ECLI:NL:RBZWB:2023:1725
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel
Op 14 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 02/190993-20. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering van de officier van justitie afgewezen. De zaak betreft een betrokkene die eerder was veroordeeld voor gewoontewitwassen. De officier van justitie had gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld zou worden op € 88.350, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat dit bedrag daadwerkelijk als wederrechtelijk verkregen voordeel kon worden aangemerkt.
De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht ontneming niet mogelijk is, omdat de enkele omstandigheid dat een geldbedrag voorwerp is van het bewezenverklaarde misdrijf witwassen, niet betekent dat dit bedrag automatisch als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt. Er was geen bewijs dat de betrokkene door middel van witwashandelingen een vermogensvermeerdering had gerealiseerd.
Daarnaast werd ook artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht besproken, waarbij ontneming mogelijk is als aannemelijk is dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het gepleegde misdrijf. Hoewel er aanwijzingen waren dat de betrokkene uitgaven had gedaan die niet met legale inkomsten konden worden verklaard, was er geen sluitend bewijs, zoals een kasopstelling, om vast te stellen in hoeverre er sprake was van wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarom werd de vordering van de officier van justitie afgewezen.