ECLI:NL:RBZWB:2023:171

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3772
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het projectplan ter bestrijding van verdroging in natuurgebied

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2023, wordt het beroep van eisers tegen het projectplan ‘[naam projectplan]’ beoordeeld. Dit projectplan, vastgesteld door het algemeen bestuur van waterschap Brabantse Delta op 22 juni 2022, heeft als doel de verdroging van het natuurgebied [naam natuurgebied] aan te pakken door het herstellen van de beek [naam beek] en het ontwikkelen van natte natuur. Eisers, eigenaren van percelen in het projectgebied, vrezen voor onevenredige schade door de uitvoering van het projectplan en hebben hun zienswijze ingediend. De rechtbank heeft op 2 december 2022 de zaak behandeld, waarbij eisers en vertegenwoordigers van het algemeen bestuur aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het algemeen bestuur in redelijkheid tot de vaststelling van het projectplan heeft kunnen komen. De rechtbank stelt vast dat het projectplan voldoet aan de eisen van de Waterwet en dat de maatregelen die in het projectplan zijn opgenomen, voldoende zijn om de negatieve gevolgen voor de percelen van eisers te beperken. De rechtbank wijst erop dat het algemeen bestuur niet verplicht is om alle risico's op wateroverlast voor eisers weg te nemen, en dat de maatregelen zijn ontworpen om de situatie voor de gronden van eisers terug te brengen naar de huidige situatie. De rechtbank concludeert dat het algemeen bestuur een evenwichtige belangenafweging heeft gemaakt en dat het projectbesluit niet in strijd is met het recht. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, en zij krijgen geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3772

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam 1] , eisers

(gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen),
en

het algemeen bestuur van waterschap Brabantse Delta (verweerder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het op 22 juni 2022 vastgestelde projectplan ‘ [naam projectplan] ’ (het projectplan).
Het algemeen bestuur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam eiser 1] , de gemachtigde van eisers en namens het algemeen bestuur: [naam vertegenwoordiger 1] , [naam vertegenwoordiger 2] , [naam vertegenwoordiger 3] , [naam vertegenwoordiger 4] en [naam vertegenwoordiger 5] .

Totstandkoming van het besluit

1. Het dagelijks bestuur heeft op 15 maart 2022 het ontwerp-projectplan ‘ [naam projectplan] ’ vastgesteld. Doel van het projectplan is om de verdroging van het natuurgebied [naam natuurgebied ] aan te pakken, door het herstellen van de beek [naam beek] en het ontwikkelen van natte natuur, met als uiteindelijk doel om de leefgebieden voor planten en dieren uit te breiden. Het ontwerp-projectplan is op 17 maart 2022 bekendgemaakt in het Waterschapsblad (nummer 3144).
Eisers zijn eigenaar van percelen in het gebied waarvoor het projectplan is vastgesteld en vrezen voor onevenredige schade. Zij hebben hun zienswijze naar voren gebracht tegen het ontwerp-projectplan.
Vervolgens heeft het algemeen bestuur op 22 juni 2022 het definitieve projectplan vastgesteld. Het bestreden besluit is op 28 juni 2022 bekendgemaakt in het Waterschapsblad (nummer 7418). In de separate nota van zienswijzen van 2 juni 2022 is op de zienswijze van eisers gereageerd.

