ECLI:NL:RBZWB:2023:1740

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
02/093692-22; 02/158693-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en uitlokking door medeverdachte

Op 17 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 februari 2022 te Tilburg brandstichting heeft gepleegd. De verdachte heeft een Volvo V70 in brand gestoken, wat heeft geleid tot gemeen gevaar voor andere goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte dit feit opzettelijk heeft gepleegd en dat er schade is ontstaan aan de garagedeur, de tegels op de oprit en de gevel van een woning. De verdachte heeft de brandstichting bekend, maar de verdediging heeft betwist of er daadwerkelijk gemeen gevaar was voor andere goederen. De rechtbank oordeelde dat, ondanks het ontbreken van een deskundigenrapport, het gevaar zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, en achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 189 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding van €750,- toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de proeftijd van die straf was verlengd na het plegen van het onderhavige feit. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/093692-22; 02/158693-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 17 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. F.H.J. de Graaf, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) aan de orde gekomen. Zij is bijgestaan door mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Tilburg.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 19 februari 2022 schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van brandstichting, waarbij een personenauto (Volvo V70 met [kenteken] ) is verbrand en gemeen gevaar voor andere goederen is ontstaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde, omdat gelet op de mededeling van de brandweer dat er geen sprake was van gevaar voor de woning, het ontbreken van een deskundigenrapport en de beperkte mate waarin gebruik is gemaakt van de brandbare stof, betwist kan worden of buiten redelijke twijfel vaststaat of sprake was van gemeen gevaar voor de overige goederen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat verdachte op 19 februari 2022 te Tilburg de Volvo V70, namelijk de auto van de vader van [slachtoffer] , in brand heeft gestoken. Verdachte heeft dit ook bekend in zijn verhoor bij de politie en is ter zitting bij deze bekentenis gebleven.
Gelet op het door de verdediging gevoerde verweer, staat wel de vraag ter discussie of bij de brandstichting van de auto gemeen gevaar voor andere goederen te duchten was. De rechtbank overweegt dat het dossier weliswaar geen rapport(en) bevat waarin nadrukkelijk is benoemd dat gemeen gevaar voor de goederen zoals opgenomen in de tenlastelegging te duchten was, maar uit de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van de moeder van [slachtoffer] en de daarbij overgelegde foto’s blijkt dat het gevaar zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Zo is er schade ontstaan aan de garagedeur, de tegels op de oprit en de zijgevel, aangezien de regenpijp welke tegen de voorgevel is gelegen gesmolten is. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat er gemeen gevaar voor deze nabij de auto aanwezige andere goederen te duchten was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 februari 2022 te Tilburg opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een personenauto (Volvo V70 met het [kenteken] ) ten gevolge waarvan die voornoemde personenauto gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar
voor een garagedeur en tegels van de oprit en de voor- en zijgevel van een woning te duchten was;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 189 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast vordert zij een taakstraf voor de duur van 180 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf met aftrek van het voorarrest op te leggen in combinatie met een voorwaardelijke strafmodaliteit en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Dit met uitzondering van de voorwaarde die ziet op het herstel van schade, omdat de verdediging niet inziet op welke wijze verdachte dit zou dienen uit te voeren. De verdediging verzoekt om bij de hoogte van het onvoorwaardelijke deel rekening te houden met de invloed van de bijzondere voorwaarden op het leven van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting van de auto van de vader van [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat het gaat om een ernstig feit. Door de brandstichting is de auto gedeeltelijk uitgebrand waardoor deze onbruikbaar is geworden en is forse schade ontstaan aan de garagedeur, de tegels op de oprit en de gevel van de woning. Hieruit blijkt dat de door verdachte gestichte brand een gevaarzettend karakter voor goederen heeft gehad. Een dergelijke brandstichting zorgt bovendien voor veel angst en onrust in de samenleving. Dat geldt temeer nu deze gedraging middenin een woonwijk heeft plaatsgevonden op een tijdstip dat de meeste mensen liggen te slapen, zoals [slachtoffer] en haar gezin. Blijkens de verklaring van [slachtoffer] heeft de brandstichting bij haar en haar gezin voor veel onrust, angst en gevoelens van onveiligheid gezorgd. Het is zeer goed voorstelbaar dat dit ook voor de overige buurtbewoners geldt en andere mensen die kennis nemen van het feit.