ECLI:NL:RBZWB:2023:1800

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
02/080160-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cocaïnewasserij Steenbergen: Medeplegen van het bewerken en voorbereiden van cocaïne

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd in PI Rotterdam, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 maart 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is beschuldigd van het bewerken van cocaïne in een cocaïnewasserij, het plegen van voorbereidingshandelingen voor het bereiden van cocaïne en het aanwezig hebben van 66,2 kilogram materiaal bevattende cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met negen medeverdachten betrokken was bij deze activiteiten. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 februari 2023, waarna het onderzoek op 2 maart 2023 werd gesloten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan alle tenlastegelegde feiten, waarbij het bewijs onder andere bestond uit DNA-sporen op handschoenen die in de loods waren aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de cocaïnewasserij, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de georganiseerde drugscriminaliteit. De rechtbank benadrukte dat het bewerken van cocaïne een belangrijke schakel vormt in de keten van georganiseerde criminaliteit, met ernstige gevolgen voor de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/080160-22
vonnis van de meervoudige kamer van 16 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte 1]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande
thans gedetineerd in PI Rotterdam, locatie de Schie
raadsman mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 2 maart 2023 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het bewerken van cocaïne (feit 1), het verrichten van voorbereidingshandelingen hiertoe (feit 2) en het aanwezig hebben van 66,2 kilogram (materiaal bevattende) cocaïne (feit 3).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle tenlastegelegde feiten heeft begaan. In dat verband wijst de officier van justitie allereerst op het feit dat de door verdachte afgelegde verklaring ongeloofwaardig is. In de loods waarin verdachte zich bevond, is een in werking zijnde cocaïnewasserij aangetroffen. Daartoe was een aparte ruimte gebouwd in betreffende loods en in de rest van de loods stonden de benodigde chemicaliën en andere goederen.
Op handschoenen is DNA aangetroffen van verdachte. Uit onderzoek van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) volgt dat er al een groot aantal blokken cocaïne was vervaardigd.
De gehele loods diende maar één enkel doel; het verwerken en bewerken van cocaïne. Dit was gelet op de inrichting duidelijk en heeft men niet geprobeerd te verhullen. Dit terwijl geheimhouding van een dergelijke locatie voor de buitenwereld van groot belang is. De noodzaak van de geheimhouding enerzijds en anderzijds het feit dat in de loods geen enkele moeite is gedaan om te verhullen wat daar gebeurt, maakt dat er alleen personen in de loods zullen zijn die betrokken zijn bij de cocaïnewasserij. Er is ook op hun aanwezigheid gerekend. Dit blijkt uit de aangetroffen slaapplaatsen en de aanwezigheid van eten. Daarbij is er ook voor gezorgd, zo blijkt uit de verklaring van verdachte zelf, dat hij in de loods terecht kwam. De betrokkenheid van verdachte bij de cocaïnewasserij staat hiermee dan ook vast.
Er was ook sprake van wetenschap bij verdachte. Dit blijkt al uit de inrichting van de loods; overal stonden vaten, tonnen en jerrycans. Een enkele aanblik volstond om te weten dat er een chemisch proces gaande was. Daarbij komt dat er een enorm penetrante chemische lucht in de loods hing. Bovendien heeft [verdachte 2] verklaard dat hij meteen door had wat er gaande was.
De hiervoor geschetste feiten en omstandigheden die duiden op betrokkenheid van verdachte bij een strafbaar feit waar meerdere personen bij betrokken zijn, in combinatie met het uitblijven van een aannemelijke verklaring daarvoor, maken dat er ook sprake is van medeplegen. Hier doet het feit dat niet duidelijk is geworden welke handelingen verdachte specifiek heeft verricht niet aan af. Dit geldt ook voor het feit dat verdachte heeft verklaard slechts hele korte tijd in de loods aanwezig te zijn geweest.
Met het bewijs voor medeplegen van feit 1 is ook het bewijs voor de feiten 2 en 3 gegeven.
