ECLI:NL:RBZWB:2023:1795

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
02/125764-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging met zware mishandeling en brandstichting door stiefvader

Op 20 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en bedreiging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 6 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het meerdere keren mishandelen van zijn stiefzoon, die op het moment van de feiten pas 9 jaar oud was, en van het bedreigen van twee andere slachtoffers met zware mishandeling en brandstichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de mishandeling door de stiefzoon met kracht te slaan en bij zijn keel te pakken, wat leidde tot zichtbaar letsel. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het letsel niet door de verdachte was veroorzaakt.

Daarnaast achtte de rechtbank de bedreigingen aan het adres van de andere slachtoffers bewezen, waarbij de verdachte dreigende woorden had geuit over het in brand steken van hun huis. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder was veroordeeld voor mishandeling, wat als recidive werd beschouwd. De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 dagen, die al was ondergaan in het voorarrest. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de impact van huiselijk geweld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/125764-21
vonnis van de meervoudige kamer van 20 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) meerdere keren heeft mishandeld;
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en/of [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie stelt dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte alle feitelijke handelingen in de tenlastelegging heeft gepleegd. De officier van justitie acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat hij zich meerdere keren schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] . Het alternatieve scenario van verdachte voor wat betreft het ontstaan van het letsel op de zij van [slachtoffer 1] (handafdruk), acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
Feit 2
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling en brand- stichting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging stelt dat het letsel op de zij van [slachtoffer 1] (handafdruk) weliswaar door verdachte is toegebracht, maar dat niet kan worden vastgesteld hoeveel kracht daarbij is gebruikt. Dit letsel kan evengoed zijn ontstaan door het stevig vastpakken van [slachtoffer 1] , terwijl [slachtoffer 1] zich vervolgens wegdraaide om zich los te trekken, waardoor de hand van verdachte op de zij van [slachtoffer 1] terecht is gekomen, zoals door verdachte is verklaard.
De verdediging bepleit partieel vrijspraak van de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] door hem te stompen, schoppen en trappen tegen zijn borst en/of schouder(s), alsmede door [slachtoffer 1] bij zijn keel te pakken en zijn keel dicht te knijpen, wegens gebrek aan bewijs. Deze feitelijke handelingen worden ook door verdachte ontkend.
De verdediging refereert zich voorts aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] door hem in de wang te knijpen.
Feit 2
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] . Er is weliswaar sprake van voldoende wettig bewijs, maar afgevraagd kan worden in hoeverre de verklaringen betrouwbaar zijn. Het is onduidelijk of [slachtoffer 4] erbij is geweest en het is opvallend dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] nagenoeg hetzelfde verklaren. Ook is niet uit te sluiten dat hun verklaringen aangedikt zijn. Er is in de visie van de verdediging dan ook geen overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen als weergegeven in bijlage II wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] meerdere keren heeft mishandeld door [slachtoffer 1] met kracht te slaan op zijn zij en met kracht bij zijn keel te pakken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Het alternatieve scenario van verdachte voor wat betreft het ontstaan van het letsel op de zij van [slachtoffer 1] (de handafdruk), acht de rechtbank ongeloofwaardig. Op zijn zij is een volledige handafdruk te zien, waarmee de rechtbank bedoelt, vier vingers en een duim. Dit past niet bij het (over het shirt) stevig vastpakken van [slachtoffer 1] , zoals verdachte beweert. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat dit letsel is ontstaan door met kracht te slaan op de zij van [slachtoffer 1] . Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
Wel wordt verdachte partieel vrijgesproken van het stompen, schoppen en trappen tegen de borst en/of schouder van [slachtoffer 1] wegens gebrek aan bewijs. Het dossier is daarover te weinig concreet. Daarbij wreekt zich dat [slachtoffer 1] niet door de politie is gehoord over wat er precies is gebeurd.
Verdachte heeft weliswaar ontkend dat hij [slachtoffer 1] bij zijn keel heeft gepakt, maar vast staat in ieder geval dat [slachtoffer 1] letsel had rondom de keel- dan wel nekstreek.. Verdachte heeft geen alternatief scenario gegeven voor het ontstaan van dit letsel, terwijl door [slachtoffer 2] is verklaard dat zij zowel van [slachtoffer 1] als van [slachtoffer 4] heeft gehoord op 16 dan wel 17 april 2021 dat verdachte [slachtoffer 1] bij zijn keel zou hebben gegrepen. Voor de rechtbank staat daarom vast dat verdacht dit letsel heeft toegebracht en dat dit letsel, gelet op het ontbreken van een aannemelijk alternatief scenario, alleen kan zijn ontstaan door hem met kracht bij zijn keel te pakken. Wel wordt verdachte partieel vrijgesproken van het vervolgens dichtknijpen van de keel van [slachtoffer 1] wegens gebrek aan bewijs. Ook hier had het horen van [slachtoffer 1] kunnen bijdragen aan het vaststellen van wat er feitelijk is gebeurd.
Vast staat verder dat verdachte [slachtoffer 1] in zijn wang heeft geknepen. Dit feit wordt door verdachte weliswaar bekend, maar uit het dossier valt niet op te maken dat [slachtoffer 1] , die niet is gehoord, daardoor pijn heeft ondervonden. De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van feit 1 vrijspreken.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen zoals weergegeven in bijlage II acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 18 april 2021 schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling en brandstichting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
