ECLI:NL:RBZWB:2023:1565

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
02-108387-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld in vereniging tegen een persoon met vrijspraak voor bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005. De zaak betreft openlijk geweld in vereniging tegen een persoon, gepleegd op 30 april 2022 in Vlissingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten openlijk geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer, terwijl hij gewapend was met een mes. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging van het slachtoffer, omdat niet kon worden vastgesteld dat het slachtoffer daadwerkelijk bedreigd was met wapens. De rechtbank heeft rekening gehouden met de voorgeschiedenis tussen de verdachte en het slachtoffer, evenals met het positieve resultaat van een mediationtraject. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, met aftrek van voorarrest, en vervangende jeugddetentie van 30 dagen. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat het verband tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde onvoldoende vaststond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-108387-22
vonnis van de meervoudige kamer van 13 maart 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 16 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 7 maart 2023.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 30 april 2022 in Vlissingen:
samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] ;
samen met anderen [slachtoffer] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Er was sprake van een groepsoptreden en samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Verdachte ging – gewapend met een mes en wetende dat ook [medeverdachte 1] een wapen bij zich had – samen met de anderen doen wat [slachtoffer] eerder bij hen had gedaan, namelijk hem bedreigen en ze gingen nog meer doen, namelijk hem klappen geven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van beide feiten. Verdachte heeft een onvoldoende significante rol kunnen spelen bij het openlijk geweld en de bedreiging richting [slachtoffer] in de korte periode dat zij zich beiden in de [supermarkt] bevonden en [slachtoffer] nog niet naar het magazijn was toegerend. [slachtoffer] heeft hem niet gezien. Verdachte heeft niet achter [slachtoffer] aangerend en het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor dreigende uitlatingen van verdachte richting [slachtoffer] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 – openlijk geweld in vereniging
Voorgeschiedenis
Uit het dossier volgt dat sprake is van een voorgeschiedenis tussen verdachte en de medeverdachten enerzijds en aangever [slachtoffer] anderzijds. Er is sprake van een langdurig conflict over en weer. De oorzaak daarvan zou zijn gelegen in een geldbedrag dat [slachtoffer] schuldig zou zijn aan [medeverdachte 1] naar aanleiding van een hoeveelheid wiet die door [medeverdachte 1] aan [slachtoffer] in bewaring zou zijn gegeven. Het conflict heeft zich vervolgens uitgebreid en verdachte, zijn moeder, [partner medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en zijn zoon [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), zouden er vervolgens bij betrokken zijn geraakt. Volgens verdachte en de medeverdachten zou [slachtoffer] hen meermalen hebben bedreigd met een vuurwapen.
[slachtoffer] zou op 29 april 2022 in een parkje in Vlissingen – de dag voorafgaand aan het incident bij de [supermarkt] te Vlissingen – met een vuurwapen of een voorwerp dat daarop leek, hebben rondgezwaaid en verdachte en [medeverdachte 3] hebben bedreigd. Van deze situatie is melding gemaakt bij de politie. De politie heeft vervolgens geprobeerd om [slachtoffer] aan te houden, maar zonder succes.
Handelingen verdachte en medeverdachten voorafgaand aan het incident in de [supermarkt]
Uit het overzicht van de meldingen die op 30 april 2022 bij het operationeel centrum zijn binnengekomen en de verklaring van [medeverdachte 2] zelf, volgt dat [medeverdachte 2] om 12:45 uur en 12:49 uur een melding heeft gemaakt over [slachtoffer] en dat – als de politie niets doet – hij er zelf op af gaat. Uit de aangifte van [moeder slachtoffer] , blijkt dat [medeverdachte 2] op 30 april 2022 tussen 13:45 en 14:00 uur bij haar aan de deur is geweest en toen tegen haar heeft gezegd: “Zeg maar tegen die zoon van jou, dat hij op moet passen. Als ik hem in mijn klauwen krijg en tegen kom, maak ik hem af. Hij moet eens ophouden mijn kind te bedreigen.” [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij bij [moeder slachtoffer] aan de deur is geweest, dat [slachtoffer] daar vervolgens wegrende en dat hij op dat moment door zijn zoon (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ) is gefilmd. Uit onderzoek naar de telefoon van [partner medeverdachte 1] is gebleken dat op haar telefoon een op 30 april 2022 ontvangen filmfragment is aangetroffen, waarop te zien is dat er achter een rennende jongen wordt aangerend terwijl er gefilmd wordt. Dit fragment is via Facebook messenger door [partner medeverdachte 1] gedeeld. [partner medeverdachte 1] heeft om 13:58 uur een (spraak)bericht naar ene [voornaam] verstuurd, waarin zij aangeeft dat hij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) net is weggerend en verwijst naar Facebook om dit te zien. Verder blijkt uit onderzoek naar de telefoon van [partner medeverdachte 1] dat zij na het voorval met [slachtoffer] op 29 april 2022 meerdere berichtjes heeft gestuurd naar verschillende mensen. Zij heeft (onder meer) berichtjes gestuurd met de tekst “in me verklaring gezet als ik hem in me handen krijg is hij de lul” en “ik zei tegen de politie als ik hem heb is die dood”. Tot slot blijkt uit de verklaring van [getuige 1] dat hij op 30 april 2022 (voorafgaand aan het incident in de [supermarkt] ) [medeverdachte 3] tegenkwam in Vlissingen, en dat [medeverdachte 3] tegen hem zei “als jij [slachtoffer] nog tegenkomt of ziet zeg dan tegen hem dat hij niet naar mijn clan moet komen anders steek ik hem kapot.”
Uit de hiervoor genoemde omstandigheden en handelingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de opgelopen spanningen rondom [slachtoffer] en de verdachten [partner medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] tot een hoogtepunt waren gekomen en dat zij [slachtoffer] aan wilden pakken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat zij met dat doel naar de [supermarkt] zijn gegaan toen zij via een telefoontje te horen kregen dat [slachtoffer] zich daar bevond. Hetzelfde geldt voor [medeverdachte 1] en verdachte, die zelf hebben verklaard dat zij [slachtoffer] aan wilden pakken en met dat doel naar de [supermarkt] zijn gegaan.
Handelingen verdachten en medeverdachten in de [supermarkt]
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] , [partner medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen in een auto naar de [supermarkt] zijn gereden. Omstreeks 15:50 uur kwamen zij heel kort achter elkaar de winkel in. Eén tot anderhalve minuut later kwam ook verdachte, met in zijn hand een mes, en vervolgens [medeverdachte 3] de winkel binnen.
Uit de camerabeelden gericht op de toegangspoortjes van de [supermarkt] volgt dat verdachte, [medeverdachte 1] , [partner medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich telkens min of meer in de buurt van elkaar bevonden, heen en weer liepen rondom de ingang van de winkel en meermalen de toegangspoortjes bij de ingang van de winkel (ook in tegengestelde richting) passeerden.
Verder volgt uit de beelden dat [medeverdachte 3] in de richting van de kassa’s liep en vervolgens niet meer te zien was, tot [vriend slachtoffer] – de vriend waarmee [slachtoffer] in de [supermarkt] was – de winkel uit rende, waarna verdachte, [partner medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] achter hem aan renden.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen verder vast dat verdachte, terwijl hij het mes vast had, heeft geroepen “kom naar buiten, dan pak ik je” of woorden van vergelijkbare aard of strekking en dat ook [partner medeverdachte 1] heeft geroepen, namelijk “je hebt mijn kinderen met een vuurwapen bedreigd, we gaan je halen” of woorden van vergelijkbare aard of strekking, terwijl verdachte in haar buurt aanwezig was met een mes.
Ook stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] achter [slachtoffer] aan hebben gerend in de winkel, dat [medeverdachte 1] achter [slachtoffer] in de laad-en lossluis is gelopen en dat [medeverdachte 2] – toen hij dat zag – via buiten naar rechts is gegaan om [slachtoffer] vanaf de andere kant af te kunnen snijden en tegen te houden.
Uit de hiervoor omschreven handelingen, alsook uit de verklaring van [getuige 2] , volgt dat verdachte en de medeverdachten als groep hebben gehandeld met het doel om [slachtoffer] aan te pakken. Dat verdachte en [medeverdachte 3] apart van de andere drie verdachten naar de [supermarkt] zijn gegaan en daar (iets) later zijn binnengekomen doet daar niet aan af, omdat zij zich op dat moment alsnog bij de groep hebben aangesloten.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de gedragingen die ten grondslag zijn gelegd aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging, te weten het gewapend met een mes de supermarkt binnengaan en vervolgens [slachtoffer] achterna rennen, opjagen en hem aanroepen, door verdachte en de medeverdachten als groep zijn verricht.
Openlijk geweld in de zin van artikel 141 Sr?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze gedragingen van verdachte en de medeverdachten (openlijk) geweld in de zin van artikel 141 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opleveren. Om van dergelijk geweld te kunnen spreken moet er een zodanige kracht worden aangewend, dat het rechtsgoed daardoor in gevaar gebracht wordt. Het beschermde rechtsgoed is hier de openbare orde. Er moet sprake zijn van een aanwending van fysieke kracht tegen personen of goederen die met zo’n hevigheid plaatsvindt dat de openbare orde hierdoor in gevaar wordt gebracht. Verwonding van personen of beschadiging van goederen is voor een bewezenverklaring niet noodzakelijk. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad volgt uit de plaats van artikel 141 in het Wetboek van Strafrecht, namelijk onder misdrijven gericht tegen de openbare orde, dat het misdrijf is gericht tegen de maatschappelijke rust en veiligheid, die al kunnen zijn aangetast zonder dat de gewelddadigheden zijn overgegaan in een krachtsuiting waardoor personen of goederen getroffen worden.
Door de gedragingen die verdachte worden verweten (voorafgaand aan de situatie in het magazijn) is [slachtoffer] niet fysiek getroffen, maar is naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van gewelddadigheden met een zodanige kracht dat de maatschappelijke rust en veiligheid daardoor zijn aangetast. Dit is met veel machtsvertoon gebeurd en de klopjacht heeft in de hele winkel en daarbuiten tot hevige beroering geleid. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de schriftelijke verklaring van de [supermarktmedewerkers] , die de situatie – ook voorafgaand aan het voorval in het magazijn – als onveilig hebben ervaren. Zij spreken van een vechtpartij in de winkel en hebben de situatie kennelijk dus als zodanig ervaren. Ook volgt uit verschillende getuigenverklaringen dat er sprake was van angst en paniek bij mensen in de winkel, dat er mensen wegrenden uit de winkel en winkelmandjes hebben laten staan.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat door het gewapend met een mes achter [slachtoffer] aan te rennen, hem op te jagen en aan te roepen een zodanige fysieke kracht is aangewend tegen hem dat de openbare orde daardoor in gevaar is gebracht en dat deze gedragingen – mede gelet op het fysiek intimiderende onderlinge verband – gekwalificeerd kunnen worden als openlijk geweld.
In vereniging?
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte maakte deel uit van de groep die het hiervoor omschreven geweld heeft gepleegd. Hij heeft gewapend met een mes in de richting van [slachtoffer] geroepen “kom naar buiten, dan pak ik je” of woorden van vergelijkbare aard of strekking. Daarnaast is hij – met zijn mes – naar buiten in de richting van de roldeur van het magazijn gelopen toen hij de indruk kreeg dat [slachtoffer] daarheen was gerend.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte niet alleen de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarmee is het verweer van de verdediging verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2 – bedreiging
Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen of [slachtoffer] de in de tenlastelegging omschreven bedreigingen (of woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking) heeft gehoord, nu hij hierover zelf niet heeft verklaard. Verder kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [slachtoffer] daadwerkelijk wapens heeft gezien voorafgaand aan de situatie in de sluis en de bedreiging met die wapens hem heeft bereikt. Hoewel uit het dossier blijkt dat meerdere verdachten een wapen bij zich hadden ( [medeverdachte 1] een alarmpistool en verdachte een mes) en dat [slachtoffer] heeft verklaard dat hij wapens heeft gezien, blijkt ook dat hij niet meer precies weet welke.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank slechts vaststellen dat er in de supermarkt achter [slachtoffer] is aangerend en dat hij daar is opgejaagd. Alhoewel de rechtbank van oordeel is dat er zeker sprake was van een situatie waarvan dreiging uitging, is het enkele achterna rennen en opjagen van [slachtoffer] onvoldoende om te kunnen spreken van een bedreiging met zware mishandeling en/of een misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 30 april 2022 te Vlissingen openlijk, te weten in de
[supermarkt] , gelegen aan de
[straatnaam],
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te
weten [slachtoffer] , door
gewapend met een mes binnen te gaan in
die supermarkt en
in die supermarkt [slachtoffer] achterna te rennen en op te jagen en
in die supermarkt die [slachtoffer] aan te roepen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de leerstraf van 40 uur, te weten So Cool regulier, en een werkstraf van 100 uur, met aftrek van voorarrest, waarvan 36 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft geadviseerd en toezicht door de jeugdreclassering van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de jeugdreclassering). Bij haar eis heeft zij rekening gehouden met de impact van de feiten op het slachtoffer en het feit dat verdachte een mes bij zich droeg en eraan heeft bijgedragen dat het slachtoffer in de sluis terecht is gekomen waar hij ernstig letsel heeft opgelopen. Ook heeft zij rekening gehouden met het positieve verloop van het jeugdreclasseringstoezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de geadviseerde leerstraf. Een voorwaardelijke straf is niet nodig en bovendien te zwaar, gelet op het lage recidiverisico en de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer] . Hij heeft samen met de medeverdachten [slachtoffer] opgejaagd, terwijl ze [slachtoffer] aanriepen en verdachte zelf gewapend was met een mes. Dit geweld heeft zich in het openbaar, namelijk in de [supermarkt] , afgespeeld waardoor ook het nietsvermoedende, winkelende publiek en supermarktmedewerkers hiermee zijn geconfronteerd. Het moet voor hen als zeer onveilig hebben gevoeld dat zij getuige waren van deze klopjacht op [slachtoffer] , die uiteindelijk tot het incident in het magazijn heeft geleid waarbij [slachtoffer] ernstig gewond is geraakt. Dit blijkt ook uit de brief van de medewerkers van de [supermarkt] , op wie het voorval een heel grote impact heeft gehad, en de verklaringen van meerdere getuigen die hebben gesproken over angst en paniek in de winkel. Verdachte is mede verantwoordelijk voor de bedreigende en onveilige situatie die in de [supermarkt] is ontstaan, zowel voor [slachtoffer] als de andere aanwezigen.
Voor wat betreft de ernst van het feit betrekt de rechtbank in haar oordeel dat hetgeen in het magazijn heeft plaatsgevonden, verdachte niet wordt verweten. Hij wordt in deze zaak slechts (mede) verantwoordelijk gehouden voor het openlijk geweld dat daaraan vooraf is gegaan, wat op zichzelf niet tot letsel heeft geleid en dus een relatief lichte vorm van openlijk geweld betreft.
Verder weegt de rechtbank mee dat sprake was van een voorgeschiedenis tussen verdachte en de medeverdachten enerzijds en [slachtoffer] anderzijds, waarbij ook [slachtoffer] zich niet onbetuigd heeft gelaten. Gebleken is dat verdachte en de medeverdachten zich door [slachtoffer] uitgedaagd, bedreigd en in hun veiligheid aangetast voelden.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de [psycholoog] van 19 augustus 2022. Hieruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking. Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde. Door de ontkenning van verdachte en het ontbreken kan van een helder delictscenario, kan een eventuele doorwerking van de stoornis in het ten laste gelegde niet verder onderzocht worden. De psycholoog onthoudt zich daarom van advies over de mate van toerekenen. Het recidiverisico op soortgelijke agressie gerelateerde delicten wordt als laag ingeschat. Verdachte functioneert in het dagelijks leven doorgaans goed, houdt zich aan de opgestelde plannen en wil meewerken aan wat er voor hem nodig wordt geacht. Zijn probleemoplossende- en sociale vaardigheden schieten tekort als er een stressvolle en meer ingewikkelde situatie ontstaat. Om de ontwikkeling van verdachte in zijn algemeenheid op een positieve wijze te stimuleren, is het van belang dat er wordt gewerkt aan een vergroting van zijn zelfredzaamheid en weerbaarheid. De ingezette [ hulpverlening] is hierin helpend. Het is daarnaast van belang dat verdachte meer probleemoplossende vaardigheden aanleert in sociale situaties en zijn sociale vaardigheden leert versterken.
Verdachte is een kwetsbare puber die naast begeleiding, pedagogische aansturing en bescherming behoeft. Geadviseerd wordt het behandel- en begeleidingstraject op te leggen binnen het juridisch kader van de bijzondere voorwaarden bij een deels (voorwaardelijke) straf. Verdachte zal zich dan moeten houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering met als bijzondere voorwaarde de meldplicht bij en toezicht door de jeugdreclassering. Als bijzondere voorwaarde wordt voorgesteld om de leerstraf So-Cool op te laten leggen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad van 8 december 2022 en de toelichting van de Raad ter zitting. Hieruit volgt dat verdachte een kalme, rustige en vriendelijke jongen is met een licht verstandelijke beperking en een achterstand in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Er zijn veel beschermende factoren. De Raad schat de kans op herhaling op dit moment in als laag. Verdachte houdt zich goed aan de oplegde voorwaarden, heeft een zinvolle dagbesteding en stelt zich positief en meewerkend op richting de jeugdreclassering en de [ hulpverlening] . Hij is bereid om te werken aan verandering en het voorkomen van herhaling. Op het domein van vaardigheden worden risico’s gezien. Als gevolg van zijn cognitieve beperkingen laat verdachte zien dat hij over onvoldoende ontwikkelde coping- en probleemoplossende vaardigheden beschikt. In een stressvolle situatie kunnen zijn reacties impulsief zijn en hij heeft daarbij geen zicht op de gevolgen van zijn gedrag. Vanwege de onontwikkelde vaardigheden wordt het recidiverisico vergroot, maar verdachte zou dit om moeten kunnen buigen met de juiste aansturing, die hij op dit moment ontvangt van de jeugdreclassering en [ hulpverlening] . De Raad adviseert daarom om aan verdachte de leerstraf So Cool regulier (40 uur) op te leggen, gericht op het vergroten van probleemoplossende vaardigheden en het versterken van sociale vaardigheden, en een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan aanvullende [ hulpverlening] , het hebben van een zinvolle dagbesteding in de vorm van onderwijs, een leer-werktraject of een baan, met jeugdreclasseringstoezicht. Een voorwaardelijke werkstraf wordt als stok achter de deur te licht bevonden door de Raad.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de ter zitting gegeven toelichting van de jeugdreclassering. Hieruit volgt dat het jeugdreclasseringstoezicht uitstekend is verlopen. Verdachte heeft zich heel goed aan de voorwaarden gehouden en de samenwerking verliep prettig. De jeugdreclassering sluit zich aan bij de door de Raad geadviseerde voorwaarden. Verdachte ervaart de begeleiding van [ hulpverlening] soms als te veel in combinatie met zijn school en werk, maar de jeugdreclassering vindt deze begeleiding als bijzondere voorwaarde nog wel passend, voor zolang de jeugdreclassering het nodig acht. Voor wat betreft de duur van de proeftijd kan worden volstaan met een jaar.
Strafmaat
De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen en neemt de daarin vermelde straf voor openlijk geweld tegen personen (zonder letsel), te weten een taakstraf van 40 uur, als uitgangspunt. De rechtbank weegt als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachte degene was die een mes bij zich droeg en vindt, afwegend, een werkstraf van 60 uur met aftrek van voorarrest passend. Dit betekent dat verdachte de straf al heeft ondergaan in het kader van voorarrest en dat hij geen werkstraf meer hoeft uit te voeren.
De rechtbank heeft overwogen om aan verdachte daarnaast een voorwaardelijke (werk)straf op te leggen. Verdachte en het slachtoffer hebben een mediationtraject doorlopen met positief resultaat. De rechtbank houdt hier in het voordeel van verdachte rekening mee en acht een voorwaardelijke straf om nieuwe (strafbare) incidenten tussen verdachte en het slachtoffer te voorkomen, daarom niet nodig. Daarnaast zou een voorwaardelijke straf helpend kunnen zijn om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om het opleggen van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht mogelijk te maken, ten behoeve van het vergroten van zijn vaardigheden. Verdachte heeft echter al 32 dagen in voorarrest doorgebracht en heeft in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis strenge voorwaarden opgelegd gekregen, waaronder huisarrest met elektronische controle. Daardoor is hij lange tijd in zijn vrijheid beperkt geweest. Gelet op die omstandigheden en het hiervoor genoemde oriëntatiepunt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte al voldoende is gestraft en zal zij niet ook nog een voorwaardelijke straf opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 750,= aan immateriële schade voor de ten laste gelegde feiten.
De schade die benadeelde partij heeft geleden, lijkt met name te zijn gelegen in hetgeen in het magazijn van de [supermarkt] is voorgevallen. Dat wordt verdachte niet verweten. Naar het oordeel van de rechtbank is het verband tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde handelen van verdachte onvoldoende vast komen te staan, zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 60 (zestig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
30 (dertig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 maart 2023.
Mr. Skalonjic is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.