ECLI:NL:RBZWB:2023:1580

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
02-158391-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde uitvoer van cocaïne en bewijsvoering in strafzaak

Op 14 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de (verlengde) uitvoer van ongeveer 21 kilo cocaïne naar België. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 juni 2022 ter hoogte van Hazeldonk is aangehouden, waarbij in haar auto een verborgen ruimte met cocaïne is aangetroffen. De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte opzettelijk de cocaïne heeft uitgevoerd, terwijl de verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en heeft verzocht om vrijspraak.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen kritisch beoordeeld. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over haar verblijf in Amsterdam en de ontmoeting met een getuige. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig is, vooral gezien de tegenstrijdigheden met de telefoongegevens en de ANPR-gegevens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne en dat zij de feitelijke beschikkingsmacht over de drugs had.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zoals bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 42 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook bepaald dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder de cocaïne en de auto, onttrokken worden aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-158391-22
vonnis van de meervoudige kamer van 14 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 februari 2023, waarbij de officier van justitie mr. S.A.J. Louwers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ongeveer 21 kilo cocaïne heeft uitgevoerd naar België.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met opzet 21 kilo cocaïne heeft uitgevoerd. Verdachte is op 25 juni 2022 ter hoogte van Hazeldonk staande gehouden, waarna er in de auto in een verborgen ruimte 21 kilo cocaïne is aangetroffen. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte niet aannemelijk noch verifieerbaar of betrouwbaar aangezien deze op meerdere punten aantoonbaar onjuist is gebleken. Bij het ontbreken van een aannemelijke, verifieerbare verklaring kan het niet anders zijn dan dat verdachte deze verklaring heeft afgelegd om te verhullen dat zij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drugs in de auto. Tevens had verdachte, als bestuurder van de auto waar de drugs in zijn aangetroffen, ook de feitelijke beschikkingsmacht over de drugs.
De ter zitting overgelegde verklaring van [getuige] schuift de officier van justitie terzijde. [getuige] heeft bij de rechter-commissaris alle gelegenheid gehad om open en eerlijk te kunnen verklaren, waarbij niet is gebleken dat hij in shock zou zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt verdachte vrij te spreken. Kijkend naar de feiten kan er onmogelijk worden geconcludeerd dat de verklaring van verdachte leugenachtig zou zijn en daarmee niet zou kloppen. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door de ter zitting overgelegde handgeschreven verklaring van [getuige] en ook door de in het dossier aanwezige telefoongegevens. Het dossier bevat geen dna-sporen en/of vingerafdrukken waaruit anderszins zou blijken.
Onder verwijzing naar jurisprudentie kan niet worden gesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto en voorts niet dat zij de beschikkingsmacht hierover had. In algemene zin kan wel gesteld worden dat wanneer verdovende middelen uit het zicht, verstopt of verscholen liggen en een verdachte stelt dat hij geen wetenschap droeg van de aanwezigheid hiervan, het Openbaar Ministerie dient te bewijzen dat er wel sprake is van wetenschap en beschikkingsmacht. Op basis van het dossier kan dit niet worden vastgesteld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er in de auto die verdachte bestuurde 21 kilo cocaïne is aangetroffen, waarmee zij onderweg was naar België. Dit punt is zowel door de officier van justitie als de verdediging niet ter discussie gesteld.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er sprake is geweest van opzet bij verdachte. Had verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de cocaïne?
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft - samengevat - verklaard dat zij op 25 juni 2022 met een vriend genaamd [getuige] had afgesproken in Amsterdam. Om hier te komen, had ze een auto geleend van [getuige] . Ze had met hem afgesproken in Amsterdam-West bij een café. Zij kan geen specifieke gegevens of kenmerken van dit café benoemen. Eenmaal aangekomen in Amsterdam heeft ze de autosleutels aan [getuige] gegeven, omdat een vriend van [getuige] de auto zou parkeren. Zij is alvast het café ingegaan. Enige tijd daarna kwam [getuige] ook naar het café en hebben ze daar samen wat gedronken. Terwijl verdachte in het café was, werd ze gebeld door haar moeder (die belde met het nummer dat in haar contacten staat vermeld als “ [bijnaam] ”) dat het niet goed ging met haar dochter. De auto werd vervolgens weer voor haar opgehaald, waarna ze ongeveer vijftien minuten na het telefoontje in de auto is gestapt om huiswaarts te keren.
