ECLI:NL:RBZWB:2023:1738

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
02/110494-22; 02/043973-22; 02/028014-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, belaging en uitlokking van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 17 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zeven strafbare feiten, waaronder bedreiging, belaging en uitlokking van brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 30 januari 2022 tot en met 1 februari 2022 de benadeelde partij, aangeduid als [slachtoffer], heeft bedreigd via social media. Daarnaast heeft de verdachte op 18 februari 2022 [slachtoffer] opnieuw bedreigd en op 20 februari 2022 een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. De verdachte heeft ook in strijd gehandeld met een gedragsaanwijzing door contact te zoeken met [slachtoffer]. Het meest ernstige feit betreft de uitlokking van brandstichting van een auto op 19 februari 2022, waarbij gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht en een gevangenisstraf van 479 dagen opgelegd, waarvan 210 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens is een taakstraf van 240 uur opgelegd en zijn er bijzondere voorwaarden vastgesteld, waaronder een contact- en locatieverbod. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 2.500,- voor immateriële schade is toegewezen, maar de vordering voor materiële schade is niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/110494-22; 02/043973-22; 02/028014-22
vonnis van de meervoudige kamer van 17 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2000 te [geboorteplaats]
thans verblijvende op de [GGZ-afdeling] te [plaats]
raadsman mr. G. Demir, advocaat te Gilze

1.Onderzoek van de zaken

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) aan de orde gekomen. Zij is bijgestaan door mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Tilburg.

2.De tenlasteleggingen

De tenlasteleggingen van parketnummers 02/028014-22 en 02/043973-22 zijn onder bijlage I aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging onder parketnummer 02/110494-22 is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Deze gewijzigde tenlastelegging is eveneens onder bijlage I aan dit vonnis gehecht.
02/028014-22
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 30 januari 2022 tot en met 1 februari 2022 [slachtoffer] heeft bedreigd via social media.
02/043973-22
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 18 februari 2022 [slachtoffer] heeft bedreigd;
feit 2 en 3: op 20 februari 2022 een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad;
feit 4: in de periode van 14 februari 2022 tot en met 18 februari 2022 heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing door contact te zoeken met [slachtoffer] ;
feit 5: in de periode van 18 februari 2022 tot en met 21 februari 2022 [slachtoffer] heeft belaagd.
02/110494-22
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 19 februari 2022 in Tilburg schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van brandstichting, waarbij een personenauto (Volvo V70 met [kenteken] ) is verbrand en gemeen gevaar voor andere goederen is ontstaan, dan wel dat [medeverdachte] (verder: [medeverdachte] ) in de periode van 5 februari 2022 tot en met 19 februari 2022 heeft uitgelokt om deze auto in brand te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/028014-22
De officier van justitie acht op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting de tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.
02/043973-22
De officier acht op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting de vijf tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
02/110494-22
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de brandstichting van de auto. Dit omdat uit het dossier blijkt dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het feit doordat verdachte de opdracht en alle bijbehorende inlichtingen aan [medeverdachte] heeft gegeven, hem een geldbedrag heeft beloofd en een klein deel hiervan op voorhand heeft betaald, zij samen een plan hadden gemaakt betreffende de brandstichting, verdachte door [medeverdachte] op de hoogte werd gehouden van de vorderingen en [medeverdachte] vervolgens de brand heeft gesticht. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/028014-22
De verdediging refereert zich gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter zitting voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
02/043973-22
De verdediging refereert zich gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter zitting voor wat betreft de bewezenverklaring van deze vijf feiten aan het oordeel van de rechtbank.
02/1101494-22
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De verdediging stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat verdachte geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de brandstichting. Daarbij is ook door de verdediging aangevoerd dat de voor verdachte belastende verklaring van [medeverdachte] op 28 april 2022 onbetrouwbaar is, omdat deze verklaring pas is afgelegd nadat [medeverdachte] had kennisgenomen van het dossier. In de tweede plaats wordt gesteld dat voor zover al sprake zou zijn van betrokkenheid, dit niet kan worden gekwalificeerd als medeplegen, omdat geen sprake is van dubbel opzet en ook niet van een nauwe en bewuste samenwerking. In de derde plaats voert de verdediging aan dat uitlokking evenmin kan worden bewezen, omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de uitlokking en de brandstichting, hij [medeverdachte] niet heeft aangezet tot de brandstichting en er geen sprake is van een uitlokkingsmiddel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen inzake parketnummer 02/110494-22 zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/028014-22 [1]
Omdat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, afkomstig uit het eindproces-verbaal zoals vermeld onder voetnoot 1.