Ten aanzien van feit 2 was er sprake van wetenschap en beschikkingsmacht. De wetenschap volgt uit het bewijs voor feit 1, namelijk dat verdachte wist dat er materialen in de loods aanwezig waren die te gebruiken zijn om opnieuw drugsfeiten te plegen en dat er materiaal aanwezig is waar (nog) cocaïne in zit. Dat verdachte de feitelijke mogelijkheid had om de loods te verlaten en hierbij de aanwezige materialen mee te nemen, maakt dat er ook sprake was van beschikkingsmacht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 en feit 3. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte in de cocaïnewasserij is geweest, ook niet nu er in meer of mindere mate DNA op handschoenen uit die ruimte is aangetroffen. Dit laatste duidt enkel op een vermoeden dat verdachte op enigerlei wijze met die handschoenen in aanraking is geweest en deze zijn bovendien verplaatsbaar. Voorts is van belang dat sprake kan zijn van secundaire overdracht van DNA.
Er is daarom onvoldoende bewijs voorhanden voor de aanname dat verdachte die ene dag dat hij in de loods was in de wasserij werkzaam is geweest en hij daar samen met anderen daadwerkelijk cocaïne heeft bereid dan wel verwerkt, verstrekt of vervoerd.
Ten aanzien van feit 3 kan naar de mening van de verdediging niet bewezen worden dat verdachte wist dat er 66 kilogram cocaïne in de wasserij lag, noch dat hij hier beschikkingsmacht over heeft gehad. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte in ruimte V is geweest, terwijl hier de meeste cocaïne is aangetroffen. De overige cocaïne, te weten 23 kilogram, lag bovendien niet open en bloot.
Subsidiair is de verdediging van mening dat aan verdachte hooguit de wetenschap ten aanzien van de cocaïne in de ruimten waar hij in kan worden geplaatst, bewezen kan worden verklaard, te weten ruimte P.
Ten aanzien van feit 2 is de verdediging van mening dat slechts de periode vanaf 30 maart 2022 bewezen kan worden verklaard. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank ter zake hetgeen dat buiten de cocaïnewasserij in de loods is aangetroffen. Met betrekking tot de goederen die in de wasserij zijn aangetroffen dient vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op 31 maart 2022 is in een loods aan de [adres] te Steenbergen een in werking zijnde cocaïnewasserij aangetroffen. Door verbalisanten werd bij betreding van de loods direct een sterke chemische lucht geroken. In de loods was met isolatiepanelen een afzonderlijke ruimte gebouwd die weer was onderverdeeld in 3 afzonderlijke ruimtes, in het dossier aangeduid met de letters P, V en K. In deze ruimtes vond de daadwerkelijke bewerking en verwerking van cocaïne plaats. In de loods zelf stond een grote hoeveelheid chemicaliën ten behoeve van de bewerking/verwerking van cocaïne. Ook stonden er jerrycans met in totaal 1020 liter afval van de extractie van cocaïne uit een dragermateriaal.
Ruimte P was ingericht en gebruikt voor het persen van cocaïne in blokken van 1 kilogram, voorzien van een logo met behulp van een hydraulische pers, waarna deze werden gedroogd in een droogkast voorzien van verwarmingslampen en met behulp van 3 magnetrons.
In deze ruimte lagen ook twee verpakkingen met respectievelijk 700 en 500 gram cocaïne. Op 2 stroken crêpepapier stonden aantekeningen die, volgens de LFO, een opsomming betroffen van het aantal geperste blokken, zeer waarschijnlijk cocaïne, voorzien van bepaalde logo’s. In totaal ging het om 127 stuks.
In ruimte V stond een rvs-ketel, die middels een buizensysteem gekoppeld was aan 4 grote rvs verwarmingsspiralen in ruimte K. In deze ruimte stonden ook een vuilniszak met 23 kilogram bruin materiaal en een Action draagtas met 21 kilogram bruin materiaal. Uit onderzoek is gebleken dat dit materiaal een lage concentratie cocaïne bevatte.
Ruimte K was ingericht en werd gebruikt voor het terugwinnen van cocaïne uit een
dragermateriaal dan wel de bewerking van cocaïne. Er stonden onder meer tonnen, waarvan een groot aantal gevuld was met chemicaliën voor de bewerking en het terugwinnen van cocaïne en een rvs vacuümafscheider gekoppeld aan een compressor. Op een ton lag een zeef met daarop 21 kilogram cocaïnebase.
De interpretatie van LFO luidt dat de loods in gebruik was voor de opslag van (zeer) grote hoeveelheden chemicaliën ten behoeve van de bewerking en terugwinning van cocaïne.
De aparte ruimte in de loods was ingericht en gebruikt voor het op grote schaal bewerken en terugwinnen van cocaïne. Gelet op de hoeveelheid afval gerelateerd aan de bewerking van cocaïne, zijn er meerdere batches (en daarna geperst in blokken) cocaïne vervaardigd.
