ECLI:NL:RBZWB:2023:1798

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
02-132034-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van onderzoekswensen in verband met SkyECC-gegevens en rechtmatigheid van de SkyECC hack

Op 28 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de verdediging onderzoekswensen heeft ingediend met betrekking tot de SkyECC-gegevens. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. Y. Bouchikhi, heeft op 21 september 2022 onderzoekswensen ingediend bij de rechter-commissaris, die deze op 3 november 2022 afwees. Na het uitbrengen van een dagvaarding heeft de verdediging op 31 januari 2023 opnieuw onderzoekswensen ingediend, die zijn neergelegd in een pleitnota. De verzoeken omvatten onder andere de identificatie van andere SkyECC-gebruikers en de rechtmatigheid van de SkyECC hack.

De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld en geconcludeerd dat de verdediging onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verzoeken tot nader onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank stelt dat de verdediging moet aantonen welke onrechtmatigheid aan de orde is en wat het verzochte onderzoek kan aantonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie voldoende inzicht heeft gegeven in de gang van zaken rondom de SkyECC hack en dat er geen aanleiding is om de verzoeken van de verdediging te honoreren. De rechtbank heeft alle verzoeken afgewezen en geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen.

De beslissing is genomen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, en mrs. G.M.J. Kok en M.H.M. Collombon, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier. Mr. Kok was niet in de gelegenheid om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-132034-22
datum : 28 februari 2023
beslissing van de rechtbank op de onderzoekswensen van de raadsman in de zaak tegen na te noemen verdachte:

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in P.I. Dordrecht
mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht

De procedure

Bij e-mail van 21 september 2022 heeft de verdediging onderzoekswensen ex artikel 182
van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bij de rechter-commissaris ingediend. Na de officier van justitie hierover te hebben gehoord, heeft de rechter-commissaris op 3 november 2022 een afwijzende beslissing op deze onderzoekswensen genomen.
De verdediging heeft hierop een bezwaarschrift ex artikel 182 lid 6 Sv ingediend. De verdediging heeft het bezwaarschrift ingetrokken omdat er inmiddels een dagvaarding was uitgebracht. Ter zitting van 31 januari 2023 heeft de verdediging opnieuw onderzoekswensen ingediend. Deze onderzoekswensen zijn neergelegd in een pleitnota die door de verdediging aan de rechtbank is overgelegd.
Ter zitting van 31 januari 2023 is de officier van justitie mr. J.F.M. Kerkhofs gehoord. Zij heeft het woord gevoerd overeenkomstig de door haar op schrift gestelde notities waarvan zij een afschrift aan de rechtbank heeft overgelegd.

De verzoeken

De verdediging heeft een groot aantal onderzoekswensen ingediend. Deze verzoeken zijn als volgt onder te verdelen:
Verzoeken die zien op identificatie van andere SkyECC gebruikers waarmee het nummer dat aan verdachte wordt toegeschreven contact zou hebben gehad, waarna eventueel een verzoek tot het horen van deze gebruikers zal worden gedaan.
Verzoeken die zien op de rechtmatigheid van de SkyECC hack die heeft geleid tot de dataset betreffende SkyECC [gebruiker] .
Voor de exacte weergave van de onderzoekswensen verwijst de rechtbank naar pleitnota van de verdediging van 31 januari 2023.