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , d.d. 1 februari 2022, pagina 4;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 3 maart 2023.
Voor wat betreft het zesde, negende en tiende gedachtestreepje zoals opgenomen in de tenlastelegging overweegt de rechtbank dat verdachte deze bedreigingen weliswaar heeft bekend, maar dat deze bedreigingen niet zijn geuit via de social media kanalen zoals tenlastegelegd, maar via voicemailberichten. De rechtbank kan daarom niet komen tot een bewezenverklaring van deze twee gedachtestreepjes en spreekt verdachte daarvan vrij.
02/043973-22 [2]
Omdat verdachte ten aanzien van alle vijf tenlastegelegde feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, afkomstig uit het eindproces-verbaal zoals vermeld onder voetnoot 2.
De bewijsmiddelen worden gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 3 maart 2023;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , d.d. 19 februari 2022, pagina 37;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , d.d. 20 februari 2022, pagina 72;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] , d.d. 25 maart 2022, pagina 74;
- het geschrift, inhoudende een gedragsaanwijzing ex artikel 509hh Sv, d.d. 2 februari 2022;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , d.d. 24 februari, pagina 41.
02/110494-22
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 19 februari 2022 omstreeks 04.08 uur de auto, een Volvo V70 met [kenteken] , die geparkeerd stond op de oprit van het [adres] te Tilburg in brand is gestoken. Deze auto staat op naam van de vader van de ex-vriendin van verdachte, te weten [slachtoffer] . De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte betrokkenheid heeft gehad bij deze brandstichting en zo ja, hoe deze betrokkenheid moet worden gekwalificeerd.
Betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte]
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de door [medeverdachte] op 28 april 2022 afgelegde verklaring betrouwbaar is te achten.
[medeverdachte] heeft naar het oordeel van de rechtbank consistent en gedetailleerd en daarmee authentiek verklaard over de wijze waarop verdachte hem heeft benaderd om de auto in brand te steken en over de uitvoering van de brandstichting in de nacht van 19 februari 2022. Daarnaast wordt de verklaring van [medeverdachte] op belangrijke punten ondersteund door andere, objectieve bewijsmiddelen, zoals het onderzoek naar de telefoongegevens van verdachte. Hieruit blijkt dat er berichten zijn verzonden waaruit onder meer blijkt dat verdachte erkent dat [medeverdachte] nog betaald zou krijgen door verdachte. Verder acht de rechtbank het van belang dat [medeverdachte] in deze verklaring ook over zichzelf zeer belastend verklaard, nu hij bekend het feit te hebben gepleegd.
Daar staat tegenover dat verdachte in veel mindere mate consistent heeft verklaard. In zijn verklaringen bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij vanaf het eerste contact met [medeverdachte] over de brandstichting direct heeft gezegd dat [medeverdachte] de brand niet moest stichten en dat [medeverdachte] van hem geen geld zou krijgen. In tegenstelling tot deze voorgaande verklaringen, heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij ongeveer twee weken voorafgaand aan de brand met [medeverdachte] in gesprek is gegaan over het stichten van de brand door [medeverdachte] , dat verdachte dit een goed idee vond, dat ze hebben besproken wat het zou kosten, dat deze afspraak ongeveer twee weken heeft gestaan en dat verdachte op de avond van de brand tegen [medeverdachte] zou hebben gezegd dat hij de brand toch niet moest stichten. Verdachte heeft aldus wisselend verklaard over de gang van zaken en over zijn eigen rol hierin.
Het telefoongesprek tussen verdachte en [vriend verdachte] , de beste vriend van verdachte, dat is gevoerd na de brandstichting, maakt naar het oordeel van de rechtbank het voorgaande niet anders. Dit gesprek bevestigt weliswaar het verhaal van verdachte dat hij tegen [medeverdachte] op de avond van de brand zou hebben gezegd dat hij het niet moest doen, maar de intentie achter dit bericht is de rechtbank niet duidelijk, ook omdat dit gesprek op 20 februari plaatsvond en verdachte ten tijde van dit gesprek al wetenschap had dat de brandstichting van de auto had plaatsgevonden. Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat dit telefoongesprek niet kan worden aangemerkt als ondersteuning voor de verklaring van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de door [medeverdachte] afgelegde verklaring op 28 april 2022 betrouwbaar is en kan worden gebruikt voor het bewijs.
