ECLI:NL:RBZWB:2023:1753

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1554 VV en AWB- 23_1556 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake goedkeuring technisch dossier en voertuig/installatie

Op 28 februari 2023 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op twee aanvragen voor het goedkeuren van een technisch dossier en het goedkeuren van een voertuig/installatie. Op dezelfde dag heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen. De rechtbank heeft aangegeven dat de beroepen versneld worden behandeld vanwege de spoedeisendheid. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te treffen, beoordeeld.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster een spoedeisend belang heeft, omdat de aanvragen al maanden in behandeling zijn en er een risico bestaat dat opdrachtgevers zich terugtrekken, wat kan leiden tot financiële en reputatieschade. Echter, de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening moeten worden afgewezen. Dit is gebaseerd op het feit dat de rechtbank al heeft besloten om de beroepen versneld te behandelen, en dat een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen.

De beslissing van de voorzieningenrechter is dat de verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen, zonder dat er grond is voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan op 17 maart 2023 en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/1554 en BRE 23/1556

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 maart 2023 in de zaken tussen

[naam verzoekers], uit [vestigingsplaats verzoekers], verzoekster

(gemachtigde: mr. A. Heijink),
en

De Algemeen Directeur van de RDW, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 28 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op twee aanvragen voor het goedkeuren van een technisch dossier en het goedkeuren van een voertuig/installatie.
Op diezelfde dag heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen.
Bij brief van 28 februari 2023 heeft de rechtbank te kennen gegeven dat de beroepen van verzoekster versneld worden behandeld omdat het spoedeisend is.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorziening procedure als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Voorts speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Nu bij de rechtbank beroep aanhangig is tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen van verzoekster, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van een beslissing op het beroep van verzoekster. Er dient derhalve sprake te zijn van een zelfstandige spoedeisendheid bij een te treffen voorlopige voorziening en het moet niet alleen gaan om bespoediging van de afdoening van het beroep.
3. Verzoekster heeft in haar verzoekschrift omschreven dat zij een spoedeisend belang heeft, omdat de aanvragen al maanden in behandeling zijn bij verweerder en de kans aanwezig is dat opdrachtgevers van verzoekster zich gaan terugtrekken. Dat zou leiden tot financiële schade en reputatieschade voor verzoekster.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster met de verzoeken een bespoediging van haar beroepen beoogt. Zoals hiervoor in het procesverloop is vermeld heeft de rechtbank al besloten om de beroepen van verzoekster versneld te behandelen omdat het spoedeisend is. Deze procedure is geregeld in afdeling 8.2.3 van de Awb en houdt in dat een aantal termijnen korter zijn dan bij een gewone behandeling van het beroep. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Daar heeft de voorzieningenrechter ook bij in aanmerking genomen dat een financieel belang volgens vaste rechtspraak op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. [1]
5. Dit leidt tot de conclusie dat de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening moeten worden afgewezen. Gelet hierop is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 17 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ABRvS 21 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:91, r.o. 4.