Beoordeling door de rechtbank

2. [naam beek] is een waterstaatswerk in de zin van de Waterwet. Wanneer een waterstaatswerk aangepast gaat worden, moet volgens de wet een projectplan worden opgesteld.
3. De rechtbank beoordeelt of het algemeen bestuur in redelijkheid tot de vaststelling van het projectplan heeft kunnen komen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Het besluit tot vaststelling van een projectplan is een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In verband daarmee dient dit besluit te voldoen aan de algemene voor besluiten geldende bepalingen, als opgenomen in de afdelingen 3.2 en 3.7 van de Awb. Het is aan het algemeen bestuur om alle verschillende bij het projectplan betrokken belangen tegen elkaar af te wegen en inzicht te geven in de wijze waarop eventuele nadelige gevolgen voorkomen, ongedaan gemaakt of beperkt kunnen worden. De rechtbank moet beoordelen of wat eisers hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het projectplan niet getuigt van een dergelijke evenwichtige belangenafweging of anderszins in strijd is met het recht.
De rechtbank stelt voorop dat het algemeen bestuur bij het vaststellen van een projectplan beschikt over een ruime mate van beleidsruimte. De rechtbank dient zich in haar beoordeling daarom terughoudend op te stellen.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eisers stellen zich op het standpunt dat in het projectplan onvoldoende is gegarandeerd dat water vanaf hun percelen voldoende snel zal kunnen wegstromen na hevige regenbuien en dat hun percelen niet voor langere tijd onder water komen te staan, waardoor deze ongeschikt zullen zijn voor de exploitatie van hun melkveebedrijf. Eisers voeren in dat verband aan dat het in het projectplan opgenomen opschonen van de bestaande Bwatergang, het graven van een nieuwe B-watergang en de installatie van een gemaal geen garantie geven dat er geen wateroverlast en schade zal ontstaan op de percelen van eisers. Verder merken eisers op dat de duiker, die water vanaf het naastgelegen perceel afvoert, niet is meegenomen in de berekeningen in het projectplan. Ook is volgens hen niet meegenomen dat het naastgelegen perceel een verhard perceel betreft, wat van invloed is op de waterafvoer. Dat maakt volgens hen dat het bestreden besluit onvoldoende is onderbouwd en op onzorgvuldige wijze is voorbereid.
Eisers hebben verder aangevoerd dat het uitgangspunt van het projectplan moet zijn dat er geen schade optreedt voor omliggende percelen. Vanwege onevenredige schade die voor hen dreigt, had het projectplan volgens hen niet mogen worden vastgesteld. Zij stellen dat het algemeen bestuur ten onrechte geen deugdelijke schaderegeling heeft opgenomen in het projectplan. Ook heeft het algemeen bestuur nagelaten om in het projectplan een nulmeting op te nemen.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in haar uitspraak van 14 december 2016 [1] geoordeeld dat het niet zo is dat er geen nadelige gevolgen mogen optreden als gevolg van een projectplan. Evenmin is vereist dat met alle betrokkenen volledige overeenstemming bestaat over de te nemen maatregelen. Artikel 5.4, tweede lid, van de Waterwet vereist dat het projectplan een beschrijving bevat van de te treffen voorzieningen om de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk ongedaan te maken of te beperken. Een projectplan omschrijft welke nadelige gevolgen kunnen optreden, welke voorzieningen worden en kunnen worden getroffen om die nadelige gevolgen ongedaan te maken of te beperken en welke mogelijkheden er zijn om een financiële vergoeding te krijgen voor schade die niet kan worden voorkomen.
Het standpunt van eisers, dat uitgangspunt van het projectplan moet zijn dat er geheel geen schade optreedt op omliggende percelen, kan reeds daarom niet slagen.
6. Het bestreden projectplan beschrijft dat het projectgebied is gelegen in het stroomgebied van de [naam rivier] , ten noorden van [plaatsnaam 2] en ten zuidwesten van [plaatsnaam 1] , tussen stuw [plaatsnaam 3] en de [plaatsnaam 4] . Het bestaat uit:
 het landbouwgebied [plaatsnaam 3] , noordelijk van stuw [plaatsnaam 3] gelegen;
 uit [naam beek] lopende van stuw [plaatsnaam 3] tot de [plaatsnaam 4] , en
 de natuurgebieden gelegen in de [naam natuurgebied ] .
[naam beek] stroomt van zuid naar noord.
Eisers hebben eigendommen bovenstrooms van het projectgebied ( [plaatsnaam 3] ) en benedenstrooms ervan.
De te treffen maatregelen zijn beschreven in paragraaf 1.3 van het projectplan. Dit zijn maatregelen met betrekking tot de doelstelling van het projectplan, maar ook maatregelen ter beperking van schade.
Bovenstrooms
7. In het projectplan zijn op pagina 22 (zie ook afbeelding 14 op pagina 22) de maatregelen beschreven die genomen worden in het landbouwgebied [plaatsnaam 3] :
i. bestaande afwateringsgreppel opschonen, dempen en verwijderen duiker;
ii. graven nieuwe afwateringsgreppel;
iii. aanleg gemaal;
iv. opschonen afwateringsgreppel.
