ECLI:NL:RBZWB:2023:1600

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
403872_E28022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van in beslag genomen spaargeld door de gemeente

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit vijf personen, bij wijze van voorlopige voorziening dat de Gemeente Schouwen-Duiveland hen een bedrag van € 62.281,36 betaalt, dat door de gemeente in beslag is genomen. Dit bedrag betreft contant geld dat door de politie is aangetroffen in de woning van [naam], de moeder van twee eisers. De eisers stellen dat het geld hun spaargeld is en dat het in een eenvoudige gemeenschap is bewaard. De Gemeente heeft het geld in beslag genomen omdat het zou behoren tot [naam], die een bijstandsuitkering ontvangt. De voorzieningenrechter heeft de feiten en het verloop van de procedure in overweging genomen, waaronder de eerdere beslissingen van de rechtbank en de verklaringen van de betrokken partijen. De voorzieningenrechter concludeert dat de eisers niet voldoende hebben aangetoond dat zij rechthebbenden zijn van het geld. De Gemeente mag er vanuit gaan dat [naam] de rechthebbende is, omdat het geld in haar woning is aangetroffen en zij de beschikking had over de kluis. De vordering van eisers wordt afgewezen, omdat het niet aannemelijk is dat hun vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Daarnaast is er een groot restitutierisico, aangezien de eisers niet hebben aangetoond dat zij het geld nodig hebben voor een spoedeisend belang. De proceskosten worden aan de zijde van de Gemeente vastgesteld op € 3.916,--.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Cluster II handelszaken
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/403872 / KG ZA 22-563
Vonnis in kort geding van 28 februari 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
hierna verder te noemen: [eiser sub 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna verder te noemen: [eiser sub 2] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna verder te noemen: [eiser sub 3] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna verder te noemen: [eiser sub 4] ,
5.
[eiser sub 5],
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna verder te noemen: [eiser sub 5] ,
eisers,
advocaat: mr. H.M. Hueting te Brielle,
tegen:
DE GEMEENTE SCHOUWEN-DUIVELAND,
gevestigd te Zierikzee,
gedaagde,
hierna verder te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. O. Huisman te Rotterdam.
Eisers zullen verder ook gezamenlijk in mannelijk enkelvoud [eiser] c.s. worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 december 2022 met producties,
- de mondelinge behandeling van 14 februari 2023 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen van beide partijen.
1.2.
Na het sluiten van de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op 7 november 2020 heeft in de woning van mevrouw [naam] (hierna verder te noemen: [naam] ) te Burgh-Haamstede een doorzoeking plaatsgevonden naar aanleiding van een incident met haar minderjarige zoon. Daarbij is in een kluis € 73.170,-- aan contant geld aangetroffen. De politie heeft dit geld in beslag genomen.
2.2.
[naam] is de moeder van [eiser sub 1] en [eiser sub 3] . [eiser sub 2] is getrouwd met [eiser sub 3] . [eiser sub 4] is de partner van [naam] . [eiser sub 5] is een vriend van [naam] en [eiser sub 4] .
2.3.
Bij beslissing van 28 juni 2021 heeft de enkelvoudige raadkamer van deze rechtbank op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering de teruggave gelast van € 73.170,-- aan [naam] .
2.4.
Op 28 juli 2021 heeft de Gemeente ten laste van [naam] conservatoir beslag gelegd op € 73.170,--, welk bedrag zich op dat moment bevond onder de Staat der Nederlanden.
2.5.
Op 30 juli 2021 heeft de Gemeente onder andere het besluit genomen het recht op bijstand van [naam] op grond van de Participatiewet in te trekken met ingang van 1 augustus 2017. Op 6 augustus 2021 heeft de Gemeente besloten een bedrag van € 62.520,-- wegens teveel betaalde bijstandsuitkering van [naam] terug te vorderen.
[naam] heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Gemeente van 30 juli 2021 en 6 augustus 2021 en voorlopige voorzieningen verzocht.
2.6.
Bij uitspraak van 25 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de sector Bestuursrecht van deze rechtbank de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen.
2.7.
In november 2021 en december 2021, januari en februari 2022 zijn eisers door de politie gehoord.
