ECLI:NL:RBZWB:2023:169

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2445
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de terugvordering van loonkosten tegemoetkoming op grond van de NOW-1

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de terugvordering van een voorschot op de loonkosten tegemoetkoming op grond van de NOW-1 beoordeeld. Eiser, een leverancier van gas, had een tegemoetkoming van € 7.373,- ontvangen, waarvan € 5.898,- als voorschot was uitbetaald. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had op 17 februari 2022 besloten dat eiser dit voorschot moest terugbetalen, omdat hij geen definitieve aanvraag voor vaststelling van de tegemoetkoming had ingediend binnen de gestelde termijn. Eiser had tot 9 januari 2022 de tijd om deze aanvraag in te dienen, maar heeft dit niet tijdig gedaan, ondanks twee herinneringsbrieven van de minister.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die hem verhinderden om tijdig een aanvraag in te dienen. Eiser had in de veronderstelling verkeerd dat zijn accountant de aanvraag zou indienen, maar de rechtbank stelt vast dat dit misverstand voor zijn rekening en risico komt. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot vaststelling van de tegemoetkoming op nihil en tot terugvordering van het voorschot. Eiser heeft geen relevante argumenten aangedragen die de terugvordering zouden kunnen rechtvaardigen, en de rechtbank oordeelt dat de terugvordering een gerechtvaardigd doel dient, namelijk een goede besteding van gemeenschapsgeld.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2445 NOW

