ECLI:NL:RBZWB:2023:1737

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
02-224975-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in vereniging met voorwaardelijke gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 17 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld in vereniging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 1997 en momenteel gedetineerd in de P.I. Dordrecht, werd bijgestaan door raadsman mr. W.H.F.L. Rademakers. De tenlastelegging hield in dat de verdachte op 4 september 2022 samen met een ander de woning van het slachtoffer binnenging en met geweld een geldbedrag van ongeveer €800,-- heeft gestolen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de diefstal met geweld, gebaseerd op de aangifte van het slachtoffer, camerabeelden en verklaringen van een medeverdachte. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer en de medeverdachte betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de diefstal met geweld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan verdiepingsdiagnostiek.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, het slachtoffer, voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade, die in totaal €1.400,-- bedroeg. De uitspraak benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak voor de verdachte om passende hulpverlening te ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-224975-22
vonnis van de meervoudige kamer van 17 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
nu gedetineerd in de P.I. Dordrecht,
raadsman mr. W.H.F.L. Rademakers, advocaat te Dongen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 4 september 2022 samen met een ander de woning van [slachtoffer] is binnengedrongen en met geweld een geldbedrag van ongeveer € 800,-- heeft gestolen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, het letsel, de camerabeelden en de verklaring van [medeverdachte] . Er is geen aanleiding om aan de verklaring van aangever te twijfelen nu uit het dossier een aantal objectieve feiten en omstandigheden blijken die zijn verklaring ondersteunen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte ontkent het feit. De herkenning van verdachte door aangever is onbetrouwbaar en om die reden niet bruikbaar voor het bewijs. De verklaring van [medeverdachte] is ongeloofwaardig en staat haaks op de verklaring van aangever. Nu de verklaringen van aangever en [medeverdachte] niet (in onderlinge samenhang) voor het bewijs
gebruikt kunnen worden, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden waardoor vrijspraak moet volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen vast dat twee personen op 4 september 2022 in de woning van aangever zijn geweest en met geweld een geldbedrag van hem hebben weggenomen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het verdachte is geweest die samen met de medeverdachte verantwoordelijk was voor deze diefstal.
Aangever heeft verklaard dat hij één van de in de woning aanwezige personen direct herkende als zijn stiefzoon, te weten medeverdachte. De andere persoon herkende hij, ondanks dat hij een bivakmuts op had, als een vriend van zijn stiefzoon die bij hem op de leefgroep woont, mede omdat aangever hem recent nog had gezien. De verklaring van aangever vindt steun in andere onderdelen van het dossier en de rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid hiervan. De rechtbank overweegt hiertoe dat aangever kort na de gebeurtenissen zijn eerste verklaring heeft afgelegd. Hierbij is door de verbalisant letsel bij hem waargenomen. Van het letsel zijn foto’s gemaakt en bij de aangifte gevoegd. Dit letsel komt overeen met hetgeen waar hij over verklaart, namelijk dat hij in zijn gezicht is geslagen en dat er aan zijn horloge is getrokken. Daarnaast heeft de medeverdachte bij de politie verklaard dat hij die avond met verdachte naar de woning van zijn stiefvader is gegaan. De rechtbank acht de verklaring van de medeverdachte op dit punt in het licht van voornoemde bewijsmiddelen eveneens betrouwbaar. De verklaringen van aangever en die van de medeverdachte vinden dus voldoende ondersteuning in het dossier. De rechtbank is dan ook van oordeel dat die verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte en de medeverdachte waren die aanwezig waren in de woning van aangever en de in de tenlastelegging genoemde handelingen hebben gepleegd. Ook is uit de verklaring van aangever de nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte gebleken. Over de hoogte van het gestolen geldbedrag overweegt de rechtbank dat uit de aangifte blijkt dat er in ieder geval een geldbedrag uit de portemonnee van aangever is weggenomen. Aangever verklaart dat het weggenomen gelbedrag ongeveer € 800,-- moet zijn geweest terwijl de medeverdachte bij de politie verklaart dat hij zeven à acht briefjes van 50 heeft gezien en daarbij een bedrag van € 600,-- noemt. Nu de precieze hoogte van het gestolen geldbedrag onduidelijk is gebleven, zal de rechtbank “enig geldbedrag” bewezen verklaren.
