ECLI:NL:RBZWB:2023:180

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
22-016253 en 22-016254
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding ex artikelen 530 en 533 Sv na vrijspraak en voorlopige hechtenis

Op 2 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 02-155178-19, waarin verzoeker om schadevergoeding heeft verzocht op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, die in verband met een gewapende overval was verdacht, werd op 28 januari 2021 vrijgesproken. Het Openbaar Ministerie trok op 13 augustus 2021 het hoger beroep in, maar verzoeker vernam pas op 21 juni 2022 van deze intrekking. Hij verzocht om vergoedingen voor schade die hij had geleden door de voorlopige hechtenis en de schorsingsvoorwaarden die aan zijn vrijlating waren verbonden.

Tijdens de zitting op 19 december 2022 werd de officier van justitie gehoord, die aanvankelijk de verzochte schadevergoeding voor de schorsingsvoorwaarden gedeeltelijk wilde afwijzen. Later wijzigde hij zijn standpunt en stelde dat verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de vrijheidsbeneming door leugenachtige verklaringen. De rechtbank overwoog dat, hoewel verzoeker een aandeel had in zijn situatie, een volledige afwijzing van het verzoek niet passend was. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 16.780,00 voor de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, en € 12,45 voor reiskosten. De kosten voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer werden vastgesteld op € 680,00. De totale schadevergoeding kwam uit op € 17.472,45.