Medeplegen of uitlokking
In zijn verklaring bekent [medeverdachte] dat hij de brandstichting heeft gepleegd en verklaart hij over de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting. De vraag die de rechtbank hier moet beantwoorden is hoe deze betrokkenheid moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank leidt uit de verklaring van [medeverdachte] af dat verdachte aan [medeverdachte] de opdracht heeft gegeven om de auto van de vader van [slachtoffer] in brand te steken voor een geldbedrag, waarop [medeverdachte] heeft aangegeven dat hij dit wilde doen. Verdachte heeft hierop het adres van [slachtoffer] gegeven en uitgelegd waar de auto geparkeerd stond. Hij informeerde vervolgens vaak bij [medeverdachte] of hij de brand al gesticht had. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [medeverdachte] dat hij zelf had bedacht hoe hij de auto in brand zou steken, namelijk door middel van benzine.
Verder blijkt uit het onderzoek naar de telefoongegevens van verdachte dat verdachte zelf via TikTok een bericht naar [slachtoffer] heeft gestuurd dat ze binnenkort niks meer hebben, ook geen auto en dat verdachte in de nacht van 19 februari 2022 veelvuldig heeft gezocht op het internet naar meldingen van een voertuigbrand in de [adres] in Tilburg. Daarnaast is door verdachte op de avond na de brand een voicemailbericht ingesproken op de telefoon van [slachtoffer] . Hierin zegt verdachte dat hij het had kunnen voorkomen, dat hij [slachtoffer] had gebeld en gewaarschuwd, maar dat [slachtoffer] niet luistert en dat ‘hij’ [medeverdachte] heet. Ook blijkt uit de door verdachte op 20 februari 2022 verstuurde berichten via Facebook naar [naam] dat hij [medeverdachte] nog wilde betalen, maar dat [medeverdachte] nog moest wachten.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de bijdrage van verdachte heeft bestaan uit het geven van de opdracht tot uitvoering van de brandstichting, het afspreken van een prijs en het beloven van betaling achteraf, het verstrekken van de adres- en autogegevens en het meermalen ‘pushen’ van [medeverdachte] door te vragen of het al was gebeurd. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen verder vast dat verdachte geen rol heeft gehad bij het uitdenken van de uitvoering en bij de feitelijke uitvoering van de brandstichting. Nu voor medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking is vereist, gericht op het voltooien van het delict en daarvan uit het voorgaande niet is gebleken, spreekt de rechtbank verdachte van het primair tenlastegelegde vrij. Wel blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het voorgaande dat verdachte [medeverdachte] heeft uitgelokt tot de brandstichting. Daarvan is immers sprake wanneer iemand een ander heeft aangezet tot het begaan van een strafbaar feit. De uitlokker werkt daarbij in beginsel zelf niet mee aan de uitvoering van een delict, zoals in deze situatie ook het geval is geweest.
Zij acht op basis van het voorgaande het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
02/028014-22
verdachte in de periode van 30 januari 2022 tot en met 1 februari 2022 te
Tilburg [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
door die [slachtoffer] (telkens) via Tiktok dreigend de woorden te versturen:
- " [slachtoffer] is een kankerslet, [slachtoffer] jouw tijd komt, [slachtoffer] is een kankerhoer, [slachtoffer] ik
kom je halen", en
- " Ik kom je halen", en
- " Jouw tijd komt", en
- " Ik maak jou dood", en
- " [slachtoffer] ik kom je halen, ik ben niet de enigste die jou zoekt, ik heb geld op jou
gezet, niet eenmalig maar meerdere keren", en
- " Jij gaat lijden voor de pijn die jij mij aanrichtte, zodra ik die kogel door mijn kop
jaag, neem ik je mee, kk slet je hield me aan het lijntje", en
- " Ik ben niet de enigste, ik kom jou halen, ik maak jou dood. Mattie ik kan helemaal
parra worden en domme dingen doen. Binnenkort hebben jullie niks meer, geen
waggie, geen osso".
02/043973-22
1
verdachte op 18 februari 2022 te Tilburg [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen " Ik kom een kankerkogel door jou kop schieten ".