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , hierna: eiser

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde mr. H.J.J. Verhoeven), hierna: de minister.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (Now-1).
De minister heeft met het besluit van 17 februari 2022 (primaire besluit) aangegeven dat eiser het door hem ontvangen voorschot van € 5.898,- moet terugbetalen. Met het bestreden besluit van 26 april 2022 op het bezwaar van eiser is de minister bij dat besluit gebleven.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam eigenaar] en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
1.1
[naam eiser] is de handelsnaam van [naam bedrijf] , een leverancier van verschillende soorten gas. [naam eigenaar] is de eigenaar van dit bedrijf.
1.2
Bij besluit van 10 april 2020 heeft de minister aan eiser een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Now-1 toegekend van € 7.373,-. Hiervan is € 5.898,- als voorschot uitbetaald.
1.3
Bij brief van 7 oktober 2021 heeft de minister eiser medegedeeld dat het bedrag dat hij heeft ontvangen een voorschot was. Om te bepalen op welk bedrag eiser precies recht heeft, moet hij een definitieve berekening aanvragen. Eiser heeft tot 31 oktober 2021 de tijd om een definitieve berekening aan te vragen. Als hij dat niet doet, dan moet hij het voorschot volledig terugbetalen.
1.4
Bij brief van 4 november 2021 heeft de minister eiser er aan herinnerd dat hij nog geen definitieve berekening heeft aangevraagd. Hij heeft tot en met 9 januari 2022 de mogelijkheid om dit alsnog te doen.
1.5
Met het primaire besluit van 17 februari 2022 heeft de minister aangegeven dat eiser geen aanvraag tot een definitieve berekening heeft gedaan, zodat het definitieve bedrag waar hij recht op heeft, niet kan worden berekend. Aan eiser is medegedeeld dat hij het voorschot van € 5.898,- moet terugbetalen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.6
Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is aangegeven dat eiser geen aanvraag heeft ingediend voor de vaststelling van de tegemoetkoming. Eiser had tot en met 9 januari 2022 de tijd, hiervoor heeft hij twee herinneringsbrieven ontvangen. Uit de gegevens volgt dat op 13 januari 2022 twee pogingen zijn gedaan om een aanvraag in te dienen, dit is echter te laat geweest. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden waardoor eiser geen tijdige aanvraag voor de vaststelling van de tegemoetkoming heeft ingediend.
Beroepsgronden
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij te maken had met een forse omzetdaling. Het is niet terecht dat het niet tijdig inleveren van de gevraagde informatie wordt tegengeworpen. Het dient om de inhoud te gaan. Eiser geeft aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn accountant de stukken bij de minister zou aanleveren. Alle aandacht van eiser ging destijds uit naar het weer op de rit krijgen van het bedrijf en de medewerkers aan het werk houden. Toen duidelijk werd dat eiser zelf de aanvraag voor een definitieve berekening moest indienen, kreeg hij eind 2021 corona en kon hij niet meer op kantoor zijn. Hierdoor was het voor eiser niet mogelijk tijdig een aanvraag in te dienen. Hij heeft in januari 2022 twee pogingen gedaan om digitaal een aanvraag in te dienen, hetgeen echter is mislukt.
Wettelijk kader
3. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Aanvraag definitieve vaststelling
4.1
Eiser heeft een tegemoetkoming op grond van de Now-1 toegekend gekregen en er is een voorschot van € 5.898,- uitbetaald. Op grond van artikel 14 van de Now-1 moest eiser uiterlijk op 31 oktober 2021 een aanvraag voor de definitieve vaststelling van de subsidie indienen. De termijn waarbinnen een aanvraag voor definitieve vaststelling kon worden ingediend, is later verlengd tot 9 januari 2022.
4.2
Vast staat dat eiser niet uiterlijk 9 januari 2022 een aanvraag voor definitieve vaststelling heeft ingediend. Op 13 januari 2022 heeft hij twee keer geprobeerd alsnog een aanvraag in te dienen, maar die pogingen zijn mislukt.
4.3
Onder omstandigheden merkt de minister een te laat ingediende aanvraag toch als tijdig aan. Eiser stelt dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn accountant de aanvraag zou indienen. De rechtbank is het met de minister eens dat dit misverstand tussen eiser en zijn accountant niet betekent dat het eiser niet kan worden aangerekend dat hij geen (tijdige) aanvraag heeft ingediend. Dat de accountant heeft nagelaten de aanvraag in te dienen, dient voor eisers rekening en risico te komen.
4.4
Van een situatie van overmacht is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een situatie waarin hij in de absolute onmogelijkheid heeft verkeerd de aanvraag tijdig in te dienen. De enkele stelling dat hij corona heeft gekregen in december 2021 is daarvoor onvoldoende. Niet is gebleken dat niemand binnen het bedrijf de aanvraag in had kunnen dienen. Verder is niet door eiser of door iemand anders van het bedrijf verzocht om uitstel voor het indienen van de aanvraag. Daarbij komt dat eiser van 6 oktober 2020 tot en met 9 januari 2022 de tijd heeft gehad een aanvraag in te dienen.
4.5
De rechtbank is het dus eens met de minister dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een situatie waarbij hij verontschuldigbaar te laat een aanvraag heeft ingediend. Gelet op het vorenstaande kon de minister uitgaan van de situatie dat eiser geen aanvraag voor vaststelling van de definitieve tegemoetkoming heeft ingediend.
Vaststelling van de definitieve tegemoetkoming
5.1
De minister heeft de definitieve tegemoetkoming op nihil vastgesteld. In de besluitvorming van de minister is niet aangegeven op welke wettelijke grondslag dat is gebeurd. In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
5.2
De rechtbank stelt vast dat het hier om een subsidie-vaststelling gaat. Dit betekent dat naast de bepalingen van de Now-1, ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Ter zitting is door de gemachtigde van de minister toegelicht dat de grondslag voor de vaststelling is gelegen in artikel 4:44, vierde lid, van de Awb. Indien na afloop van de termijn waarbinnen een aanvraag tot vaststelling van de subsidie kon worden ingediend, geen aanvraag is ingediend kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld door de minister. Omdat er geen financiële gegevens van eiser bekend zijn over de maanden 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020, is van deze bevoegdheid gebruikt gemaakt en de tegemoetkoming op nihil vastgesteld.
5.3
Met deze ter zitting gegeven toelichting is de rechtbank van oordeel dat voldoende duidelijk is gemaakt wat de grondslag is geweest voor de vaststelling van de definitieve tegemoetkoming op nihil. Eiser is hierdoor niet in zijn belangen benadeeld. De rechtbank zal het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren.
Terugvordering van het voorschot
6.1
Op grond van artikel 15 van de Now-1 kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 13, is voldaan.
6.2
De minister heeft het voorschot van € 5.898,- teruggevorderd. De rechtbank begrijpt dat de grondslag hiervoor is gelegen in het feit dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting om (tijdig) een definitieve opgave te doen van zijn omzet in de periode van
1 april 2020 tot en met 30 juni 2020.
6.3
Artikel 15 van de Now-1 biedt de minister de bevoegdheid om een verstrekt voorschot terug te vorderen. Dat betekent dat de minister niet verplicht is om terug te vorderen. De minister zal een afweging moeten maken en uit moeten leggen waarom tot terugvordering wordt overgegaan.
6.4
In het bestreden besluit is geen afweging gemaakt ten aanzien van de vraag of tot terugvordering moet worden overgegaan. Aan het bestreden besluit kleeft dus een motiveringsgebrek. De rechtbank zal ook dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren. Daartoe wordt overwogen dat eiser niets over zijn financiële situatie heeft aangevoerd, waar de minister bij de besluitvorming rekening mee had moeten houden.
Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij het teruggevorderde bedrag wel kan betalen, maar dat het om een principekwestie gaat. De rechtbank overweegt verder dat het doel van de terugvordering is gelegen in een goede besteding van gemeenschapsgeld. Omdat de subsidie op grond van de Now-1 moet toekomen aan de personen die het nodig en er recht op hebben en de minister het voor deze tijdelijke noodmaatregel beschikbare budget maar één keer kan besteden, moet er zorgvuldig omgegaan worden met de besteding hiervan. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een gerechtvaardigd doel. Terugvordering van de teveel ontvangen tegemoetkoming is een geschikt en noodzakelijk middel om voornoemd gerechtvaardigde doel te bereiken. Van een onevenwichtige belangenafweging bij de terugvordering is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

7.1
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de Now-1 op nihil en tot terugvordering van het ten onrechte uitbetaalde voorschot van € 5.898,-. Het beroep is ongegrond.
7.2
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Gelet op de in rechtsoverwegingen 5.3 en 6.4 geconstateerde gebreken moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. V.M. Schotanus, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 10 januari 2023 en is openbaargemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: het wettelijk kader

Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (Now-1)
(zoals deze regeling luidde ten tijde hier van belang)

Artikel 13, eerste lid

Aan de werkgever aan wie subsidie wordt verleend, worden de volgende verplichtingen opgelegd:
(…)
h. De werkgever overlegt na afloop van de periode waarover subsidie is verleend een definitieve opgave van de omzetdaling in de periode, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c;
(…)

Artikel 14, eerste lid

De werkgever vraagt de vaststelling van de subsidie na 6 oktober 2020 en uiterlijk op 31 oktober 2021 aan, door middel van een door de Minister vast te stellen formulier. (…)

Artikel 15

Onverminderd artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 13, is voldaan.

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 4:44

1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, dient de subsidie-ontvanger na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in (...)
2. (…)
3. (…)
4. Indien na afloop van deze termijn geen aanvraag is ingediend, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.

Artikel 4:95, vierde lid

Betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.

Artikel 6:22

Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.