ECLI:NL:RBZWB:2023:1665

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
22- 013679 en 22-013678
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding wegens ondergane voorlopige hechtenis en kosten rechtsbijstand

Op 14 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1965, had verzocht om een schadevergoeding van in totaal € 5.110,00 voor de dagen die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en € 5.453,00 voor gederfde inkomsten. De verzoekschriften waren ingediend op 28 juni 2022 en de behandeling vond plaats op 28 februari 2023. De verzoeker was op 8 september 2021 aangehouden en op 29 maart 2022 vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie stelde dat de verzochte vergoeding wegens ondergane voorlopige hechtenis toewijsbaar was tot € 6.200,00, maar dat de vergoeding voor gederfde inkomsten afgewezen moest worden. De rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om een vergoeding toe te kennen voor de dagen in voorlopige hechtenis, en bepaalde dat de verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 6.270,00 voor de ondergane voorlopige hechtenis en € 680,00 voor de kosten van de indiening van de verzoekschriften. De overige verzoeken werden afgewezen. De beslissing werd genomen door rechter T.M. Brouwer, in aanwezigheid van griffier S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-242302-21
rk-nummers: 22- 013679 en 22-013678
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 28 juni 2022, in de zaak:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. C.G. Matze te (4818 LW) Breda, Marijke Meustraat 90.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 5.110,00, voor schade wegens ondergane voorlopige hechtenis;
  • € 5.453,00, voor vergoeding van vermogensschade (gederfde inkomsten);
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00 € 340,00 voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 29 maart 2022 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 8 september 2021 in verzekering is gesteld en op 3 november 2021 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 28 februari 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. G. van Oosterveld, en mr. C.G. Matze als gemachtigd advocaat van verzoeker, gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij op 8 september 2021 is aangehouden in het kader van verdenking van het plegen van een strafbaar feit en dat hij op 13 september 2021 in bewaring is gesteld. Op 14 september 2021 zijn aan verzoeker alle beperkingen opgelegd welke op 22 september 2021 werden opgeheven. Op 3 november 2021 is de voorlopige hechtenis opgeheven. Bij vonnis van de meervoudige strafkamer is verzoeker op 29 maart 2022 integraal vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde. Verzoeker acht het redelijk dat aan hem een vergoeding wordt toegekend van in totaal € 5.110,00 voor de dagen die hij in verzekering op het politiebureau heeft doorgebracht (5 x € 130,00), voor de nachten die hij in beperkingen in de P.I. Dordrecht verbleef (7 x € 130,00) en voor de dagen die hij daar zonder beperkingen verbleef (42 x € 100,00). Voorts wordt door verzoeker verzocht om vergoeding van schade wegens gederfde inkomsten ad € 5.453,00. Verzoeker heeft geld moeten lenen bij zijn werkgever om zijn vaste lasten te kunnen blijven betalen en contact te kunnen onderhouden met zijn vrouw in Griekenland. Tot slot wordt verzocht om de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding wegens ondergane voorlopige hechtenis toewijsbaar is tot een bedrag van € 6.200,00 en dat de verzochte vergoeding wegens gederfde inkomsten dient te worden afgewezen nu het toewijsbare bedrag van € 6.200,00 mede de materiële schade omvat ten gevolge van de ondergane voorlopige hechtenis.
Mr. Matze heeft namens verzoeker in raadkamer aangevoerd dat verzoeker zich met betrekking tot het verzoek refereert aan het oordeel van de rechtbank.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker is vrijgesproken. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan hem een vergoeding toe te kennen voor de dagen die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoeker heeft
57 dagen in voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan 6 dagen op het politiebureau en 51 dagen in het Huis van Bewaring waarvan 13 dagen met beperkingen. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 130,00, maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 100,00 wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 100,00.
De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 6.270,00.
Verzoeker heeft een bedrag ter grootte van
€ 5.453,00verzocht voor inkomstenderving. De rechtbank is van oordeel dat - ondanks dat daartoe in raadkamer de gelegenheid is gegeven - de verzochte vergoeding onvoldoende is onderbouwd en zal dit bedrag dan ook afwijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en de behandeling van de verzoekschriften zal de rechtbank eenmaal het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toekennen, aangezien beide verzoeken in één verzoekschrift aangebracht hadden kunnen worden.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 6.270,00, bestaande uit schade wegens ondergane voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 680,00, de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 6.950,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer]
ten name van Stichting Beheer Derdengelden [naam] te Breda, onder vermelding van “ [betalingskenmerk] ”.
Deze beslissing is op 14 maart 2023 gegeven door mr. T.M. Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).