2
verdachte op 20 februari 2022 te Tilburg een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Ekol, type Special 99, kaliber 9 mm P.A.K. zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
3
verdachte op 20 februari 2022 te Tilburg munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 5 kogelpatronen, merk CBC, van het kaliber 32 auto/7,65 mm
voorhanden heeft gehad.
4
verdachte in de periode van 14 februari 2022 tot en met 18 februari 2022 te Tilburg
opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 2 februari 2022 gegeven door de officier van justitie te Zeeland-West-Brabant, immers heeft verdachte (op meerdere momenten) contact
gezocht met [slachtoffer] , in strijd met het opgelegde contactverbod.
5
verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 18 februari 2022 tot en met 21 februari 2022 te Tilburg, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door veelvuldig (telefonisch) contact te zoeken/trachten te zoeken/op te nemen met die [slachtoffer] , met het oogmerk die voornoemde [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, te
dulden en vrees aan te jagen.
02/110494-22
[medeverdachte] op 19 februari 2022 te Tilburg opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een personenauto (Volvo V70 met het [kenteken] ) ten gevolge waarvan die voornoemde personenauto gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor een garagedeur en tegels van de oprit en de zijgevel van een woning te duchten was, welk hiervoor omschreven feit verdachte in de periode van 5 februari 2022 tot en met 19 februari 2022 te Tilburg opzettelijk heeft uitgelokt door beloften en het verschaffen van inlichtingen, te weten door die [medeverdachte] te benaderen en te vragen om die personenauto in brand te steken en aan te geven waar die personenauto zich zou bevinden en [medeverdachte] hiervoor een geldelijke beloning in het vooruitzicht te stellen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 479 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 210 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast vordert zij een taakstraf van 240 uur. Zij vordert tevens een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Wetboek van Strafrecht (Sr), te weten een contactverbod met [slachtoffer] en haar gezin en een locatieverbod voor de straat de [adres] in Tilburg voor een periode van vijf jaar, met een vervangende hechtenis van één week per keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan en met een maximale duur van vier maanden. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om te bepalen dat zowel de bijzondere voorwaarden als de vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien verdachte wordt vrijgesproken van de brandstichting, verzoekt de verdediging om ten aanzien van de overige zes feiten een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk strafdeel van ten hoogste drie maanden op te leggen. Indien verdachte wordt veroordeeld voor de brandstichting, verzoekt de verdediging om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. In beide voornoemde gevallen verzoekt de verdediging om tevens een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Er wordt geen meerwaarde gezien in het opleggen van een maximale taakstraf. De verdediging verzoekt daarnaast om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de rapportages die over de persoon van verdachte zijn opgemaakt en om de conclusie van de pro-justitiarapportage over te nemen en verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken. Ook wordt verzocht om in de strafoplegging rekening te houden met de beperkte duur van de belaging, te weten drie dagen. Tot slot verzoekt de verdediging om de vordering ex artikel 38v Sr af te wijzen, omdat de bijzondere voorwaarden voldoende waarborgen bieden voor het contact- en locatieverbod.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Nadat [slachtoffer] eind januari 2022 had besloten om de relatie met verdachte te beëindigen, heeft verdachte zich in een periode van bijna drie weken schuldig gemaakt aan zeven nare strafbare feiten. Verdachte heeft [slachtoffer] meermalen bedreigd met onder meer de dood en met het in brand steken van de auto. Daarnaast heeft hij het contactverbod met haar overtreden en haar belaagd. In diezelfde periode heeft verdachte opdracht gegeven tot brandstichting van de auto van de vader van [slachtoffer] en deze opdracht is uitgevoerd door [verbalisant 3] . Hierna is verdachte aangehouden met een doorgeladen vuurwapen voorhanden in de nabije omgeving van de woning van [slachtoffer] .
Door de brandstichting is de auto gedeeltelijk uitgebrand waardoor deze onbruikbaar is geworden en is forse schade ontstaan aan de garagedeur, de tegels op de oprit en de zijgevel van de woning. Hieruit blijkt dat de door verdachte gestichte brand een gevaar zettend karakter voor goederen heeft gehad. Een dergelijke brandstichting zorgt bovendien voor veel angst en onrust in de samenleving. Dat geldt temeer nu deze gedraging middenin een woonwijk heeft plaatsgevonden op een tijdstip dat de meeste mensen liggen te slapen, zoals [slachtoffer] en haar gezin. Blijkens de verklaring van [slachtoffer] heeft de brandstichting bij haar en haar gezin voor veel onrust, angst en gevoelens van onveiligheid gezorgd. Het is zeer goed voorstelbaar dat dit ook voor de overige buurtbewoners geldt en andere mensen die kennis nemen van het feit.
