Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. C.G. Matze te (4818 LW) Breda, Marijke Meustraat 90.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.
1.De procedure
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 5.110,00, voor schade wegens ondergane voorlopige hechtenis;
- € 5.453,00, voor vergoeding van vermogensschade (gederfde inkomsten);
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 29 maart 2022 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
- de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 8 september 2021 in verzekering is gesteld en op 3 november 2021 in vrijheid is gesteld;
- de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
2.De beoordeling
57 dagen in voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan 6 dagen op het politiebureau en 51 dagen in het Huis van Bewaring waarvan 13 dagen met beperkingen. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
€ 6.270,00.
€ 5.453,00verzocht voor inkomstenderving. De rechtbank is van oordeel dat - ondanks dat daartoe in raadkamer de gelegenheid is gegeven - de verzochte vergoeding onvoldoende is onderbouwd en zal dit bedrag dan ook afwijzen.
€ 680,00toekennen, aangezien beide verzoeken in één verzoekschrift aangebracht hadden kunnen worden.
3.De beslissing
€ 6.270,00, bestaande uit schade wegens ondergane voorlopige hechtenis;
€ 6.950,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer]