ECLI:NL:RBZWB:2023:1658

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
22-014914- en 22-014912
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoekschrift tot vergoeding van juridische kosten in strafzaak

Op 14 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door verzoekster, geboren in 1990. Verzoekster had verzocht om vergoeding van juridische kosten die zij had gemaakt in verband met een strafzaak, waarin zij op 9 mei 2022 door de kantonrechter was ontslagen van alle rechtsvervolging. Tijdens de behandeling van het verzoek op 28 februari 2023 was verzoekster niet aanwezig, maar haar echtgenoot was wel aanwezig, hoewel niet formeel gemachtigd om namens haar te spreken. De officier van justitie, mr. G. Oosterveld, heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoedingen onvoldoende zijn onderbouwd en dat de kosten voor rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat verzoekster zich had laten bijstaan door een deskundige en niet door een juridisch adviseur.

De rechtbank heeft overwogen dat verzoekster geen aanspraak kan maken op de verzochte vergoedingen, omdat niet is aangetoond dat zij deze kosten zelf heeft geleden. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van juridische onkosten, gederfde inkomsten en reiskosten afgewezen. De beslissing is genomen op basis van artikel 530 Sv, dat bepaalt dat een gewezen verdachte recht heeft op vergoeding van gemaakte kosten, mits deze kosten daadwerkelijk door hem zijn geleden. De rechtbank heeft verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, wat betekent dat haar verzoek niet in behandeling wordt genomen.

De beslissing is gegeven door rechter T.M. Brouwer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoekster hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-001811-22
rk-nummer: 22-014914- en 22-014912
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 13 juli 2022, in de zaak:
[verzoekster],
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Verzoekster is [verzoekster] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 386,14, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 18,50, voor vergoeding van reiskosten;
  • € 156,96, voor vergoeding van vermogensschade (inkomstenderving);
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 9 mei 2022 waarbij verzoekster is ontslagen van alle rechtsvervolging (bewezene niet strafbaar);
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 28 februari 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij is de officier van justitie, mr. G. Oosterveld, gehoord.
Verzoekster is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De echtgenoot van verzoekster, de heer [naam] , is wel verschenen, maar niet formeel gemachtigd om namens verzoekster het woord te voeren.
Namens verzoekster is aangevoerd dat bij vonnis van de kantonrechter van 9 mei 2022 verzoekster is ontslagen van alle rechtsvervolging (feit niet strafbaar). Verzoekster stelt noodzakelijke juridische onkosten te hebben gemaakt in verband met de strafzaak doordat zij een deskundige in de materie van de Leerplichtwet en andere onderwijswetgeving heeft moeten inschakelen en verzoekt daarvoor een vergoeding van € 386,14. Daarnaast verzoekt verzoekster een vergoeding van € 156,96 wegens gederfde inkomsten van haar man [naam] in verband met het bijwonen van de zitting en een vergoeding van de reiskosten ter hoogte van € 18,50 die haar man heeft moeten maken ten behoeve van de zitting.
De officier van justitie heeft voor het geval verzoekster ontvankelijk is gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoedingen wegens gederfde inkomsten en reiskosten afgewezen dienen te worden nu deze onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de verzochte vergoeding van kosten rechtsbijstand heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen nu verzoekster zich heeft laten bijstaan door de heer [deskundige] , zijnde wellicht een deskundige in de materie van de Leerplichtwet, maar geen specialist met betrekking tot rechtsbijstandverlening. Hij is aldus geen juridisch adviseur en is onvoldoende juridisch geschoold om in aanmerking te komen voor vergoeding voor procedures zoals deze.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoekster heeft verzocht om vergoeding van de noodzakelijke juridische onkosten ter hoogte van
€ 386,14in verband met de strafzaak, doordat zij een deskundige in de materie van de Leerplichtwet en andere onderwijswetgeving heeft moeten inschakelen. Haar echtgenoot heeft eenzelfde verzoek bij de rechtbank ingediend. Tijdens de behandeling van zijn verzoek in raadkamer heeft hij aangegeven dat hij deze onkosten heeft gemaakt en dat het niet de bedoeling is dat er tweemaal om eenzelfde vergoeding wordt verzocht.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verzoekster voornoemde onkosten ook danwel zelf heeft geleden, zodat zij ingevolge artikel 530 Sv geen aanspraak kan maken op vergoeding van deze kosten. De rechtbank zal het verzochte bedrag aan juridische onkosten dan ook afwijzen.
Verzoekster heeft voorts een bedrag ter hoogte van
€ 156,59verzocht wegens gederfde inkomsten van haar echtgenoot in verband met het bijwonen van de zitting en een bedrag ter hoogte van
€ 18,50voor de reiskosten die haar echtgenoot ten behoeve van de zitting heeft moeten maken. Nu op basis van het verzoekschrift zelf vastgesteld kan worden dat verzoekster deze kosten niet zelf heeft geleden, kan zij ingevolge artikel 530 Sv geen aanspraak maken op vergoeding van deze kosten. De rechtbank zal verzoekster ook ten aanzien van dit deel van het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beslissing is 14 maart 2023 gegeven door mr. T.M. Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).