De door verdachte gepleegde feiten hebben voor [slachtoffer] en haar gezin niet alleen aanzienlijke financiële en psychische schade opgeleverd, maar ook hinder en overlast omdat zij na de brandstichting een tijd lang gebruik moesten maken van een vluchtauto en het gezin noodgedwongen vier keer is gevlucht en ondergedoken heeft gezeten op een geheim adres. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij telkens opnieuw de keuze heeft gemaakt om [slachtoffer] lastig te vallen en hij haar keuze om de relatie te beëindigen niet heeft gerespecteerd. Verdachte heeft enkel stilgestaan bij zijn eigen verdriet en gevoel en heeft er geen blijk van gegeven dat hij heeft nagedacht over de gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] en haar gezin.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Uit het strafblad blijkt ook dat verdachte op 16 februari 2022 een strafbeschikking heeft ontvangen en daarom houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met het van toepassing zijn van artikel 63 Sr.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het pro-justitia-rapport van 29 juni 2022 en de aanvulling daarop van 12 september 2022, beide opgesteld door [psycholoog] . Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en een recidiverende depressieve stoornis. Tevens is er sprake van een stoornis in cannabisgebruik. De genoemde stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Het advies van de psycholoog is om hem het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat, met name omdat verdachte zeer weinig grip heeft op zijn emoties. Om het recidiverisico te verkleinen wordt een klinische behandeling met aansluitend mogelijk een ambulant behandeltraject wenselijk geacht en wordt geadviseerd om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
De rechtbank neemt de conclusie ten aanzien de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over en oordeelt dat de bewezenverklaarde feiten verminderd aan verdachte worden toegerekend.
De reclasseringsrapportage van 12 oktober 2022 is van gelijke strekking als voornoemde twee rapportages. De reclassering rapporteert dat er bij verdachte problemen zijn op alle leefgebieden. Met name het leefgebied psychosociaal functioneren zien zij als risicoverhogend. Ook het middelengebruik wordt gezien als een risicoverhogende factor, nu verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis niet heeft gehouden aan het middelenverbod. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, drugsverbod, contactverbod, locatieverbod (met elektronische monitoring). De reclassering adviseert dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht. Gezien de problematiek van verdachte acht de reclassering het noodzakelijk dat verdachte klinisch behandeld gaat worden in een forensische setting. Bij uitstroom is een forensische woonvorm passend in combinatie met de multidisciplinaire begeleiding van een forensisch FACT-team.
De straf
De rechtbank neemt bij de strafoplegging als uitgangspunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS bij volwassenen. Ook kijkt zij naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Gelet hierop, zou oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede kunnen liggen. In de nog jeugdige leeftijd van verdachte en de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt ziet de rechtbank echter aanleiding om hiervan af te wijken. Gezien de problematiek van verdachte acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte klinisch behandeld wordt in een forensische setting en zij constateert dat verdachte reeds sinds 12 december 2022 verblijft op de [GGZ-afdeling] Ter zitting is gebleken dat verdachte daar behandeling krijgt en dat hij ook gemotiveerd is om de behandelingen te volgen. De rechtbank wil dit traject met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet doorkruisen in het belang van zowel verdachte als de maatschappij.
De rechtbank neemt daarom het advies over om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen zodat de bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd die verdere behandeling van verdachte mogelijk te maken teneinde het recidiverisico te verkleinen. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Zij legt aan verdachte op een gevangenisstraf van 479 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 210 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Met de officier van justitie is de rechtbank daarnaast van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uur een passende sanctie is. De rechtbank ziet nut en noodzaak in het opleggen van een taakstraf. Het uitvoeren van een taakstraf biedt voor verdachte de mogelijkheid om een zinvolle dagbesteding te hebben en om zodoende onder toezicht in een dagelijks (werk)ritme te komen en te leren omgaan met het dragen van verantwoordelijkheid. De rechtbank ziet hierin een passende aanvulling op de door verdachte te volgen behandeling.
Deze straf doet naar het oordeel van de rechtbank recht aan de aard en ernst van de feiten, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals hiervoor overwogen.
