Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Verzoekster is [verzoekster] voornoemd.
1.De procedure
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 386,14, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
- € 18,50, voor vergoeding van reiskosten;
- € 156,96, voor vergoeding van vermogensschade (inkomstenderving);
- te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
- het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 9 mei 2022 waarbij verzoekster is ontslagen van alle rechtsvervolging (bewezene niet strafbaar);
- de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
2.De beoordeling
€ 386,14in verband met de strafzaak, doordat zij een deskundige in de materie van de Leerplichtwet en andere onderwijswetgeving heeft moeten inschakelen. Haar echtgenoot heeft eenzelfde verzoek bij de rechtbank ingediend. Tijdens de behandeling van zijn verzoek in raadkamer heeft hij aangegeven dat hij deze onkosten heeft gemaakt en dat het niet de bedoeling is dat er tweemaal om eenzelfde vergoeding wordt verzocht.
€ 156,59verzocht wegens gederfde inkomsten van haar echtgenoot in verband met het bijwonen van de zitting en een bedrag ter hoogte van
€ 18,50voor de reiskosten die haar echtgenoot ten behoeve van de zitting heeft moeten maken. Nu op basis van het verzoekschrift zelf vastgesteld kan worden dat verzoekster deze kosten niet zelf heeft geleden, kan zij ingevolge artikel 530 Sv geen aanspraak maken op vergoeding van deze kosten. De rechtbank zal verzoekster ook ten aanzien van dit deel van het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.