De rechtbank benadrukte dat de toekenning van schadevergoeding op basis van billijkheid plaatsvond, en dat de omstandigheden van de zaak in overweging werden genomen. De beslissing werd genomen door rechter J.P.M. Hopmans en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Middelburg
parketnummer: 02-155178-19
rk-nummers: 22-016253 en 22-016254
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 26 juli 2022, in de zaak:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, 4707 ZH Roosendaal, Bovendonk 11 a.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 16.780,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
  • € 20.950,00, voor schade wegens de schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 12,45, voor vergoeding van reiskosten;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de meervoudige kamer van 28 januari 2021 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 29 juni 2019 in verzekering is gesteld en op
6 december 2019 in vrijheid is gesteld;
 de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 19 december 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, verzoeker en mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden als advocaat van verzoeker gehoord.
In het verzoekschrift is aangevoerd dat verzoeker werd verdacht van het plegen van een gewapende overval in vereniging en dat hij op 28 januari 2021 is vrijgesproken. Het Openbaar Ministerie heeft het door haar ingestelde hoger beroep op 13 augustus 2021 ingetrokken. Dit is de raadsman van verzoeker op 21 juni 2022 bekend geworden door de justitiële documentatie van verzoeker. Verzoeker heeft daar nooit een bericht over ontvangen. Verzoeker verzoekt nu om vergoedingen zoals hiervoor bij de procedure gemeld. De schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis waren dusdanig dat feitelijk sprake was van vrijheidsontneming.
De officier van justitie heeft zich – naar de rechtbank begrijpt – schriftelijk op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding voor schade wegens de schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis (gedeeltelijk) moet worden afgewezen. De vrijheidsbeperking heeft weliswaar effect gehad op het dagelijks leven van verzoeker, maar niet in die mate dat – los van het verzochte wat kan worden vergoed conform de forfaitaire vergoeding – ook nog een schadevergoeding op deze grond kan worden toegekend. De overige verzochte vergoedingen kunnen naar de mening van de officier van justitie worden toegewezen.
De officier van justitie heeft in raadkamer zijn standpunt gewijzigd en gesteld dat aan verzoeker in het geheel geen vergoeding voor de vrijheidsbeneming en -beperking moet worden toegekend omdat verzoeker leugenachtig heeft verklaard waardoor de politie en het Openbaar Ministerie onderzoek hebben moeten verrichten op basis van onjuiste feiten. Verzoeker is daarmee zelf de oorzaak geweest van het voortduren van de vrijheidsbeneming en -beperking. Geheel subsidiair is de officier van justitie van mening dat de gevolgen heel fors zijn geweest en dat er enige ruimte is om naar redelijkheid en billijkheid een vergoeding toe te kennen.
Verzoeker en de raadsman hebben in raadkamer nader toegelicht dat de vrijheidsbeperking – op het hebben van een eigen bed en het krijgen van eten van de moeder van verzoeker na – gelijk kan worden gesteld aan een verblijf in een huis van bewaring. Verdachte heeft vanaf het eerste moment gezegd dat hij niet de dader was en jaren later is dat ook uit gekomen. Verder wordt een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, zodat het aanvankelijk door officier van justitie ingenomen standpunt dient als uitgangspunt.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis
Verzoeker heeft
160 dagen in verzekering en voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan 3 dagen op het politiebureau, 23 dagen in het Huis van Bewaring met beperkingen en 134 dagen in het Huis van Bewaring zonder beperkingen. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 130,00, maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 100,00 wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 100,00.
De rechtbank haalt uit het vonnis van de meervoudige kamer van 28 januari 2021 de volgende passages aan:
“(pagina 4) Opvallend blijft wel dat verdachte leugenachtig heeft verklaard over het verblijf bij zijn opa en dit ook ruimanderhalf jaarna dato blijft volhouden. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte deze kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd om de waarheid te bemantelen, te weten dat …”
“(pagina 5) Uit deze gesprekken volgt dat in de vriendengroep van verdachte onderling gepraat wordt over (het onderzoek naar) de overval en zij bespreken wie er is ‘opgepakt’ en wie niet en wat men zou moeten doen wanneer zij worden ‘opgepakt’.”
“(pagina 5) Alhoewel er gezien het hiervoor overwogene aanwijzingen zijn dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is bij de overval, althans daar meer van weet dat hij heeft verklaard, is er …”
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat het politieonderzoek en de ernstige bezwaren ten aanzien van verzoeker, en daarmee de duur en vormgeving van zijn voorlopige hechtenis, inclusief de schorsing daarvan onder de gestelde voorwaarden deels door verzoeker zelf zijn veroorzaakt. Toch is de rechtbank van oordeel dat een gehele afwijzing van het verzoek niet passend is.
In de afweging van het aandeel van verzoeker in zijn vrijheidsbeneming en -beperking met de duur en mate daarvan komt de rechtbank tot het oordeel dat de gevraagde vergoeding van
€ 16.780,00voor de vrijheidsbeneming in de politiecel en het huis van bewaring, inclusief de beperkingen, kan worden toegekend. De gevraagde vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken.
Vrijheidsbeperkende maatregelen
Verzoeker heeft voorts 419 dagen doorgebracht in de schorsing van de voorlopige hechtenis. Het uitgangspunt is dat vrijheidsbeperkende maatregelen in beginsel niet tot vergoeding leiden. Gezien de ernst van de verdenking en de persoon van verzoeker is de rechtbank van oordeel dat de bij de schorsing gestelde voorwaarden alleszins begrijpelijk zijn. Dat geldt ook voor de voorwaarden 13 (elektronisch toezicht), 14 (bezoek alleen via reclassering) en 15 (huisarrest). De rechtbank stelt vast dat verzoeker ten tijde van deze schorsing in zijn eerder genoemde leugenachtige verklaring heeft volhard. Mede hierdoor is de duur van de vrijheidsbeperkende maatregelen lang geweest. Uit de berichten van de moeder van verzoeker en Intervence blijkt dat de strenge beperkingen van de schorsing soortgelijke negatieve effecten hebben gehad als bijvoorbeeld coronamaatregelen. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat deze negatieve effecten geen aanleiding geven om af te wijken van het uitgangspunt als hiervoor genoemd. De rechtbank zal daarom de gevraagde extra vergoeding van € 50,00 per dag voor de 419 dagen met beperkingen door schorsingsvoorwaarden afwijzen.
Reiskosten
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank wijst de verzochte reiskosten ter hoogte van
€ 12,45toe.
Forfaitaire vergoeding
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 16.780,00voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 692,45, bestaande uit:
- € 12,45 aan reiskosten en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 17.472,45zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Van de Luijtgaarden Advocaten B.V., onder vermelding van “ [nummer] ”.
Deze beslissing is op 2 januari 2023 gegeven door mr. J.P.M. Hopmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Zuidhof, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 januari 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).