De beoordeling

In algemene zin is de stelling dat een verdachte aanspraak kan maken op kennisneming van alle informatie die als resultaat van opsporing is verkregen of als aanleiding voor de opsporing heeft gediend, onjuist. Het gaat erom dat de verdediging de mogelijkheid heeft om de resultaten van onderzoek te onderzoeken, te betwisten en tot op zekere hoogte te controleren, voor zover relevant in het licht van de ten laste gelegde feiten.
Als uitgangspunt geldt dat van de verdediging mag worden verwacht dat verzoeken tot nader onderzoek voldoende worden gemotiveerd, en dat duidelijk wordt toegelicht waarom het verzochte onderzoek van belang is voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv.
Voor verzoeken tot nader onderzoek die zien op de rechtmatigheid van het onderzoek geldt eveneens dat deze verzoeken voldoende gemotiveerd moeten worden.
In die motivering zal in elk geval moeten worden uiteengezet:
- welke onrechtmatigheid aan de orde zou zijn;
- tot welk rechtsgevolg die onrechtmatigheid op de voet van artikel 359a Sv zou leiden;
- en wat het verzochte onderzoek daarover kan aantonen.
Verzoeken onder I
De verdediging heeft onder verzoek I het oorspronkelijke verzoek herhaald dat is gedaan bij de rechter-commissaris. Dit betreft het verzoek tot identificatie van de SkyECC gebruikers, die contact hebben gehad met het account dat aan verdachte wordt toegeschreven, waarbij door het OM ook kenbaar gemaakt zou moeten worden hoe tot de identificatie is gekomen en welke accounts niet geïdentificeerd zijn.
De rechtbank begrijpt dat dit verzoek voornamelijk wordt gemotiveerd met de daarop volgende mogelijkheid dat de verdediging een verzoek zal gaan doen om de gebruikers als getuigen te horen. De verdediging heeft het verzoek als volgt gemotiveerd: “De verdediging wenst onder meer te weten te komen of deze (geïdentificeerde) gebruikers een verklaring hebben afgelegd over de berichten welke aan hen te linken zijn in relatie tot het account welk aan verdachte wordt toegeschreven en zo ja wat zij verklaard hebben. De verdediging zal dan mogelijk een verzoek doen om de gebruikers te bevragen over de inhoud van de gesprekken. Het horen van deze gebruikers als getuigen is volgens de verdediging van belang voor de te beantwoorden vragen als bedoeld in de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering.”
De rechtbank overweegt hierover dat ook wanneer er gebruikers geïdentificeerd zijn, de verdediging kennelijk niet zonder meer een verzoek doet om deze te horen. Daarnaast geldt dat er zich (thans) geen verklaringen van deze gebruikers in het dossier bevinden en dat de verdediging ook niet concreet heeft vermeld waarover de verdediging eventueel vragen aan de gebruikers zou willen stellen. Met inachtneming daarvan heeft de verdediging het verzoek tot identificatie van de SkyECC gebruikers, onvoldoende concreet onderbouwd.
De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
Verzoeken onder II
Ten aanzien van de verzoeken die zien op de rechtmatigheid van de SkyECC hack die heeft geleid tot de bestaande dataset betreffende SkyECC [gebruiker] overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op de huidige stand van zaken en gezien de jurisprudentie tot op dit moment ten aanzien van het gebruik van SkyECC data, is de rechtbank evenals de
rechter-commissaris op dit moment van oordeel dat het Openbaar Ministerie op basis van de stukken die het dossier thans bevat, vooralsnog voldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat de gang van zaken is geweest bij het verwerven en het gebruik van de SkyECC data.
De rechter-commissaris heeft overwogen dat uit die stukken blijkt dat de inzet van de interceptietool heeft plaatsgevonden onder de verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten, met toestemming van de Franse onderzoeksrechter en op basis van Franse strafvorderlijke bevoegdheden. Dat sprake is geweest van een voorafgaande samenwerking, overleg en uitwisseling van informatie tussen Frankrijk, België en Nederland betekent niet dat de verantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek is verschoven naar Nederland. De inzet van de interceptietool en vergaring van data die daardoor heeft plaatsgevonden, blijft ook dan een Franse bevoegdheid waarvoor de verantwoordelijkheid eveneens steeds bij de Franse autoriteiten heeft gelegen. De omstandigheid dat Nederlandse opsporingsambtenaren ten tijde van de ontwikkeling en plaatsing van de interceptietool technische expertise en/of bijstand aan Frankrijk hebben geleverd, maakt het voorgaande bij de huidige stand van zaken niet anders.
De rechtbank heeft vooralsnog onvoldoende aanleiding om op dit moment tot een ander voorlopig oordeel te komen. De rechtbank meent vooralsnog dat het dossier thans voldoende stukken bevat om– na inhoudelijke behandeling van de zaak – ten gronde te kunnen beslissen op verweren omtrent de rechtmatigheid van de SkyECC hack.
In het kader van de verzoeken die zien op het onjuist en onvolledig informeren van de rechtbank door het Openbaar Ministerie over de feitelijke gang van zaken rondom de SkyECC hack en de rol van Nederland hierin overweegt de rechtbank als volgt.
Vooralsnog constateert de rechtbank dat het Openbaar Ministerie in deze zaak van aanvang af (nagenoeg) alle relevante informatie en stukken met de verdediging heeft gedeeld en aan het dossier heeft toegevoegd. Stukken die nog ontbraken, zijn alsnog (al dan niet op verzoek) aan het dossier toegevoegd. Aldus heeft de rechtbank op dit moment onvoldoende grond om vast te stellen dat het Openbaar Ministerie niet helder, controleerbaar en transparant is geweest. Dat dit in andere onderzoeken mogelijk anders is verlopen, doet daaraan niet af.
Voor zover de verdediging heeft bedoeld dat het Openbaar Ministerie de rechtbank en de verdediging onjuist geïnformeerd zou hebben over de feitelijke gang van zaken rondom de SkyECC hack en de rol van Nederland omtrent het technische aspect daarbij, verwijst de rechtbank naar de aanvullende stukken die zijn opgenomen in het proces-verbaal genaamd “Technische bijstand 12 maart 2021 inbeslagname server”. De rechtbank is voorshands van oordeel dat het Openbaar Ministerie haar en de verdediging daarmee voldoende heeft geïnformeerd op dit punt. Mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het vertrouwensbeginsel, ziet zij op dit moment dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek in dit kader.
In het licht van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de verzoeken onder II onvoldoende zijn onderbouwd. Er is onvoldoende aangegeven welke onrechtmatigheid aan de orde zou zijn, tot welk rechtsgevolg dit verzuim zou moeten leiden en hoe de gevraagde getuigen, de verzochte stukken of het nader onderzoek daarover duidelijkheid zouden kunnen scheppen. De enkele stelling dat het kennelijk in het belang van de verdediging is om een ‘volledig beeld’ te verkrijgen van het (voor)onderzoek is daartoe onvoldoende.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank met het oog op de te nemen beslissingen in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv voorshands dan ook van oordeel dat met de huidige stukken in het dossier op dit moment is voldaan aan het verdedigingsbelang.
Derhalve zal de rechtbank alle verzoeken die in dit kader door de verdediging zijn gedaan, afwijzen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat zij – gezien het voorgaande – geen aanleiding ziet om, zoals door de verdediging verzocht, zelf prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen, dan wel zich te voegen bij de door de Rechtbank Noord-Nederland gestelde vragen.

De beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken af.
Deze beslissing is op 28 februari 2023 genomen door
mr. A.L. Hoekstra, voorzitter,
en mrs. G.M.J. Kok en M.H.M. Collombon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier.
Mr. Kok is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.