Het algemeen bestuur stelt zich op het standpunt dat er met het treffen van deze maatregelen geen bijkomende wateroverlast ten gevolge van het project zal ontstaan op de gronden van eisers. In het projectplan is onder meer toegelicht dat het nieuwe gemaal zal bestaan uit een instroomvoorziening, pomp, persleiding en uitstroomvoorziening. Het gemaal is zodanig ontworpen dat hiermee de huidige waterafvoer behouden blijft en dat de eventuele vernatting van de landbouwpercelen, veroorzaakt door hogere waterstanden in [naam beek] , teniet wordt gedaan. Daarbij is toegelicht dat, om dit te realiseren een minimale pompcapaciteit van 1,5 m³ per minuut benodigd is met een opvoerhoogte van 0,80 meter. In het verweerschrift heeft het algemeen bestuur nader toegelicht hoe de benodigde dimensionering (het debiet en de opvoerhoogte) van het gemaal is berekend. Toegelicht is ook dat daarbij wordt uitgegaan van een referentiesituatie die is gebaseerd op de situatie van een aantal voorbije jaren. Ter zitting is nader toegelicht dat uit is gegaan van kengetallen uit de praktijk uit de laatste tientallen jaren en dat daarbij nog een overcapaciteit van 20% is opgeteld. Het algemeen bestuur heeft daarbij opgemerkt dat dit voor het waterschap de gangbare praktijk is.
Het standpunt van eisers dat de pompcapaciteit van 1,5 m³ per minuut niet voldoende is om te kunnen garanderen dat er geen waterschade zal optreden, is in het geheel niet onderbouwd.
Daarbij merkt de rechtbank op dat het niet de verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur is om in het kader van dit projectplan alle risico’s op wateroverlast voor eisers weg te nemen. Het algemeen bestuur heeft in dat verband in het verweerschrift en ter zitting opgemerkt dat niet kan worden gegarandeerd dat er nooit wateroverlast zal zijn. De rechtbank acht het niet onredelijk dat het algemeen bestuur in de berekening van de benodigde dimensionering van het gemaal uitgaat van een reguliere neerslagsituatie, en niet – zoals eisers wensen – van een worst-case-scenario met zeer hevige en aanhoudende regenbuien van bijvoorbeeld 50 millimeter. Deze laatste situatie is niet representatief.
Het algemeen bestuur beoogt met de voorziene maatregelen de situatie na de uitvoering van het projectplan voor de gronden van eisers terug te brengen naar de situatie zoals die nu is.
De rechtbank is van oordeel dat het algemeen bestuur zijn standpunt van voldoende onderbouwing heeft voorzien. Daarmee heeft het algemeen bestuur afdoende gemotiveerd dat de negatieve gevolgen van het projectplan voor eisers met de te treffen maatregelen ongedaan zijn gemaakt of zoveel mogelijk zijn beperkt.
8. Ten aanzien van de door eisers gewenste nulmeting heeft het algemeen bestuur in het verweerschrift toegelicht dat hij voldoende inzicht heeft in de huidige waterstanden ter plaatse van de gronden van eisers. Het algemeen bestuur heeft toegelicht dat het waterschap gebruik maakt van de meetresultaten van het Monitoringspunt waterhoogte [naam monitoringspunt] , dat gemeten heeft van 2012-2020, in combinatie met de resultaten van de oppervlaktewatermodellering ten behoeve van het projectplan. Tevens is er volgens het algemeen bestuur een monitoringspunt geplaatst ter plaatse van de meest kritische percelen om de waterstand daar nauwgezet in het oog te houden. Dit is geregeld in de gebiedsregeling ‘ [naam gebiedsregeling] (4290) en stuw [naam stuw] (4291)’.
Het algemeen bestuur heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat het opnemen van een nulmeting in het projectplan niet nodig is.
9. Eisers vrezen ook voor wateroverlast door ondeugdelijk onderhoud van naastgelegen percelen en de kavelsloten door het Brabants Landschap.
Het algemeen bestuur heeft in het verweerschrift terecht erop gewezen dat het Brabants Landschap als grondeigenaar zelf verantwoordelijk is voor het onderhoud van zijn gronden en (mede-)verantwoordelijk is voor het onderhoud van de kavelsloten. Hiervoor hoeft dus in het projectplan geen onderhoudsplan te worden opgenomen. Daarbij heeft het algemeen bestuur toegelicht dat het waterschap in het kader van het project de bestaande watergangen eenmalig zal opschonen en dat het waterschap periodiek controleert op de naleving van de onderhoudsplicht. De onderhoudsplicht is vastgelegd in de legger. Het algemeen bestuur heeft terecht opgemerkt dat de controle op het niet naleven van de onderhoudsplicht een handhavingskwestie is, die buiten deze beroepsprocedure valt.
Benedenstrooms
10. Ter zitting is gebleken dat eisers met name vrezen voor een te hoog waterpeil ter plaatse van hun gronden die benedenstrooms van het projectgebied zijn gelegen. Daarover heeft het algemeen bestuur ter zitting opgemerkt dat het betrokken projectplan alleen over de wijziging van waterstaatswerken gaat en dat de peilen niet in het projectplan worden bepaald. Voor gebieden waar een peilbesluitplicht geldt, geldt dat de waterpeilen in een peilbesluit worden vastgelegd. De gronden van eisers liggen volgens het algemeen bestuur echter niet in een gebied waarvoor een peilbesluit moet worden vastgesteld en dan geldt dat het peilbeheer een feitelijke handeling is. Dit hebben eisers ter zitting niet weersproken en de rechtbank ziet geen aanleiding daarover anders te oordelen.
11. Ter zitting is verder toegelicht dat het waterschap onderkent dat zich veel zand en slib verzamelt nabij de huiskavel van eisers. In de gebiedsregeling is daarom een verhoogde baggerfrequentie opgenomen (in plaats van elke acht jaar, elke twee jaar) en bovendien wordt ten opzichte van eisers huispercelen bovenstrooms in de [naam beek] een zandvanger aangelegd, zodat er minder zand en slib nabij de huispercelen van eisers zal bezinken.
Schaderegeling
12. Met de in het projectplan neergelegde onderbouwing heeft het algemeen bestuur naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat met de te treffen maatregelen er voor eisers geen schade ten gevolge van het projectplan te verwachten is. Overigens is in het projectplan verwezen naar artikel 7.14 van de Waterwet, in welk artikel is voorzien in een wettelijke schaderegeling. Het opnemen van een schaderegeling in het projectplan is daarom niet nodig.