De rechtbank gaat uit van de geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Verdachte ging verhaal halen en heeft toegegeven dat hij lelijke dingen heeft gezegd.
Het dossier biedt voorts geen enkele aanwijzing dat de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zouden zijn, omdat deze zouden zijn aangedikt en op elkaar zouden zijn afgestemd. Het verweer van de verdediging wordt daarom gepasseerd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op meer tijdstippen in de periode van 5 oktober 2020 en 6 mei 2021 te Fijnaart, binnen de gemeente Moerdijk, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 1] met kracht te slaan tegen zijn zij en/of
- die [slachtoffer 1] met kracht bij zijn keel te pakken;
2.
op 18 april 2021 te Fijnaart, binnen de gemeente Moerdijk, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling en brandstichting, door dreigend de woorden te uiten: “Ik laat jullie zo alle hoeken van de garage zien, jullie kennen mij als ik kwaad word. Dat jullie het maar weten, ik steek zo jullie huis in brand. Dit gaat echt gebeuren!”.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, te vervangen door 75 dagen hechtenis, indien de taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met alleen de algemene voorwaarden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat moet worden volstaan met het opleggen aan verdachte van een taakstraf en dat rekening moet worden gehouden met de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meerdere keren mishandelen van zijn toenmalige stiefzoon [slachtoffer 1] die destijds nog maar 9 jaar oud was. Verdachte heeft [slachtoffer 1] met kracht geslagen op zijn zij, waardoor er een flinke rode handafdruk op zijn zij stond. Ook heeft verdachte in de wang van [slachtoffer 1] geknepen en hem met kracht bij zijn keel gepakt, waardoor hij ook flink zichtbaar letsel heeft opgelopen in de vorm van rood met blauwe striemen. Door aldus te handelen heeft verdachte een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en hem pijn en letsel toegebracht. De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat hij dit heeft gedaan bij een kind waarvoor hij zorgde. [slachtoffer 1] had zich juist veilig moeten voelen bij verdachte. Daarnaast heeft verdachte de stiefovergroot-ouders van [slachtoffer 1] bedreigd met zware mishandeling en brandstichting. Een mishandeling en bedreiging zoals in deze zaak is een aantasting van de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en draagt bij aan een gevoel van onveiligheid.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin is opgenomen welke straffen doorgaans kunnen worden opgelegd. Voor bedreiging geldt als oriëntatiepunt een geldboete van € 250,00 en voor mishandeling, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, een geldboete van € 750,00.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat de mishandeling, hoewel dit niet als zodanig ten laste is gelegd, is gepleegd ten aanzien van de stiefzoon van verdachte waarvoor hij ook zorg heeft gedragen. Naar het oordeel van de rechtbank is dus sprake geweest van huiselijk geweld. Dit betreft een strafverhogende factor en bij huiselijk geweld wordt in beginsel geen geldboete opgelegd. De rechtbank acht de oplegging van een geldboete in deze zaak ook niet passend.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het strafblad van verdachte van 8 februari 2022. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte op 27 december 2021 ook al eens is veroordeeld voor mishandeling tot een geldboete van € 400,00. Er is dus sprake van recidive.
Deze eerdere veroordeling betekent ook dat artikel 63 Sr van toepassing is. De rechtbank zal daar dan ook rekening mee houden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 31 januari 2023, waaruit de rechtbank afleidt dat verdachte een bewogen jeugd kent. In het verleden heeft verdachte al psychische hulpverlening gehad, waarvoor hij zich moeilijk open kon stellen. . Verdachte had ten tijde van de feiten een tienjarige relatie met zijn inmiddels ex-partner. Naast twee stiefzonen, heeft verdachte drie dochters met haar. Gedurende deze relatie was sprake van een alcoholafhankelijkheid waarvoor hij vijf jaar geleden een detox- en dagbehandeling heeft doorlopen. De reclassering geeft in het rapport aan dat er op dit moment stabiliteit is op meerdere leefgebieden en dat interventies of toezicht niet geïndiceerd zijn. Het contact met de stiefovergrootouders is inmiddels verbroken; er loopt een (onofficiële) omgangsregeling tussen verdachte en zijn drie dochters en er is hulpverlening ingezet gericht op het contact met [slachtoffer 1] . De reclassering schat het recidiverisico daardoor in als laag en adviseert bij een veroordeling daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden..
De rechtbank acht met de reclassering het opleggen van bijzondere voorwaarden niet noodzakelijk. Wel acht de rechtbank een stok achter de deur in de zin van een voorwaardelijk strafdeel aangewezen, nu verdachte nog steeds zorg draagt voor kinderen.
Alles overwegende vindt de rechtbank een deels voorwaardelijke taakstraf passend en geboden. Zij zal daarom aan verdachte opleggen een taakstraf van 150 uur, waarvan 50 uur, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Dit betekent dat verdachte de gevangenisstraf al heeft ondergaan in het kader van het voorarrest en dat hij niet terug hoeft naar de gevangenis.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2:bedreiging met zware mishandeling en brandstichting, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan deze taakstraf
niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 dagen;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak
in voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 maart 2023.
Mr. Skalonjic is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.