2.8.
Bij beslissing op bezwaar van 2 februari 2022 heeft de Gemeente de periode van terugvordering van het recht op bijstand van [naam] gewijzigd en de hoogte van het terug te vorderen bedrag ongewijzigd gelaten. [naam] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De behandeling van dit beroep is op haar verzoek aangehouden.
2.9.
Het conservatoir beslag is omgezet in executoriaal beslag. [naam] heeft een bedrag van € 10.888,64,-- terug ontvangen. Het restant is uitbetaald aan de Gemeente.
2.10.
Op 19 en 20 oktober 2022 hebben eisers, [naam] en twee politieagenten betrokken bij de huiszoeking op 7 november 2020, in het kader van een voorlopig getuigenverhoor, verklaringen afgelegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] c.s. vordert bij wege van voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad:
- de Gemeente Schouwen-Duiveland te veroordelen tot betaling aan [eiser] c.s. een bedrag van € 62.281,36, alsmede tot voldoening van de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 december 2021, althans de dag der dagvaarding;
- de Gemeente Schouwen-Duiveland te veroordelen in de werkelijke proceskosten, begroot op € 16.041,57, subsidiair voor het gehouden voorlopige getuigenverhoor te begroten conform het liquidatietarief en voor de geëntameerde kortgedingprocedure te veroordelen in de werkelijke proceskosten, tot op heden begroot op € 5.589,50, meer subsidiair zoals door de rechter in goede justitie te begroten.
3.2.
[eiser] c.s. heeft – samengevat – het volgende ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerd.
[eiser] c.s. stelt primair dat de Gemeente onrechtmatig beslag heeft gelegd op het door de politie in de kluis aangetroffen geldbedrag, omdat dit geld aan eisers toebehoort en niet aan [naam] . Subsidiair stelt [eiser] c.s. dat de Gemeente zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt.
[naam] heeft geld, in totaal € 73.170,--, van eisers in bewaring genomen. Er was sprake van een eenvoudige gemeenschap. Het betrof spaargeld van en bestemd voor de afzonderlijke eisers, dan wel voor hen gezamenlijk, bijvoorbeeld in geval van nood dan wel om een grote aankoop te financieren zoals een woning. Wegens de geloofsovertuiging van eisers werd het geld in huis bewaard en niet op een bankrekening.
Eisers lichten toe dat het totale bedrag in de kluis als volgt tot stand is gekomen.
De kinderen van [naam] gaven geld dat zij over hadden van verrichte klusjes dan wel andere betaalde werkzaamheden aan hun moeder om te sparen. [eiser sub 1] stelt dat hij zo tot 7 november 2020 ongeveer € 10.000,-- heeft gespaard.
[eiser sub 4] heeft jaren geleden een kluis in de woning van [naam] geplaatst. Hij heeft toen € 1.000,-- of € 2.000,-- aan [naam] in bewaarneming gegeven. Dat geld mocht zij gebruiken indien de familie in financiële nood zou verkeren.
[eiser sub 5] heeft in 2018 € 50.000,-- van zijn vader in Irak geleend en eind 2019 dan wel begin 2020 daarvan een bedrag van € 25.000,-- aan [naam] in bewaring gegeven.
[eiser sub 2] had voordat hij [eiser sub 3] leerde kennen zelf al € 5.700,-- gespaard en bewaarde dit thuis. Hij is vervolgens via zijn schoonmoeder gaan sparen omdat [eiser sub 3] dit ook deed. [eiser sub 2] en [eiser sub 3] zijn in maart 2019 getrouwd. Zij hebben op hun bruiloft geld van hun gasten ontvangen. Daarvan hebben zij € 15.000,-- aan [naam] gegeven om te bewaren. Tezamen hebben zij ongeveer € 30.000,-- aan [naam] in bewaring gegeven.
