ECLI:NL:RBZWB:2023:1726

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
02/065890-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige ondergeschikte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een minderjarige ondergeschikte. De verdachte, geboren in 1980, was werkgever van het slachtoffer, dat op het moment van de feiten 15 jaar oud was. De ontuchtige handelingen vonden plaats in de periode van 1 september 2021 tot en met 30 september 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks het grote leeftijdsverschil, misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft geoordeeld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.

De rechtbank heeft rekening gehouden met verschillende strafverminderende omstandigheden, waaronder de persoonlijke situatie van de verdachte, die eigenaar is van drie kledingwinkels en een gezin heeft. De rechtbank heeft een taakstraf van 240 uur opgelegd, evenals een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij het slachtoffer een schadevergoeding van € 3.000,00 heeft gekregen voor immateriële schade. De rechtbank heeft benadrukt dat jongeren onder de zestien jaar een grote mate van bescherming verdienen en dat de verdachte zich onvoldoende heeft gerealiseerd welke gevolgen zijn handelen voor het slachtoffer heeft gehad.

De rechtbank heeft in haar beslissing ook de gevolgen van de straf voor de verdachte en zijn gezin meegewogen, en heeft besloten om de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot vier dagen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/065890-22
vonnis van de meervoudige kamer van 21 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. T. van Riel, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aan de orde gekomen. De benadeelde partij is bijgestaan door mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 september 2021 tot en met 30 september 2021 met de minderjarige [slachtoffer] (destijds 15 jaar) ontucht heeft gepleegd die mede bestond uit seksueel binnendringen, terwijl verdachte haar werkgever was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft het feit ook bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring afgelegd en door de verdediging is geen vrijspraak bepleit. Daarom kan op grond van de wet worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Wanneer hieronder wordt verwezen naar een paginanummer, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, onderzoek ZBRBC 21146, Reseda, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren:
I. De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2023 in samenhang bezien met de bekennende verklaring van verdachte bij de politie op 17 maart 2022, pagina 181 e.v.
II. Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] op 12 november 2021, pagina 22 e.v.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
als werkgever in de periode van 1 september 2021 tot en met 30 september 2021 te Breda, met zijn minderjarige ondergeschikte [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte,
- meermalen zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- zich door die [slachtoffer] laten pijpen en
- die [slachtoffer] gevingerd en
- die [slachtoffer] op haar mond gekust en de billen van die [slachtoffer] betast.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 18 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft de OM-richtlijnen als uitgangspunt genomen en heeft in strafverminderende zin rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte beseft goed dat hij een grote fout heeft gemaakt en ervaart veel schaamte en schuldgevoel. Hij heeft zich destijds laten meeslepen door emoties en zijn grenzen niet op tijd aangegeven. Dagelijks gaat verdachte gebukt onder de gevolgen van zijn handelen. Hij heeft bij de politie openheid van zaken gegeven en dat is positief. Hier dient bij de strafbepaling rekening mee te worden gehouden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen, met de toen aan hem ondergeschikte minderjarige [slachtoffer] . In de zomer van 2021 had [slachtoffer] een bijbaan gevonden als medewerkster in de kledingzaken van verdachte. Hoewel het contact tussen verdachte en [slachtoffer] oorspronkelijk een zakelijke insteek had, kregen zij al snel een meer persoonlijke band waarbij zij ook contact hadden in privétijd. Verdachte haalde [slachtoffer] met zijn auto op om naar het werk te gaan, nodigde [slachtoffer] bij hem thuis uit, stuurde haar berichtjes en gaf haar cadeautjes en geld. [slachtoffer] had vertrouwen in verdachte en vond het fijn om met hem te praten. Het contact ging steeds verder. Verdachte heeft [slachtoffer] op een gegeven moment in de auto een kus gegeven en in de winkel haar billen aangeraakt. Uiteindelijk is het zo ver gegaan dat verdachte en [slachtoffer] twee keer seks hebben gehad, één keer in een hotel en één keer in het magazijn van de winkel. Ook hebben er toen andere seksuele handelingen plaatsgevonden. Er was sprake van een aanzienlijk leeftijdsverschil aangezien [slachtoffer] destijds 15 jaar was en verdachte 41 jaar.
Verdachte had als volwassene en als werkgever meer terughoudendheid in het contact met [slachtoffer] moeten betrachten en zich moeten onthouden van elk seksueel contact met haar. Door zo te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem had. Jongeren beneden de zestien jaar verdienen een grote mate van bescherming. Die mate van bescherming is zo groot dat ook sprake is van ontucht als, zoals in dit geval, de seksuele relatie tussen verdachte en het slachtoffer met wederzijdse instemming lijkt te zijn.