Conclusie en gevolgen

13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het algemeen bestuur bij de voorbereiding van het bestreden besluit een evenwichtige belangenafweging heeft gemaakt en dat het projectbesluit ook anderszins niet in strijd is met het recht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het algemeen bestuur dan ook in redelijkheid mogen besluiten het betrokken projectplan vast te stellen.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. R.A. Karsten-Badal en mr. drs. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 11 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Crisis- en herstelwet
Artikel 1.1 (voor zover relevant):
1. Afdeling 2 is van toepassing op:
alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten;
bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, alsmede de voor de uitvoering van de projecten waarop die bestemmingsplannen betrekking hebben vereiste besluiten en de voor de uitvoering van maatregelen of werken als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, onderdelen b en c, vereiste besluiten, en
projectuitvoeringsbesluiten als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid.
[…]
In bijlage I, onder 7 is in categorie 7.3 de aanleg of wijziging van waterstaatswerken als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet opgenomen.
Waterwet
Artikel 5.4:
De aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder geschiedt overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam.
Het plan bevat ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk. Voor in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen bevat het plan een inventarisatie van maatschappelijke functies en ambities en mogelijke innovaties waarmee de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk gecombineerd zou kunnen worden, inclusief de mogelijkheden om het desbetreffende werk middels een concessie voor werken of andere vorm van publiek-private samenwerking te realiseren.
Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de inventarisatie wordt uitgevoerd en private partijen daarbij betrokken worden.
De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Indien het plan de verlegging van een primaire waterkering betreft, kan het voorts voorzieningen bevatten met betrekking tot de inpassing in de omgeving van het gebied tussen de plaats waar de oorspronkelijke primaire waterkering is gelegen, en de plaats waar de nieuwe primaire waterkering komt te liggen.
Het eerste lid is niet van toepassing, indien ten aanzien van een in dat lid bedoeld werk de Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding van toepassing is, of indien ten aanzien van dat werk toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening.