4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/028014-22
Omdat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, afkomstig uit het eindproces-verbaal zoals vermeld onder voetnoot 1.
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , d.d. 1 februari 2022, pagina 4;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 3 maart 2023.
Voor wat betreft het zesde, negende en tiende gedachtestreepje zoals opgenomen in de tenlastelegging overweegt de rechtbank dat verdachte deze bedreigingen weliswaar heeft bekend, maar dat deze bedreigingen niet zijn geuit via de social media kanalen zoals tenlastegelegd, maar via voicemailberichten. De rechtbank kan daarom niet komen tot een bewezenverklaring van deze twee gedachtestreepjes en spreekt verdachte daarvan vrij.
02/043973-22
Omdat verdachte ten aanzien van alle vijf tenlastegelegde feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, afkomstig uit het eindproces-verbaal zoals vermeld onder voetnoot 2.
De bewijsmiddelen worden gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 3 maart 2023;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , d.d. 19 februari 2022, pagina 37;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , d.d. 20 februari 2022, pagina 72;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] , d.d. 25 maart 2022, pagina 74;
- het geschrift, inhoudende een gedragsaanwijzing ex artikel 509hh Sv, d.d. 2 februari 2022;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , d.d. 24 februari, pagina 41.
02/110494-22
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 19 februari 2022 omstreeks 04.08 uur de auto, een Volvo V70 met [kenteken] , die geparkeerd stond op de oprit van het [adres] te Tilburg in brand is gestoken. Deze auto staat op naam van de vader van de ex-vriendin van verdachte, te weten [slachtoffer] . De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte betrokkenheid heeft gehad bij deze brandstichting en zo ja, hoe deze betrokkenheid moet worden gekwalificeerd.
Betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte]
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de door [medeverdachte] op 28 april 2022 afgelegde verklaring betrouwbaar is te achten.
[medeverdachte] heeft naar het oordeel van de rechtbank consistent en gedetailleerd en daarmee authentiek verklaard over de wijze waarop verdachte hem heeft benaderd om de auto in brand te steken en over de uitvoering van de brandstichting in de nacht van 19 februari 2022. Daarnaast wordt de verklaring van [medeverdachte] op belangrijke punten ondersteund door andere, objectieve bewijsmiddelen, zoals het onderzoek naar de telefoongegevens van verdachte. Hieruit blijkt dat er berichten zijn verzonden waaruit onder meer blijkt dat verdachte erkent dat [medeverdachte] nog betaald zou krijgen door verdachte. Verder acht de rechtbank het van belang dat [medeverdachte] in deze verklaring ook over zichzelf zeer belastend verklaard, nu hij bekend het feit te hebben gepleegd.
Daar staat tegenover dat verdachte in veel mindere mate consistent heeft verklaard. In zijn verklaringen bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij vanaf het eerste contact met [medeverdachte] over de brandstichting direct heeft gezegd dat [medeverdachte] de brand niet moest stichten en dat [medeverdachte] van hem geen geld zou krijgen. In tegenstelling tot deze voorgaande verklaringen, heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij ongeveer twee weken voorafgaand aan de brand met [medeverdachte] in gesprek is gegaan over het stichten van de brand door [medeverdachte] , dat verdachte dit een goed idee vond, dat ze hebben besproken wat het zou kosten, dat deze afspraak ongeveer twee weken heeft gestaan en dat verdachte op de avond van de brand tegen [medeverdachte] zou hebben gezegd dat hij de brand toch niet moest stichten. Verdachte heeft aldus wisselend verklaard over de gang van zaken en over zijn eigen rol hierin.
Het telefoongesprek tussen verdachte en [vriend verdachte] , de beste vriend van verdachte, dat is gevoerd na de brandstichting, maakt naar het oordeel van de rechtbank het voorgaande niet anders. Dit gesprek bevestigt weliswaar het verhaal van verdachte dat hij tegen [medeverdachte] op de avond van de brand zou hebben gezegd dat hij het niet moest doen, maar de intentie achter dit bericht is de rechtbank niet duidelijk, ook omdat dit gesprek op 20 februari plaatsvond en verdachte ten tijde van dit gesprek al wetenschap had dat de brandstichting van de auto had plaatsgevonden. Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat dit telefoongesprek niet kan worden aangemerkt als ondersteuning voor de verklaring van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de door [medeverdachte] afgelegde verklaring op 28 april 2022 betrouwbaar is en kan worden gebruikt voor het bewijs.
Medeplegen of uitlokking
In zijn verklaring bekent [medeverdachte] dat hij de brandstichting heeft gepleegd en verklaart hij over de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting. De vraag die de rechtbank hier moet beantwoorden is hoe deze betrokkenheid moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank leidt uit de verklaring van [medeverdachte] af dat verdachte aan [medeverdachte] de opdracht heeft gegeven om de auto van de vader van [slachtoffer] in brand te steken voor een geldbedrag, waarop [medeverdachte] heeft aangegeven dat hij dit wilde doen. Verdachte heeft hierop het adres van [slachtoffer] gegeven en uitgelegd waar de auto geparkeerd stond. Hij informeerde vervolgens vaak bij [medeverdachte] of hij de brand al gesticht had. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [medeverdachte] dat hij zelf had bedacht hoe hij de auto in brand zou steken, namelijk door middel van benzine.
Verder blijkt uit het onderzoek naar de telefoongegevens van verdachte dat verdachte zelf via TikTok een bericht naar [slachtoffer] heeft gestuurd dat ze binnenkort niks meer hebben, ook geen auto en dat verdachte in de nacht van 19 februari 2022 veelvuldig heeft gezocht op het internet naar meldingen van een voertuigbrand in de [adres] in Tilburg. Daarnaast is door verdachte op de avond na de brand een voicemailbericht ingesproken op de telefoon van [slachtoffer] . Hierin zegt verdachte dat hij het had kunnen voorkomen, dat hij [slachtoffer] had gebeld en gewaarschuwd, maar dat [slachtoffer] niet luistert en dat ‘hij’ [medeverdachte] heet. Ook blijkt uit de door verdachte op 20 februari 2022 verstuurde berichten via Facebook naar [naam] dat hij [medeverdachte] nog wilde betalen, maar dat [medeverdachte] nog moest wachten.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de bijdrage van verdachte heeft bestaan uit het geven van de opdracht tot uitvoering van de brandstichting, het afspreken van een prijs en het beloven van betaling achteraf, het verstrekken van de adres- en autogegevens en het meermalen ‘pushen’ van [medeverdachte] door te vragen of het al was gebeurd. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen verder vast dat verdachte geen rol heeft gehad bij het uitdenken van de uitvoering en bij de feitelijke uitvoering van de brandstichting. Nu voor medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking is vereist, gericht op het voltooien van het delict en daarvan uit het voorgaande niet is gebleken, spreekt de rechtbank verdachte van het primair tenlastegelegde vrij. Wel blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het voorgaande dat verdachte [medeverdachte] heeft uitgelokt tot de brandstichting. Daarvan is immers sprake wanneer iemand een ander heeft aangezet tot het begaan van een strafbaar feit. De uitlokker werkt daarbij in beginsel zelf niet mee aan de uitvoering van een delict, zoals in deze situatie ook het geval is geweest.
Zij acht op basis van het voorgaande het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.