ECLI:NL:RBZWB:2023:1797

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
02-324497-22, 02-048124-21 (TUL), 02-210202-20 (TUL), 02-228373-20 (TUL) en 02-800620-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van vier diefstallen met gevangenisstraf en vorderingen tot tenuitvoerlegging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2023, is de verdachte beschuldigd van vier diefstallen gepleegd in Tilburg op 14 november en 3 december 2022. De verdachte, geboren in 1991 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, heeft de diefstallen bekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de vier diefstallen heeft gepleegd, waarbij hij onder andere een jas, geldbedragen, en laptops heeft weggenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

Daarnaast zijn er vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen behandeld. De rechtbank heeft twee vorderingen tot tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen toegewezen, omdat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten voor het einde van de proeftijd. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van ISD-maatregelen zijn afgewezen, omdat er een hoger beroep loopt tegen een eerdere uitspraak. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, waarbij de verdachte verplicht is om de schade te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-324497-22, 02-048124-21 (TUL), 02-210202-20 (TUL),
02-228373-20 (TUL) en 02-800620-16 (TUL)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsvrouw: mr. K. Bruns, advocaat te Maastricht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte vier diefstallen heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de vier ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op het procesdossier en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewijsvraag van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 14 november 2022 en op 3 december 2022 in totaal 4 diefstallen heeft gepleegd in Tilburg. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 14 november 2022 te Tilburg, een jas met daarin een pinpas en ID-kaart en meerdere seizoenskaarten van Feyenoord, die aan een ander toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2
op 14 november 2022 te Tilburg een gel
dbedrag van € 28,20, dat geheel aan [slachtoffer 1] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een bankpas van die [slachtoffer 1] , tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was;
feit 3
op 3 december 2022 te Tilburg, een laptop (Lenovo) en een oplader en oortjes, die geheel aan [slachtoffer 2] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 4
op 3 december 2022 te Tilburg een laptop (Apple Macbook) en opladers en een toetsenbord en een muis en een computertas, die geheel aan [slachtoffer 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Primair verzoekt de verdediging om verdachte tot niet meer te veroordelen, dan een gevangenisstraf die de duur van het voorarrest in beperkte mate overschrijdt.
Subsidiair, bij toewijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregelen, verzoekt de verdediging om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest
.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier diefstallen en heeft die feiten gepleegd vrijwel direct nadat hij uit detentie kwam. Verdachte heeft verklaard deze diefstallen te hebben gepleegd omdat hij geld nodig had. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij zich opnieuw heeft laten leiden door zijn eigen behoeften en geen oog heeft gehad voor de overlast en schade die hij de slachtoffers berokkende met zijn handelen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Gelet hierop vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van meerdere maanden passend en geboden.
De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte rekening met het uittreksel Justitiële Documentatie van 1 februari 2023, waaruit blijkt dat hij op 19 oktober 2022 nog is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor onder meer het plegen van diefstallen en dat hij in meerdere proeftijden liep. De rechtbank merkt hierbij op dat het uittreksel in totaal 27 pagina’s behelst en dat verdachte in de 5 jaren voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten keer op keer onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van diefstallen.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het rapport van Reclassering Nederland van
13 december 2022, het advies van Verslavingsreclassering Mondriaan dat op 5 december 2022 is opgemaakt en met het door de raadsman overgelegde reclasseringsadvies dat op
17 augustus 2022 door Novadic Kentron is opgemaakt. Uit deze drie rapporten komt naar voren dat eerdere interventies en straffen niet hebben geleid tot blijvende gedragsverandering bij verdachte en dat deze drie instellingen geen andere mogelijkheid meer zien dan oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
De officier van justitie heeft niet de oplegging van de ISD-maatregel gevorderd, zodat oplegging daarvan alleen al daarom niet tot de mogelijkheden behoort. Gelet op de inhoud van voornoemde rapportages en eerdere veroordelingen ziet de rechtbank geen mogelijkheid om een andere of lichtere straf op te leggen dan een langdurige gevangenisstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden, met aftrek van de tijd reeds in voorarrest doorgebracht, noodzakelijk is.