Daarnaast legt de rechtbank op een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr. Zij zal deze maatregel opleggen in de vorm van een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer] en een locatieverbod voor de straat [adres] in Tilburg. De rechtbank is van oordeel dat een contact- en locatieverbod noodzakelijk is ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van [slachtoffer] , haar gezin en daarmee tevens de maatschappij. Deze maatregelen zullen worden opgelegd voor de duur van vijf jaar. De rechtbank beveelt daarbij dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van één week voor iedere keer dat niet aan (een van) de maatregelen wordt voldaan, met een maximum van vier maanden.
Tevens zal de rechtbank bevelen dat de maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens [slachtoffer] . Uit het voorgaande blijkt dat er sprake lijkt te zijn van psychische problematiek waarvoor pas recent behandeling is gestart en de reclassering het recidiverisico mede daardoor hoog acht. Gebleken is verder dat verdachte ondanks de opgelegde gedragsaanwijzing en herhaaldelijke en ondubbelzinnige sommaties niet is gestopt met het zoeken van contact met [slachtoffer] .

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 7.415,82, bestaande uit € 4.000 aan immateriële schade en € 3.415,82 aan materiële schade.
Immateriële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de zeven feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek een benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor immateriële schade. Het vaststellen naar billijkheid is de taak van de rechtbank. Gelet op vergelijkbare jurisprudentie acht de rechtbank de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van
€ 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Materiële schade
Hoewel de rechtbank begrijpt dat namens de benadeelde partij een vordering tot materiële schadevergoeding is ingediend, is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de verschillende materiële schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd door middel van stukken. Zo ontbreekt een overzicht van het door [slachtoffer] verbruikte eigen risico ziektekosten in 2023 en een overzicht met daarin een berekening van de gevorderde reiskosten. Evenmin heeft de rechtbank kennis kunnen nemen van de adviezen van het CCB, waarin de familie [slachtoffer] geadviseerd zou zijn over de vluchtauto en de beveiliging van de woning. De wel overgelegde stukken laten (te) veel ruimte over voor eigen interpretatie en invulling door de rechtbank. Daarnaast is tijdens het onderzoek ter terechtzitting de vordering onvoldoende toegelicht en nader onderbouwd. Nu nader onderzoek nodig zou zijn, levert een verdere behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. De rechtbank begrijpt dat dit oordeel niet bevredigend is voor de benadeelde partij, maar gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet tot een ander oordeel komen. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag van de vordering tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 47 Sr, 57, 63, 157, 184a, 285, 285b van het Wetboek van Strafrecht de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02/110494-22 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/028014-22
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
02/043973-22
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4: opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven
krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek
van Strafvordering;
feit 5: belaging;
02/110494-22
subsidiair:opzettelijk uitlokken van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, door beloften en het verschaffen van inlichtingen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 479 dagen, waarvan 210 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
-bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, locatie is afhankelijk van waar verdachte zich zal inschrijven. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat opnemen in een nader te bepalen FPA of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
Deze opname is reeds gestart. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Aansluitend na zijn opname in de kliniek wordt verdachte geplaatst in een forensische woonvorm met begeleiding van een forensisch FACT-team;
* dat verdachte zich laat behandelen door een nader te bepalen ambulante hulpverlener (afhankelijk waar verdachte gaat wonen) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start direct na klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte verblijft in een nader te bepalen forensische instelling (afhankelijk van waar verdachte gaat wonen) of een andere instelling voor beschermd wonen te bepalen door de reclassering. Het verblijf start direct na klinische opname. Verdachte kan enkel uit de kliniek indien er een passende woonvorm voor hem beschikbaar is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] of haar familie zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte zich niet in een straal van vijf kilometer rondom de woning van [slachtoffer] bevindt gedurende de proeftijd. Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de
reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Maatregel contactverbod
-legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
vijf jaar op geen enkele wijze
- direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:

- [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2003;

-beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van vier maanden;
-bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
-beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens voornoemde personen;
Maatregel locatieverbod
-legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
vijf jaar zich niet zal ophouden in de straat [adres] te Tilburg ( [postcode] );
-beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van vier maanden;
-bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
-beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens voornoemde personen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer] van € 2.500,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
€ 2.500,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
35 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. T.M. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 maart 2023.
Mr. K. Verschueren is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2022028348 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 41.
2.Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2022046001 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 99.