Gezien de nog aanwezige hoeveelheden chemicaliën ten behoeve van de vervaardiging dan wel bewerking van cocaïne was het de bedoeling om meerdere batches cocaïne te vervaardigen en te bewerken.
In de loods werd een woonwagen aangetroffen, met daarin 7 slaapplaatsen. Verder stonden in de loods nog 3 tentjes. In totaal werden 10 verdachten aangetroffen en aangehouden in de loods, waaronder verdachte.
In de loods zijn in de ruimtes P, V en K (werk)handschoenen aangetroffen die op DNA zijn onderzocht. Van de 22 handschoenen die op verschillende plaatsen in de loods zijn gevonden is op 19 handschoenen aan de binnenkant van de handschoen DNA van een of meerdere verdachten aangetroffen, zij het dat niet van alle profielen de bewijswaarde is berekend. Dit DNA zat bij de vingerimplant en vingers. Veel van deze handschoenen waren aan de buitenkant bovendien vervuild met een witte materie. Van verdachte is DNA aangetroffen in (werk)handschoenen aangetroffen in ruimte P. Deze handschoenen waren aan de buitenzijde ook vervuild met een witte materie.
Uit het dossier volgt dat de loods vanaf 18 maart 2022 is verhuurd. De verhuurster heeft verklaard dat de loods de eerste week van de verhuur leeg stond. Ook zou zij op een zaterdag in de loods aanwezig zijn geweest, terwijl deze nog leeg was. Dit moet op 26 maart 2022 zijn geweest.
Feit 1
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er in de loods aan [adres] te Steenbergen in ieder geval in de periode vanaf 26 maart 2022 tot en met 31 maart 2022 een cocaïnewasserij aanwezig was en er een grote hoeveelheid cocaïne is geproduceerd.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de middag voor de inval in de loods was aangekomen en dat hij geen handelingen heeft verricht die te maken hadden met het bewerken van cocaïne. Er was hem in Colombia werk aangeboden in Europa als lasser. Verdachte verklaarde ook dat hij een fout had gemaakt bij het aannemen van het werk omdat hij onvoldoende wist wat hij waar ging doen. Verdachte is naar de loods gebracht in een busje en heeft in die loods helemaal niets gedaan. Naar eigen zeggen wist verdachte niet dat er een cocaïnewasserij in de loods was.
De rechtbank acht deze verklaring evenwel ongeloofwaardig. In dat verband wordt allereerst gewezen op de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring dat hij sinds twee dagen in Nederland was, dat hij in Nederland was voor toerisme en dat hij in de loods was met Colombianen die hij niet kende. Hij heeft ook op dat moment verklaard daar niet gewerkt te hebben en verder verklaarde hij dat is aangehouden op een plek waar hij niet hoorde te zijn, hetgeen tenminste duidt op wetenschap van hetgeen zich afspeelde in de loods. Vervolgens heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen tot aan de zitting, alwaar hij een andersluidende en op punten wisselende verklaring heeft afgelegd dan bij de politie. Daarnaast betrekt de rechtbank hierbij het feit dat door een medeverdachte onder meer is verklaard dat hij benaderd was om dit te doen, dat ze ongeveer met zijn tienen waren, dat hij deed wat hem werd opgedragen en dat het (de rechtbank begrijpt: de cocaïne) werd meegenomen alsmede de verklaring van een andere medeverdachte dat hij in de loods was om te werken en dat hij daar met collega’s was. Verder zijn er, zoals in het voorgaande reeds aangegeven, in een ruimte handschoenen gevonden met een DNA-profiel van verdachte erop. Bovendien was er een paar van die handschoenen (aangetroffen in ruimte P) vervuild. Dit past in het scenario dat verdachte werkzaamheden in de cocaïnewasserij heeft verricht. Dat het DNA in de handschoen terecht is gekomen door middel van secundaire overdracht, acht de rechtbank gelet op het sporenbeeld onaannemelijk. Voorts geldt dat er ook geen aanwijzingen zijn dat andere personen dan verdachte en de medeverdachten zich bezig hebben gehouden met de cocaïnewasserij.