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat de brandstichting een doelbewuste actie is geweest. Hij heeft de opdracht van [medeverdachte] om de brand te stichten aangenomen en heeft daarbij enkel oog heeft gehad voor zijn eigen financiële gewin. Dat verdachte het door [medeverdachte] beloofde geldbedrag nooit heeft ontvangen doet hier niet aan af. Het besluit om voor een relatief klein bedrag een auto van een voor verdachte onbekend gezin in brand te steken, getuigt daarnaast van een in die periode van zijn leven ernstig gebrek aan empathisch vermogen en aan respect voor andermans eigendommen bij verdachte.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Uit het strafblad blijkt ook dat verdachte op 30 december 2022 een strafbeschikking heeft ontvangen en daarom houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met het van toepassing zijn van artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 27 januari 2023. Hieruit volgt dat verdachte sinds zijn 14e levensjaar bekend is met justitiecontacten. Verdachte kent psychiatrische- en verslavingsproblematiek en daarnaast is in een eerder stadium een licht verstandelijke beperking geconstateerd. De reclassering signaleert criminogene factoren op de leefgebieden sociale contacten, middelengebruik, psychosociaal functioneren en houding. Overige problematiek wordt gesignaleerd op de leefgebieden huisvesting en relatie partner, gezin en familie. Verdachte ervaart steun aan de hulp- en dienstverlening en zijn werk. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog. De reclassering adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat zij meent dat een groepsgerichte aanpak een gepasseerd station is. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, schadeherstel en meewerken aan middelencontrole.
De straf
Voor brandstichting zijn er geen LOVS oriëntatiepunten. Gelet op de ernst van het feit en straffen die worden opgelegd in soortgelijke zaken, zou in beginsel oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede liggen. In de jeugdige leeftijd van verdachte en het reclasseringsrapport dat over hem is opgemaakt, ziet de rechtbank aanleiding om hier van af te wijken. De mogelijkheid tot behandeling van de problematiek van verdachte dient te worden benut teneinde recidive in de toekomst zoveel mogelijk te beperken. Naar het oordeel van de rechtbank is het daarbij van belang dat verdachte nog geruime tijd begeleid wordt door de reclassering en dat de behandeling bij [GGZ-instelling] gestart zal worden. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit proces doorkruisen, wat niet wenselijk is voor verdachte maar ook niet voor de maatschappij. De rechtbank volgt dan ook de adviezen van de reclassering ten aanzien van de op te leggen bijzondere voorwaarden, behoudens het punt van schadeherstel. Het is voor de rechtbank niet duidelijk wat daarmee wordt bedoeld c.q. beoogd.
Daarnaast neemt de rechtbank het advies van de reclassering over om aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen. Net als de reclassering ziet de rechtbank nut en noodzaak in het opleggen van een taakstraf. Het uitvoeren van een taakstraf biedt voor verdachte de mogelijkheid om een zinvolle dagbesteding te hebben en om zodoende onder toezicht in een dagelijks (werk)ritme te komen en te leren omgaan met het dragen van verantwoordelijkheid. De rechtbank ziet hierin een passende aanvulling op de door verdachte te volgen behandeling.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf van 189 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast legt zij aan verdachte op een taakstraf voor de duur van 180 uur. Deze straf doet naar het oordeel van de rechtbank recht aan de aard en ernst van het feit, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals hiervoor overwogen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 750,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 40 uren werkstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 3 december 2020 ten uitvoer zal worden gelegd.
De officier van justitie heeft ter zitting verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat na onderhavig feit, te weten op 14 oktober 2022, de proeftijd van de voorwaardelijke straf is verlengd.
De verdediging heeft ook afwijzing van de vordering bepleit.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten. Zij acht de tenuitvoerlegging niet opportuun nu de proeftijd van dit feit op 14 oktober 2022, en dus ruim na het plegen van het onderhavige feit, is verlengd voor de duur van een jaar. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 189 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
-bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen meldt bij Novadic-Kentron verslavingsreclassering, Jan Wierhof 14 te Tilburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat opnemen in Dubbel Diagnose GGZ Breburg of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
De opname start zo snel mogelijk. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang
gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich laat behandelen door Novadic-Kentron, verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte verblijft in nog nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 750,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
€ 750,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
15 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. T.M. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 maart 2023.
Mr. K. Verschueren is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.