[eiser sub 2] en [eiser sub 3] stellen dat zij een spoedeisend belang bij hun vordering hebben. Hun situatie is na het uitbrengen van de dagvaarding gewijzigd. Zij wonen met hun kind thans noodgedwongen tijdelijk in een recreatiewoning, omdat in januari 2023 de huurovereenkomst van hun voormalige woning is geëindigd. Zij hebben het geld nodig om een woning te kunnen kopen. [eiser sub 5] heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij in verband met de stijgende energieprijzen schulden heeft gemaakt ten behoeve van zijn onderneming. Hij heeft zijn deel van het geld met spoed daarom nodig om deze schulden af te betalen.
3.3.
De gemeente heeft verweer gevoerd dat – voor zover van belang – hierna in de beoordeling aan de orde komt.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of, bij wijze van voorlopige voorziening, de vordering van eisers tot betaling van een geldsom dient te worden toegewezen. De voorzieningenrechter dient bij de beoordeling daarvan te kijken naar de vraag in hoeverre het aannemelijk is dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Daarbij geldt ook dat het aan eisers is om in voldoende mate te onderbouwen dat sprake is van een spoedeisend belang bij betaling voorafgaand aan een bodemprocedure. In het kader van de belangenafweging zal de voorzieningenrechter ook het restitutierisico moeten betrekken, dat wil zeggen dat toewijzing van de vordering in beginsel niet tot een situatie mag leiden waarin de kans groot is dat het geldbedrag niet kan worden terugbetaald als in een bodemprocedure alsnog anders wordt beslist. Een en ander betekent dat in beginsel terughoudendheid op zijn plaats is.
4.2.
Ten aanzien van de vraag of aannemelijk is dat de vordering van eisers in een bodemprocedure zal worden toegewezen, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het geschil tussen partijen komt neer op de vraag wie rechthebbende is op het geldbedrag van € 73.170,-- dat is aangetroffen in de kluis in de woning van [naam] . Eisers stellen dat het geld aan hen toebehoort, omdat zij persoonlijk gelden in bewaring hebben gegeven aan [naam] . De Gemeente stelt zich op het standpunt dat het geldbedrag toebehoort aan [naam] . Het bedrag overschrijdt de grens van het vrij te laten vermogen, waarop de uitkering van [naam] is herzien en ingetrokken. De Gemeente stelt dat zij daarop terecht een bedrag van € 62.631,65 aan ten onrechte verleende bijstand heeft teruggevorderd van [naam] en heeft verhaald op het in beslag genomen bedrag, verminderd met het aan haar terugbetaalde deel daarvan.
4.3.
Op grond van artikel 3:107 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bezit het houden van een goed voor zichzelf. Of iemand een goed houdt (en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet) wordt op grond van artikel 3:108 BW beoordeeld naar verkeersopvatting, met inachtneming van de in artikelen 3:109 tot en met 3:125 BW neergelegde regels en overigens op grond van uiterlijke feiten.
Artikel 3:109 BW bepaalt dat degene die een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden en daarvan bezitter te zijn. Dit betekent in deze situatie dat wordt vermoed dat [naam] bezitter is van het geld, omdat het geld in de kluis in haar woning is aangetroffen en zij daar de beschikking over had middels een sleutel en code van de kluis.
Artikel 3:119 BW bepaalt dat de bezitter van een goed wordt vermoed rechthebbende te zijn. Aangezien eisers stellen dat zij rechthebbenden zijn van het geld, dienen zij het vermoeden dat [naam] rechthebbende is, te weerleggen.
4.4.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, zijn zij daar niet in geslaagd. Eisers verwijzen ter onderbouwing van hun stellingen onder meer naar de door henzelf bij de politie en in het kader van het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen. Wat betreft hun eigen verklaringen geldt dat deze verklaringen, gelet op artikel 164, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), alleen bewijs in hun voordeel opleveren, als de verklaringen strekken ter aanvulling van ander, onvolledig, bewijs. Er is echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen objectief en betrouwbaar ander bewijs voorhanden. De verklaring van [naam] is in dit verband onvoldoende. Zij heeft er immers, gelet op de bijstandsuitkering, zelf een groot belang bij om te ontkennen dat zij de rechthebbende was van het geld. De verklaringen van de tevens gehoorde politieagenten vormen ook geen bewijs omtrent de stellingen van eisers ten aanzien van de herkomst van het geld. Zij hebben weliswaar verklaard dat het geld in verschillende enveloppen zat, maar niet dat uit die enveloppen - of anderszins - bleek dat het geld aan eisers toebehoorde. Verder hebben eisers nog gewezen op foto’s waarop, naast de stapels getelde bankbiljetten, de enveloppen te zien zijn. Ook uit die foto’s is het de door eisers gestelde herkomst van het geld niet af te leiden. De enveloppen zijn daarop maar slecht zichtbaar, laat staan dat daarop enige tekst te zien is. Eisers erkennen dat zij, dan wel [naam] , de enveloppen zelf hebben weggegooid. Voor zover die enveloppen dus al enig bewijs vormden, is dat nu niet meer voorhanden.