Op meerdere punten is de rechtbank gebleken dat de verklaring van verdachte niet juist kan zijn.
[getuige]
is op 19 januari 2023 bij de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft daarbij verklaard verdachte slechts één keer te hebben ontmoet, geen Audi te hebben en op 25 juni 2022 niet in Amsterdam te zijn geweest. Kort voor de zitting heeft de verdediging per e-mail een schriftelijk bescheid overgelegd dat een verklaring van [getuige] van 28 februari 2023 zou betreffen, waarin hij aangeeft zijn verklaring bij de rechter-commissaris in te trekken. Hij zou verdachte wel kennen, heeft haar in Amsterdam die dag ontmoet en ook de Audi zou van hem zijn. Dit zou de verklaring van verdachte ondersteunen. De rechtbank schuift deze verklaring echter terzijde. Uit het, tevens door de verdediging kort voor de zitting overgelegde, attest van gevangenschap van [getuige] , maakt de rechtbank op dat [getuige] met ingang van 23 april 2022 in detentie zat en dat pas op 5 september 2022 sprake is geweest van een strafonderbreking. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte, anders dan zij meerdere keren heeft verklaard, op 25 juni 2022 geen ontmoeting kán hebben gehad met [getuige] in Amsterdam. Dat verdachte de auto van [getuige] zou hebben geleend, acht de rechtbank om deze reden tevens niet aannemelijk. De verklaring van verdachte kan op dit punt dan ook als volstrekt ongeloofwaardig worden bestempeld.
Telefoongegevens
Ook de tijdslijn en de telefoongegevens corresponderen niet met de (wisselende) verklaringen van verdachte. Uit de ANPR-gegevens blijkt dat verdachte op 25 juni 2022 om 17:46 uur op de snelweg A27 ter hoogte van Meerkerk reed en daar om 20.33 uur weer reed, waarna zij omstreeks 21.04 uur is aangehouden. Uit de telefoongegevens blijkt voorts dat verdachte gedurende dit tijdsbestek voor het eerst om 20.41 uur telefonisch contact met haar moeder (“ [bijnaam] ”) heeft gehad waarbij niet de moeder maar verdachte degene is geweest die heeft gebeld. Om 20.41 uur reed verdachte echter al voorbij Meerkerk en was zij niet meer in Amsterdam, zoals zij zelf heeft verklaard. De nadere verklaring van verdachte, eerst ter zitting van 28 februari 2023 na doorvragen van de rechtbank afgelegd, dat zij niet door haar moeder maar door haar broer (“ [voorletters] ”) in het café is gebeld, correspondeert ook niet met de ANPR-gegevens. Het eerste inkomende gesprek met “ [voorletters] ” vond plaats om 19.50.30 uur. Dit duurde anderhalve minuut. Hierna zou verdachte ongeveer vijftien minuten hebben gewacht op de Audi, waarna zij is vertrokken. Omstreeks 20.33 uur reed verdachte al ter hoogte van Meerkerk. De afstand van Amsterdam-West naar Meerkerk is ruim 60 km. Een dergelijke afstand kan op het desbetreffende traject moeilijk binnen ongeveer 25 minuten worden afgelegd. Ook op dit punt kan de verklaring van verdachte aldus als ongeloofwaardig worden bestempeld.
Bijenkorf
Voorts heeft verdachte over het bezoek aan de Bijenkorf een wisselende verklaring afgelegd. Waar zij eerst verklaarde dat zij bij de Bijenkorf was geweest en dat de winkel al bijna dicht ging, heeft verdachte in een latere verklaring gezegd dat ze enkel naar de Bijenkorf wilde gaan maar er niet is geweest. Uit onderzoek is overigens gebleken dat de Bijenkorf die dag pas om 21.00 uur dicht ging. Verdachte was op dat moment, gelet op het tijdstip van aanhouding, al lang uit Amsterdam vertrokken.