Het is bovendien aannemelijk dat een drugsorganisatie geen willekeurige en onwetende personen toelaat in een cocaïnewasserij en het aantal personen dat werkzaam is zo klein mogelijk houdt om de kans op ontdekking te verkleinen. Dit betekent dat verdachte daar enkel met één doel was en met dit doel naar Nederland is gereisd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte betrokken was bij de cocaïnewasserij en wel degelijk handelingen heeft verricht.
Bij gebrek aan een geloofwaardige verklaring moet het er verder voor worden gehouden dat verdachte binnen de in werking zijnde cocaïnewasserij heeft samengewerkt met andere verdachten die tegelijkertijd met hem in de loods zijn aangehouden en van acht van hen bovendien ook DNA-(meng)profielen zijn aangetroffen op in de productieruimtes in de loods gevonden handschoenen. Hierbij wordt verder in aanmerking genomen dat het draaiende houden van een dergelijke cocaïnewasserij en het daadwerkelijk bewerken van cocaïne niet door één of enkele personen kan plaatsvinden. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het be- en verwerken van cocaïne. Uitgaande van de verklaring van verdachte dat hij slechts één dag in de loods aanwezig was, maakt dit voorgaande niet anders.
Feit 2Bij de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen zoals onder feit 2 tenlastegelegd, gaat de rechtbank uit van de feiten en omstandigheden zoals overwogen onder feit 1. Uit het rapport van de LFO volgt dat de goederen zoals genoemd op de tenlastelegging in de loods zijn aangetroffen. Met de bewezenverklaring van feit 1 is de vereiste wetenschap van en beschikkingsmacht over deze goederen en stoffen gegeven. Deze goederen waren onmiskenbaar bestemd voor de bewerking van cocaïne in de wasserij. Het voorhanden hebben van deze goederen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gekwalificeerd als voorbereidingshandelingen.
Feit 3Voor een bewezenverklaring van het onder feit 3 tenlastegelegde is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de in de tenlastelegging genoemde cocaïne en dat hij hierover beschikkingsmacht had.
Zoals eerder overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met de medeverdachten, betrokken is bij het bewerken van cocaïne. Hiermee is de wetenschap van de aanwezigheid van cocaïne en de beschikkingsmacht daarover bij verdachte en zijn medeverdachten gegeven. Immers verdachten wisten dat zij materialen bevattende cocaïne bewerkten en wat de resultante daarvan was. En overigens was de ruimte waarin de cocaïne stond vrij toegankelijk en ook was de loods waarin zij verbleven niet afgesloten.
Uit het dossier volgt dat er op verschillende plekken materiaal is aangetroffen dat cocaïne bevatte. Dit ging niet om ‘pure’ cocaïne, maar om materiaal waarin cocaïne is aangetroffen, soms in lage concentratie. De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk 66,2 kilogram van materialen bevattende cocaïne aanwezig heeft gehad.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen cocaïne heeft bewerkt, hiertoe voorbereidingshandelingen heeft gepleegd en opzettelijk 66,2 kilogram van materialen bevattende cocaïne aanwezig heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op een of meer tijdstippen in de periode van 26 maart 2022 tot en met 31 maart 2022 te Steenbergen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft bewerkt één of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op lijst 1 bij de Opiumwet;
2.
op tijdstippen in de periode van 26 maart 2022 tot en met 31 maart 2022 te Steenbergen, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en verwerken, van een of meer hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I, voor te bereiden, zich en anderen gelegenheid tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte en verdachtes mededaders telkens voorwerpen en stoffen voorhanden gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten, immers, hebben hij, verdachte en zijn mededaders telkens in de voornoemde periode in voornoemde pleegplaats:
- een grote hoeveelheid jerrycans en vaten en speciale kuipen en andere soorten verpakkingen met daarin grote hoeveelheden chemicaliën voorhanden gehad, waaronder ethylacetaat en caustic soda (natriumhydroxide) en MethylEthylKeton (MEK) en zwavelzuur en Zoutzuur en CalciumChloride en IsoPropylAlcohol (IPA) en Actief kool, en
- meerdere onderdelen van terugwinnings-, productie- en verwerkingsopstellingen voorhanden gehad, waaronder een hydraulische pers en persmallen en een droogkast en
verwarmingslampen en magnetrons en verpakkingsmateriaal en logoplaten en tonnen/vaten en rvs ketel en verwarmingsspiralen en een filterdoek en één of meerdere zeven en een vacuümafscheider en een compressor;
3.