[eiser sub 5] heeft ter onderbouwing van zijn verklaring een schuldbekentenis overgelegd die door een notaris in Irak is opgemaakt. Hieruit blijkt echter niet dat hij ook een bedrag van
€ 25.000,-- aan [naam] in bewaring heeft gegeven. Ook de overige eisers hebben niet met stukken kunnen onderbouwen dat zij rechthebbende zijn van het geld dat is aangetroffen in de kluis van [naam] . Zij erkennen daarentegen dat zij bij hun belastingaangiftes nimmer het bezit van de contante bedragen hebben vermeld, hetgeen juist een aanwijzing is voor het tegendeel.
4.5.
Eisers hebben gelet op het voorgaande naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het vermoeden dat [naam] de bezitter is van het geld onvoldoende weerlegd. De Gemeente mag er dus vanuit gaan dat [naam] de rechthebbende was van het geld aangetroffen in de kluis in haar woning. De conclusie is dus dat het onvoldoende aannemelijk is dat de vordering van eisers in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.6.
Het door eisers gestelde spoedeisend belang maakt niet dat hun vordering desalniettemin bij wijze van voorlopige voorziening dient te worden toegewezen. De Gemeente betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang. [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 5] hebben hun spoedeisend belang bij de vordering onvoldoende onderbouwd. [eiser sub 2] en [eiser sub 3] hebben slechts gesteld dat zij thans in een recreatiewoning verblijven en op korte termijn deze woning weer dienen te verlaten. Dit hebben zij echter niet met stukken onderbouwd. Dat zij voorts voor het verkrijgen van een andere woning aangewezen zijn op een koopwoning en daarvoor noodzakelijkerwijs dienen te beschikken over het door de Gemeente in beslag genomen geldbedrag, hebben zijn evenmin onderbouwd. Ditzelfde geldt ook voor [eiser sub 5] . Ook hij heeft zijn stelling dat hij een spoedeisend belang heeft vanwege schulden niet nader onderbouwd. De andere eisers hebben in het geheel niet gesteld spoedeisend belang te hebben bij toewijzing van de vordering.
4.7.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat – indien de vordering wordt toegewezen – er een groot risico bestaat dat de geldsom niet kan worden terugbetaald indien in de bodemprocedure de vordering zou worden afgewezen. Op de mondelinge behandeling is door [eiser sub 2] en [eiser sub 3] aangevoerd dat zij het geld willen gebruiken voor de aankoop van een woning. De voorzieningenrechter is met de Gemeente van oordeel dat het in dat geval onzeker is of zij bij een (executie)verkoop haar vordering dan nog wel op eisers kan verhalen. Dat het geld wordt gebruikt voor de aankoop van een woning, staat bovendien nog allerminst vast. [eiser sub 2] en [eiser sub 3] hebben gesteld dat zij een woning willen kopen, maar concrete plannen hebben zij (nog) niet. De Gemeente stelt dan ook terecht dat er sprake is van een onaanvaardbaar restitutierisico, nu eisers verder geen verhaalsmogelijkheden bieden.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering van eisers dient te worden afgewezen.
4.9.
[eiser] c.s. is in het ongelijk gesteld en dient om die reden in de proceskosten te worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de Gemeente vastgesteld op € 1.079,-- aan salaris advocaat conform de Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken en € 2.837,-- aan griffierecht.

5.De beslissing

de voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot dit vonnis vastgesteld op € 3.916,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.