Minderjarigen bevinden zich namelijk in een kwetsbare ontwikkelingsfase en moeten gelet op hun jeugdige leeftijd onvoldoende in staat worden geacht om de consequenties van hun eigen handelen in te schatten. Verdachte heeft zich dit onvoldoende gerealiseerd en geen rekening gehouden met de mogelijke nadelige gevolgen voor [slachtoffer] maar zijn eigen seksuele verlangens voorop gesteld. Hij heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en heeft haar normale seksuele ontwikkeling met zijn gedrag doorkruist, hetgeen juist bij pubers van die leeftijd heel belangrijk is. Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer] last heeft gehad van paniekaanvallen en schaamte. Zij heeft erg geleden en lijdt nog steeds onder de gevolgen van het handelen van verdachte. Uit het dossier blijkt voorts dat zij PTSS heeft opgelopen waarvoor zij psychische hulp heeft moeten zoeken. Dat verdachte deze gevolgen met zijn handelen heeft veroorzaakt, neemt de rechtbank hem kwalijk.
Hoewel de ernst van het feit en de gevolgen die dit voor [slachtoffer] hebben gehad in beginsel een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, zal de rechtbank hiertoe niet overgaan omdat zij in strafmatigende zin rekening houdt met de volgende omstandigheden.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat het seksuele contact tussen verdachte en [slachtoffer] “beperkt” is gebleven tot twee keer binnen één week. Voor de strafbaarstelling is daarnaast niet relevant dat er geen sprake is geweest van dwang maar bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank wel laten meewegen dat het seksuele contact plaatsvond met instemming van [slachtoffer] .
Daarnaast is in het voordeel van verdachte rekening gehouden met zijn proceshouding. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting volledige openheid van zaken gegeven. Hoewel verdachte dit ter zitting niet altijd goed onder woorden wist te brengen, heeft de rechtbank in verdachte wel een persoon gezien die veel spijt heeft, zich schaamt voor wat er is gebeurd en zich wel degelijk bewust is van de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag jegens [slachtoffer] .
Ook is in sterke mate rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is eigenaar van drie kledingwinkels en is verantwoordelijk voor de gehele bedrijfsvoering hiervan. Daarnaast vormt verdachte samen met zijn vrouw en twee kinderen een gezin. De rechtbank realiseert zich dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf grote gevolgen zal hebben voor zijn ondernemingen en voor het gezin van verdachte. Zijn vrouw, die emotioneel ook heeft geleden onder zijn handelen, zal in dat geval de zorg en de financiële kosten voor hun kinderen alleen moeten dragen.
Uit het strafblad van verdachte is gebleken dat dit, op een snelheidsovertreding na, de eerste keer is dat hij in aanraking is gekomen met politie en justitie.
De rechtbank ziet in al deze omstandigheden reden te oordelen dat het niet passend is om aan verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van vier dagen met aftrek van het voorarrest, hetgeen betekent dat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft. Daarnaast ziet de rechtbank wel aanleiding om een lange voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen van 176 dagen. Deze voorwaardelijke straf dient met name om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen maar ook als stok achter de deur voor verdachte om in het vervolg beter na te denken over zijn handelen. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf wordt een proeftijd van twee jaar verbonden.
Naast deze forse voorwaardelijke gevangenisstraf, is een taakstraf op zijn plaats. Wat betreft de hoogte van de taakstraf zal de rechtbank gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit kiezen voor de maximale taakstraf van 240 uur.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een contactverbod op te leggen, zoals door de raadsvrouw van de benadeelde partij is verzocht. De feiten hebben ongeveer anderhalf jaar geleden plaatsgevonden en uit niets is gebleken dat verdachte in de tussentijd contact heeft proberen te zoeken met [slachtoffer] of met haar familie. Dat verdachte dit in de toekomst wel zal proberen, ligt dan ook niet in de lijn der verwachting.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een schadevergoeding gevorderd ter hoogte van € 3.000,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. Door de verdediging is de vordering niet betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van het gevorderde bedrag van
€ 3.000,00 billijk. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
30 september 2021. Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 245 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn minderjarige ondergeschikte, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2021;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 3.000,00 te betalen aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2021;
- bepaalt dat bij niet betaling 40 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 maart 2023.