ECLI:NL:RBZWB:2023:1615

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3093
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen vaststelling studieschuld

In deze zaak heeft eiseres, een vrouw uit [plaatsnaam], beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) met betrekking tot de vaststelling van haar studieschuld. Eiseres had op 17 juni 2022 digitaal beroep ingesteld tegen het besluit van 11 mei 2022, waarin DUO haar bezwaar tegen eerdere besluiten over de maandbedragen van haar studieschuld niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank heeft op 9 februari 2023 de zitting gehouden in Breda, waar eiseres aanwezig was, maar DUO niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de primaire besluiten, die dateren van 18 november 2016 tot en met 6 november 2021, tijdig aan eiseres zijn bekendgemaakt en dat de bezwaartermijnen zijn verstreken. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de gevolgen van haar partnersituatie voor de aflosfase van haar studieschuld en dat DUO haar niet correct heeft geïnformeerd. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het indienen van haar bezwaar binnen de gestelde termijnen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de niet-ontvankelijkverklaring door DUO.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3093 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Dienst Uitvoering Onderwijs(DUO), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 17 juni 2022 digitaal beroep ingesteld tegen het besluit van 11 mei 2022 (bestreden besluit) van DUO over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 18 november 2016, 30 oktober 2017, 4 november 2017,
8 november 2018, 7 november 2019, 10 november 2020 en 6 november 2021 tot vaststelling van de maandbedragen studieschuld voor de jaren 2017 tot en met 2022 op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 9 februari 2023. Eiseres is verschenen. DUO is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Feiten:
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft een openstaande studieschuld.
Op 20 november 2009 heeft eiseres het verzoek gedaan het inkomen van haar partner buiten beschouwing te laten bij de berekening van de draagkracht.
Bij besluit van 6 december 2009 heeft DUO de draagkracht vastgesteld. Hierbij is op verzoek van eiseres het inkomen van de partner van eiseres niet meegeteld.
Bij besluiten van 18 november 2016, 30 oktober 2017, 4 november 2017, 8 november 2018, 7 november 2019, 10 november 2020 en 6 november 2021 (primaire besluiten) heeft DUO de maandbedragen studieschuld vastgesteld voor de jaren 2017 tot en met 2022.
Bij brief van 24 februari 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de resterende duur van de aflosfase van haar studieschuld. DUO heeft het bezwaarschrift op 1 maart 2022 ontvangen. DUO heeft het bezwaar aangemerkt als gericht tegen de primaire besluiten van
18 november 2016, 30 oktober 2017, 4 november 2017, 8 november 2018, 7 november 2019, 10 november 2020 en 6 november 2021.
Bij bestreden besluit van 11 mei 2022 heeft DUO het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk verklaard vanwege een onverschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
Geschil:
2. Het gaat in deze procedure om de vraag of DUO het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Standpunten partijen:
3.1
Eiseres voert (samengevat) aan dat zij inderdaad te laat heeft gezien dat DUO in haar draagkrachtberekening het inkomen van haar partner niet meetelde waardoor de aflostermijn stil bleef staan. Zij heeft op de site van DUO aangegeven dat zij geen partner had en DUO liet haar weten dat er van haar kant geen actie nodig was. Ook heeft zij bericht ontvangen dat de scheiding bij DUO bekend was. DUO gaat voorbij aan het feit dat ze als landelijke overheidsorganisatie beschikking hebben over de correcte gegevens. Deze gegevens worden vervolgens niet gekoppeld en doorgevoerd in de systemen. Eiseres is daarom van mening dat het niet alleen haar fout is en dat DUO door een fout in het systeem ook verantwoordelijk is voor het niet laten lopen van de aflostermijn.
Aanvullend voert eiseres nog aan dat zij op advies van DUO alsnog bezwaar heeft gemaakt. Na voortschrijdend inzicht is eiseres van mening dat haar brief van 24 februari 2022 geen bezwaarschrift is, maar een verzoek om herziening in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat verzoek ziet dan op de looptijd van de aflosfase. Voor een dergelijk verzoek bestaat geen indieningstermijn.