7.De benadeelde partij

Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.487,06 voor feit 3 ter zake van materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank overweegt dat van de vervangingswaarde van de gestolen goederen moet worden uitgegaan. Rekening houdend met afschrijving stelt de rechtbank de dagwaarde van de goederen vast op een bedrag van € 700,00. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 3 december 2022.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 2.613,83 voor feit 4, ter zake van materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank overweegt dat van de vervangingswaarde van de gestolen goederen moet worden uitgegaan. Rekening houdend met afschrijving stelt de rechtbank de dagwaarde van de goederen vast op een bedrag van € 1.300,00. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 3 december 2022.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

Ter beoordeling ligt voor of de voorwaardelijke straffen die aan verdachte zijn opgelegd bij vonnissen van 4 maart 2021, 20 augustus 2020, 27 november 2017 en 14 december 2020 ten uitvoer moeten worden gelegd.
Parketnummers 02-048124-21 en 02-210202-20
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 26 dagen, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis door de politierechter Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2021, ten uitvoer zal worden gelegd.
De officier van justitie heeft eveneens gevorderd dat de voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis door de politierechter Zeeland-West-Brabant op 20 augustus 2020, ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing van deze twee vorderingen tot tenuitvoerlegging. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen acht de verdediging niet opportuun.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de gestelde proeftijden schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee meerdere keren de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zullen de genoemde vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Parketnummers 02-228373-20 en 02-800620-16
De officier van justitie heeft gevorderd dat één van de twee aan verdachte voorwaardelijk opgelegde maatregelen tot plaatsing in een instelling voor stelselmatige daders wordt toegewezen. Bij toewijzing van één van die vorderingen, dient de andere afgewezen te worden, omdat het niet wenselijk is dat twee titels tot tenuitvoerlegging van een ISD-maatregel naast elkaar lopen. Deze maatregel is bij zowel het vonnis van de meervoudige strafkamer Zeeland-West-Brabant van 14 december 2020, als het vonnis van de meervoudige strafkamer Zeeland-West-Brabant op 27 november 2017 voorwaardelijk opgelegd.
In de zaak met parketnummer 02-800620-16 heeft de officier van justitie ook de tenuitvoerlegging gevorderd vanwege het overtreden van de bijzondere voorwaarden.
De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing van deze vorderingen tot tenuitvoerlegging. Verdachte is gemotiveerd tot het ondergaan van een langdurige klinische
opname in een FPA of FPK, waarmee tevens gedragsverandering kan worden bewerkstelligd. Dat betekent dat er een alternatief voorhanden is voor de ISD-maatregel. Daar komt bij dat een eerdere oplegging van de ISD-maatregel niet heeft geleid tot recidivevermindering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de gestelde proeftijden opnieuw schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde meerdere keren heeft overtreden.
Gelet alleen al op het bovenstaande liggen beide vorderingen van de officier van justitie in beginsel voor toewijzing gereed, maar de rechtbank zal hier niet toe overgaan en overweegt daartoe als volgt.
Hoewel de wet er niet aan in de weg staat om in de hoofdzaak een vrijheidsbenemende straf op te leggen en daarnaast de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel toe te wijzen, is de rechtbank van oordeel dat het in dit geval niet opportuun is om de vorderingen tot tenuitvoerlegging toe te wijzen. Dit gelet op het nog hangende hoger beroep dat verdachte heeft ingesteld tegen de uitspraak van 19 oktober 2022, waarbij de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel met parketnummer 02-228373-20 is toegewezen. De verwachting van de rechtbank is dat toewijzing van (een van) de vorderingen tot tenuitvoerlegging de procedure bij het hof onnodig zou compliceren. De rechtbank zal de beide vorderingen tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 310, 311, 57 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal;
feit 2: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
feit 3:diefstal;
feit 4:diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 700,00, geheel bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 3), € 700,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 14 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 1.300,00, geheel bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3] (feit 4), € 1.300,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 23 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 4 maart 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-048124-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een
gevangenisstraf van 26 dagen;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 20 augustus 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-210202-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een
gevangenisstraf van 7 dagen;
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder de parketnummers 02-228373-20 en
02-800620-16 af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.W. Claassen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 maart 2023.
Mr. Hoekstra is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.