Duur verblijf in Amsterdam
Ook over de periode dat verdachte in Amsterdam zou verblijven, heeft verdachte wisselend verklaard. Ter zitting van 28 februari 2023 verklaarde zij geen plannen te hebben gehad om te blijven slapen in Amsterdam. Zij heeft ontkend dat zij op de zitting van 30 september 2022 zou hebben verklaard dat zij op 25 juni 2022 een weekendje uit was en geen plannen had om die nacht naar huis te gaan: verdachte zou het op die zitting enkel hebben gehad over ‘weekend’ omdat 25 juni op zaterdag was. De rechtbank acht dit echter ongeloofwaardig. In de eerste plaats is deze verklaring van verdachte in het proces-verbaal van de betreffende zitting opgenomen en niet eerder door de verdediging betwist. Daarbij komt dat de voorzitter - die zowel de zitting van 30 september 2022 als die van 28 februari 2023 voorzat - op de zitting van 28 februari 2023 heeft bevestigd dat verdachte wel degelijk bovengenoemde verklaring - meerdere malen en in verschillende bewoordingen - op de zitting van 30 september 2022 heeft afgelegd. Verdachtes wisselende verklaringen hieromtrent en het gegeven dat verdachte op 25 juni 2022 geen enkele bagage bij zich had voor een overnachting duiden erop dat verdachte niet een weekendje uit was, maar slechts voor een dag, en dat zij om een andere reden dan zij heeft verklaard naar Nederland is gekomen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het door verdachte geschetste scenario volstrekt ongeloofwaardig. Daarbij acht de rechtbank het buitengewoon onaannemelijk dat personen, die voornemens zijn om 21 kilo harddrugs met een aanzienlijke straatwaarde te laten vervoeren en buiten het grondgebied te laten brengen, dit zouden laten doen door een volstrekt onwetende - zoals verdachte stelt te zijn - en daarmee onnodige risico’s op het verlies van die partij harddrugs zouden lopen.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte haar verklaring heeft afgelegd om te verhullen dat zij wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne. De auto werd door verdachte bestuurd, zodat verdachte ook de feitelijke beschikkingsmacht had over de drugs.
Dat er geen onderzoek is gedaan naar eventuele dna-sporen of vingerafdrukken op de drugs dan wel op of in de verborgen ruimte in het voertuig maakt bovengenoemde niet anders. Het ontbreken van dna-sporen of vingerafdrukken van verdachte hoeft namelijk niet te betekenen dat verdachte geen wetenschap van de aanwezigheid van de drugs heeft gehad. Zo is het bijvoorbeeld goed mogelijk dat een ander de drugs in de verborgen ruimte heeft gelegd, terwijl verdachte er wel wetenschap van heeft gehad.
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 juni 2022 te Hazeldonk, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft
gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet en heeft
vervoerd, ongeveer 21 kilo cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
immers heeft verdachte opzettelijk die cocaïne in een auto vervoerd met
de bestemming België.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft verbleven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Als de rechtbank een andersluidend oordeel is toegedaan, verzoekt de verdediging, onder verwijzing naar jurisprudentie, de gevangenisstraf te matigen. Rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte verzoekt de verdediging een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen met een kort voorwaardelijk strafdeel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (verlengde) uitvoer van een zeer grote hoeveelheid cocaïne. De rechtbank beschouwt dit als een ernstig feit. Cocaïne is een stof die sterk verslavend werkt en die schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien heeft de handel in harddrugs veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg. Door de uitvoer naar het buitenland worden de internationale handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Daarbij gaat het onder meer om criminele geldstromen die verweven raken met de reguliere economie en fysiek geweld als gevolg van conflicten tussen criminele personen en/of groepen. Verdachte kan als exporteur van de harddrugs medeverantwoordelijk worden gehouden voor deze gevolgen.
Verdachte heeft ter zitting geen openheid van zaken gegeven over de tenlastegelegde feiten noch over haar beweegredenen, zodat de rechtbank daar bij de strafbepaling geen rekening mee kan houden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Het uitgangspunt voor de uitvoer van 21 kilo cocaïne is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van minimaal 60 maanden. Indien er sprake is van een georganiseerd verband lopen de gevangenisstraffen op tot een minimale duur van 72 maanden. Hoewel de geraffineerdheid van het transport van de harddrugs - in een verborgen ruimte in de auto - kan duiden op een georganiseerd verband, zal de rechtbank hier in het voordeel van verdachte bij de bepaling van de straf niet vanuit gaan. De rechtbank zal verder meewegen dat zich in het dossier geen aanwijzingen bevinden dat de rol van verdachte een andere is geweest dan die van alleen vervoerder.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 42 maanden met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte - nog daargelaten dat die omstandigheden niet of nauwelijks zijn onderbouwd - geen reden om hiervan in het voordeel van verdachte af te wijken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan of voorbereid met behulp van de Audi. Verder is de cocaïne een voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 27, 36b, 36c en 56 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
de voortgezette handeling van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 21 kilo cocaïne;
- Audi ( [kenteken] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 maart 2023.