cocaïne is aangetroffen, soms in lage concentratie. De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk 66,2 kilogram van materialen bevattende cocaïne aanwezig heeft gehad.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen cocaïne heeft bewerkt, hiertoe voorbereidingshandelingen heeft gepleegd en opzettelijk 66,2 kilogram van materialen bevattende cocaïne aanwezig heeft gehad.