De rechtbank acht gelet op vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een diefstal met geweld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 4 september 2022 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, enig geldbedrag, dat geheel aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader
- de woning van die [slachtoffer] gemaskerd binnengedrongen en
- die [slachtoffer] -zakelijk weergegeven- toegevoegd dat hij en/of zijn mededader geld moesten hebben, en
- die [slachtoffer] een of meermalen tegen zijn lichaam geduwd en/of een of meerdere
vuistslagenin zijn gezicht en/of tegen zijn hoofd gegeven,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val kwam en
- aan het horloge van [slachtoffer] , die hij om zijn pols droeg, getrokken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op de te verwachten duur van de hulpverlening, wordt gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van 3 jaar te verbinden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke problematiek die bij verdachte speelt, zoals blijkt uit het reclasseringsrapport van 23 februari 2023, door een groot deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Verzocht wordt om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar (met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht) waarvan 24 maanden voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijk strafdeel kunnen de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geformuleerd door de reclassering worden gekoppeld. Verdachte heeft aangegeven zijn medewerking aan de uitvoering van de bijzondere voorwaarden te willen verlenen. Aan de voorwaardelijke straf kan een proeftijd van drie jaar worden verbonden, nu de in te zetten hulpverlening tijd zal kosten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een diefstal met geweld. Samen met de medeverdachte zijn ze onverhoeds de woning van het slachtoffer, de stiefvader van medeverdachte, binnengedrongen. Het slachtoffer is met geweld gedwongen om een geldbedrag af te geven en heeft daarbij licht letsel opgelopen. De medeverdachte heeft er met een smoes voor gezorgd dat het slachtoffer de deur voor hem opende, waarbij het slachtoffer in de veronderstelling was dat hij alleen was. Door zo te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van de relatie tussen de medeverdachte en het slachtoffer, dit voor eigen financieel gewin. Daarnaast heeft verdachte door geweld te gebruiken een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het feit heeft veel indruk gemaakt op het slachtoffer en heeft nog altijd impact op zijn dagelijks leven, zo blijkt uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij. Hierin stelt hij enige tijd slecht te hebben geslapen en nog steeds schrikachtig te zijn. Verdachte heeft hierbij niet stilgestaan en enkel oog gehad voor zijn eigen belang. De rechtbank rekent verdachte dit feit aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Verdachte is in Frankrijk eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld. De rechtbank zal hier in het nadeel van verdachte rekening mee houden.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het over verdachte opgestelde rapport van de reclassering van 23 februari 2023. Uit het rapport blijkt dat er bij verdachte sprake is van risicofactoren op meerdere leefgebieden. Verdachte is gediagnosticeerd met een
verstandelijke beperking, hechtingsproblematiek, psychotische kwetsbaarheid en er is sprake van een beperkte sociaal-emotionele leeftijd. Daarbij zou er ook sprake zijn van een beperkte gewetensontwikkeling en een kwetsbare identiteitsontwikkeling. Er zijn weinig beschermende factoren aanwezig. Eerdere begeleiding en hulpverlening vanuit Amarant heeft verdachte er niet van kunnen weerhouden om opnieuw met politie en justitie in aanraking te komen. Daarnaast is verdachte overgeplaatst omdat hij betrokken was bij een geweldsdelict. Het is van belang om een voor verdachte geschikte (forensische) woonplek te vinden, waar ook gewerkt kan worden aan gedragsverandering. De reclassering vindt de ernst van het feit in combinatie zijn psychosociaal functioneren en risico’s op veel leefgebieden zorgelijk. Door het ontbreken van een duidelijk beeld betreffende zijn psychische gesteldheid kan echter geen gedegen plan van aanpak door de reclassering worden opgesteld over mogelijke interventies, met name wat een passende woon- en/of verblijfplek voor hem is. Om een gedegen plan van aanpak op te kunnen stellen, heeft de reclassering meer informatie over de psychische gesteldheid van verdachte nodig. Om die reden wordt geadviseerd om nadere verdiepingsdiagnostiek uit te voeren. Verder is een begeleidingstraject gericht op het houden van toezicht, het vinden van een passende woonplek met begeleiding en behandeling en het blijvend stabiliseren van de leefgebieden geïndiceerd om de kans op recidive te verminderen. De reclassering adviseert daarom om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering;
- het meewerken aan verdiepingsdiagnostiek en indien hiertoe wordt geadviseerd ambulante behandeling met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname;
- het meewerken aan een plaatsing in een maatschappelijke opvang of beschermde woonvorm;
- een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachte.