op 31 maart 2022 te Steenbergen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden van in totaal ongeveer 66,2 kilo van materialen bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht een gevangenisstraf van ten hoogste 24 maanden op te leggen. De gevraagde matiging is gebaseerd op onder meer een korte pleegperiode, de moeilijke werkomstandigheden, het feit dat de detentie als zwaarder heeft te gelden dan voor de gemiddelde gedetineerde, het uitstel van de inhoudelijke behandeling van zijn zaak en de mogelijkheid van strafonderbreking voor vreemdelingen. De raadsman heeft ook gewezen op de door de officier van justitie gedane uitlatingen op een eerdere zitting over de duur van een mogelijk op te leggen straf en dat daarvan een opgewekt vertrouwen uitgaat. Met de eis die is neergelegd wordt daar volledig aan voorbij gegaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bewerken van cocaïne in een cocaïnewasserij, het plegen van voorbereidingshandelingen voor het bereiden van cocaïne en het aanwezig hebben van 66,2 kilogram materiaal bevattende cocaïne. Al deze feiten heeft verdachte tezamen en in vereniging met de 9 medeverdachten gepleegd.
Het bewerken (wassen) van cocaïne vormt een belangrijke en onmisbare schakel in de keten van de georganiseerde (internationale) drugscriminaliteit. Met zijn handelen heeft verdachte hieraan bijgedragen. Verdachte was enkel een schakel in een groter geheel, maar heeft in dit hele proces wel een belangrijke rol vervuld. Georganiseerde drugscriminaliteit is vaak de oorzaak van geweld, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. Bovendien gaat deze vorm van criminaliteit gepaard met zwarte geldstromen en vindt er steeds vaker vermenging van de boven- en onderwereld plaats. Hiermee wordt de Nederlandse maatschappij ondermijnd. Daarbij wordt vaak, door het dumpen van afval, ernstige schade toegebracht aan het milieu. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen kennelijk niet bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij heeft deelgenomen aan dit productieproces.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van de feiten, enkel kan worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. In beginsel staat er op de feiten zoals door verdachte gepleegd, doorgaans een gevangenisstraf van meerdere jaren.
Naast voornoemde omstandigheden houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder verdachte in de cocaïnewasserij heeft verbleven en gewerkt. Uit het dossier volgt dat deze tenminste bijzonder onprettig en wellicht zelfs zeer ongezond waren. Verbalisanten hebben opgeschreven dat de geur in de loods dusdanig sterk chemisch was dat zij niet lang in de loods konden verblijven. Voorts weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat degene die onder dergelijke omstandigheden werkzaamheden verricht in een cocaïnewasserij vaak niet degene is die de grote winsten opstrijkt.
Ook wordt het werk vaak onder enige vorm van dwang verricht. Aanwijzingen daarvoor zijn – zij het niet heel duidelijk – in dit dossier ook te vinden. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte slechts beperkte tijd heeft gewerkt in de cocaïnewasserij. De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie.
De verdediging heeft tenslotte nog naar voren gebracht dat de officier van justitie, met een mededeling op een eerdere zitting, het gerechtvaardigd vertrouwen zou hebben gewekt dat hij geen jarenlange gevangenisstraf zou eisen. De rechtbank kan zich voorstellen dat verdachte, gelet op deze mededeling, teleurgesteld was bij het horen van de strafeis van 4 jaar en meent dat het Openbaar Ministerie voorzichtig moet zijn met uitspraken die valse verwachtingen zouden kunnen wekken. Nu het evenwel niet de officier van justitie is die uiteindelijk de hoogte van de straf bepaalt, hetgeen bij verdachte, gezien zijn rechtskundige bijstand, bekend wordt verondersteld, en een dergelijke uitlating dus niet van doorslaggevende betekenis is voor de hoogte van de straf, ziet de rechtbank geen reden dit mee te wegen bij het bepalen van de straf.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, passend en geboden is. Bij de bepaling van deze straf is de rechtbank ervan uitgegaan dat de drie bewezen verklaarde feiten in eendaadse samenloop zijn gepleegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op de status van verdachte in Nederland kunnen aan deze alinea geen toezeggingen worden ontleend dat een van beide situaties zich voor zal doen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2:medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10, voor te bereiden voorwerpen en stoffen, voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Feit 3:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
terwijl bij de feiten 1, 2 en 3 van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht sprake is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 maart 2023.
Mr. Goossens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.