3.2
DUO stelt zich op het standpunt dat de resterende looptijd van de aflosfase meerdere keren aan eiseres bekend is gemaakt. Na haar scheiding had eiseres, als alleenstaande ouder, haar draagkracht kunnen laten vaststellen. Het bezwaarschrift is daarom opgevat als gericht tegen de vaststelling van de aflosfase over de jaren 2017 tot en met 2022. In de primaire besluiten is vermeld dat eiseres het inkomen van haar partner niet laat meetellen bij de berekening van het maandbedrag en dat voor elke maand dat het inkomen van haar partner niet meetelt, zij een maand langer moet terugbetalen. De aflosfase is vastgesteld op 180 maanden.
Aanvullend voert DUO aan geen bericht of bewijsstuk te kunnen traceren waarin eiseres aan DUO heeft medegedeeld dat zij geen partner had en dat DUO haar heeft laten weten dat er van haar kant geen actie nodig is. Op de site ‘Mijn DUO’ staat duidelijk vermeld dat de beëindiging van een relatie invloed kan hebben op het maandbedrag en dat dat daarom door moet worden gegeven aan DUO.
Wettelijk kader:
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling:
5.1
De rechtbank stelt vast dat de primaire besluiten gedateerd zijn op respectievelijk
18 november 2016, 30 oktober 2017, 4 november 2017, 8 november 2018, 7 november 2019, 10 november 2020 en 6 november 2021. Eiseres heeft niet betwist dat zij de primaire besluiten heeft ontvangen. Daarmee is gegeven dat de bezwaartermijnen zijn aangevangen op de dag na die van de dagtekeningen van de primaire besluiten en zijn geëindigd op respectievelijk 30 december 2016, 11 december 2017, 16 december 2017, 20 december 2018, 19 december 2019, 22 december 2020 en 18 december 2021. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tegen de primaire besluiten op 1 maart 2022 is ontvangen bij DUO en daarmee buiten de bezwaartermijnen ingediend.
5.2
De bewaartermijn is een fatale wettelijke termijn waarvan niet kan worden afgeweken. Alleen als de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding gerechtvaardigd wordt, kan niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven.
5.3
De rechtbank ziet in de door eiseres aangevoerde redenen geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Daartoe overweegt de rechtbank dat in de primaire besluiten duidelijk staat vermeld dat eiseres het inkomen van haar partner niet laat meetellen bij de berekening van haar maandbedrag en dat voor elke maand dat het inkomen van haar partner niet meetelt zij een maand langer moet terugbetalen. In de primaire besluiten wordt ook telkens het aantal resterende maanden van de aflosfase, zijnde 180, vermeld. Daarom moet worden aangenomen dat eiseres ervan op de hoogte was dat bij DUO de wijziging in haar partnersituatie niet bekend was en dat de aflosfase niet was aangevangen. Het had dan ook op de weg van eiseres gelegen om voor afloop van de bezwaartermijnen in elk geval een (eventueel voorlopig) bezwaarschrift in te dienen ter veiligstelling van de termijn en van haar belangen. De eigen verantwoordelijkheid staat daarbij voorop. Dat eiseres dat niet heeft gedaan, dient voor haar rekening en risico te blijven.
De rechtbank volgt eiseres daarnaast niet in haar stelling dat de brief van 24 februari 2022 is aan te merken als een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank constateert dat bij ‘onderwerp’ in de brief duidelijk ‘bezwaarschrift’ staat. Eiseres heeft in de brief ook geen nieuwe feiten en omstandigheden genoemd als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. In de brief heeft eiseres alleen aangegeven waarom zij niet eerder bezwaar heeft gemaakt en waarom het volgens haar niet juist is dat de aflooptermijn nooit is aangevangen. Ook in haar reactie op de brief van DUO, waarin haar gevraagd wordt waarom zij te laat bezwaar heeft gemaakt, heeft eiseres niet aangegeven dat de brief een verzoek om herziening is en geen bezwaarschrift. Gelet op het voorgaande heeft DUO de brief kunnen opvatten als een bezwaarschrift.
Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring.
Conclusie:
6. De rechtbank is van oordeel dat DUO het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiseres dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 10 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de bezwaartermijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.