Mate van toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank is op grond van het reclasseringsrapport, waarin onder meer wordt gesteld dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking en een beperkte sociaal-emotionele leeftijd, en de houding en het gedrag van verdachte ter terechtzitting van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
Gevangenisstraf
De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. De oriëntatiepunten gaan voor een diefstal met licht geweld uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar. De rechtbank is van oordeel dat, alles afwegende, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Gelet op het advies van de reclassering acht de rechtbank het wel van groot belang dat de verdachte, die nog jong is en kampt met forse problematiek, passende hulpverlening krijgt en in de toekomst gedurende langere tijd wordt begeleid en ondersteund door de reclassering. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bereid is zich te houden aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is en zal dit ook aan verdachte opleggen. De rechtbank legt dit voorwaardelijk strafdeel op om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd van 3 jaar verbinden. Dit doet de rechtbank enerzijds om de ernst van het feit te benadrukken, nu voor dergelijke feiten doorgaans langere onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. Anderzijds is een proeftijd van drie jaar wenselijk gelet op de problematiek van verdachte en de te verwachten duur van de hulpverlening. Verdachte zal voor een langere periode hard aan zijn problemen moeten werken. Daarbij past de vaststelling van de proeftijd op 3 jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.800,--, bestaande uit € 800,-- aan materiële schade en € 1.000,-- aan immateriële schade.
Materiële schade
Hiervoor is vastgesteld dat de hoogte van het weggenomen geldbedrag onduidelijk is gebleven. De benadeelde verklaart dat het weggenomen geldbedrag ongeveer € 800,-- moet zijn geweest, de medeverdachte verklaart bij de politie dat hij zeven à acht briefjes van € 50 heeft gezien en noemt daarbij een bedrag van € 600,--. Het schadebedrag kan op basis van het dossier daarom niet precies worden vastgesteld. De rechtbank zal daarom gebruik maken van de schattingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De door de benadeelde gevorderde vergoeding van de materiële schade acht de rechtbank redelijk tot een bedrag van € 400,--, omdat wel vast staat dat er een geldbedrag is weggenomen en de benadeelde hiervoor gecompenseerd moet worden. De rechtbank zal de vordering van de materiële schade voor het overige niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Uit de onderbouwing van de vordering is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Dit deel van de vordering is daarmee voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal deze post daarom in zijn geheel toewijzen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten vanaf 4 september 2022, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt ten slotte vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden, waarvan 18 (achttien) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland (adres: 3029 AK Rotterdam, Marconistraat 2, telefoonnummer 088 804 1302 (https://www.google.nl/search?q=+Marconistraat+2+te+Rotterdam&source=hp&ei=uPMFZPe_J4XekgWP55C4AQ&iflsig=AK50M_UAAAAAZAYByDnTWop5kfocu2PZtrhAldxJmd3F&ved=0ahUKEwj3-5CRvcf9AhUFr6QKHY8zBBcQ4dUDCAo&uact=5&oq=+Marconistraat+2+te+Rotterdam&gs_lcp=Cgdnd3Mtd2l6EAMyBQghEKABMggIIRAWEB4QHVAAWABgmwJoAHAAeACAAWiIAWiSAQMwLjGYAQCgAQKgAQE&sclient=gws-wiz)) en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte meewerkt aan verdiepingsdiagnostiek. Dit wordt aangevraagd door de reclassering en is gericht op het verkrijgen van een DSM diagnose en advies voor een passend zorg- en behandelaanbod. Indien hieruit een advies voor behandeling komt laat verdachte zich behandelen door de passende instelling of zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra er plek is voor verdachte. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrisch ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan plaatsing in een maatschappelijke opvang of beschermde woonvorm zoals uit de verdiepingsdiagnostiek geadviseerd wordt, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra hij aangemeld is, een intake heeft gehad en er plaats is voor verdachte. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte op geen enkele wijze, direct of indirect, contact mag hebben met het [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1971 en [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 3] 2000, zolang het openbaar ministerie dit contactverbod noodzakelijk acht;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een telefoon van het merk Oppo (goednummer PL2000-2022236276-2500405);
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van
€ 1.400,--, waarvan € 400,-- aan materiële schade en € 1.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 1.400,-- te betalen, waarvan € 400,-- aan materiële schade en € 1.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 24 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 maart 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.