ECLI:NL:RBZWB:2023:1562

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
02-108657-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld in vereniging tegen een persoon met vrijspraak voor bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006. De zaak betreft openlijk geweld in vereniging tegen een persoon, gepleegd op 30 april 2022 te Vlissingen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte werd beschuldigd van openlijk geweld tegen een slachtoffer, alsook van bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een langdurig conflict tussen de verdachte en het slachtoffer, waarbij de verdachte en medeverdachten het slachtoffer hebben opgejaagd in een supermarkt, gewapend met een mes. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte en medeverdachten zodanig waren dat de openbare orde in gevaar werd gebracht, en dat er sprake was van openlijk geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, en heeft hem daarvan vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur en vervangende jeugddetentie van 20 dagen, met inachtneming van het voorarrest. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat het verband tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onvoldoende vast is komen te staan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-108657-22
vonnis van de meervoudige kamer van 13 maart 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 16 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 7 maart2023.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 30 april 2022 te Vlissingen:
samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] ;
samen met anderen [slachtoffer] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. De verklaring van verdachte, dat hij naar de [supermarkt] ging om met vrienden af te spreken, acht zij volstrekt ongeloofwaardig. Er was sprake van een groepsoptreden en samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Verdachte ging samen met de anderen doen wat [slachtoffer] eerder bij hen had gedaan, namelijk hem bedreigen en hem onder handen nemen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van beide feiten. De verklaring van [getuige 1] kan niet worden gebruikt voor het bewijs, omdat die onsamenhangend en aantoonbaar onjuist is.
Verdachte is niet welbewust samen met de medeverdachten naar de [supermarkt] toegegaan om [slachtoffer] op te zoeken, heeft geen gewelddadige handelingen verricht en heeft evenmin een significante bijdrage geleverd aan het openlijk geweld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 – openlijk geweld in vereniging
Voorgeschiedenis
Uit het dossier volgt dat sprake is van een voorgeschiedenis tussen verdachte en de medeverdachten enerzijds en aangever [slachtoffer] anderzijds. Er is sprake van een langdurig conflict over en weer. De oorzaak daarvan zou zijn gelegen in een geldbedrag dat [slachtoffer] schuldig zou zijn aan [medeverdachte 1] naar aanleiding van een hoeveelheid wiet die door [medeverdachte 1] aan [slachtoffer] in bewaring zou zijn gegeven. Het conflict heeft zich vervolgens uitgebreid en [partner medeverdachte 1] , haar zoon [zoon partner] (hierna: [zoon partner] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en zijn zoon, te weten verdachte, zouden er vervolgens bij betrokken zijn geraakt. Volgens verdachte en de medeverdachten zou [slachtoffer] hen meermalen hebben bedreigd met een vuurwapen.
[slachtoffer] zou op 29 april 2022 in een parkje in Vlissingen – de dag voorafgaand aan het incident bij de [supermarkt] te Vlissingen – met een vuurwapen of een voorwerp dat daarop leek, hebben rondgezwaaid en verdachte en [zoon partner] hebben bedreigd. Van deze situatie is melding gemaakt bij de politie. De politie heeft vervolgens geprobeerd om [slachtoffer] aan te houden, maar zonder succes.
Handelingen verdachte en medeverdachten voorafgaand aan het incident in de [supermarkt]
Uit het overzicht van de meldingen die op 30 april 2022 bij het operationeel centrum zijn binnengekomen en de verklaring van [medeverdachte 2] zelf, volgt dat [medeverdachte 2] om 12:45 uur en 12:49 uur een melding heeft gemaakt over [slachtoffer] en dat – als de politie niets doet – hij er zelf op af gaat. Uit de aangifte van [moeder slachtoffer] , blijkt dat [medeverdachte 2] op 30 april 2022 tussen 13:45 en 14:00 uur bij haar aan de deur is geweest en toen tegen haar heeft gezegd: “Zeg maar tegen die zoon van jou, dat hij op moet passen. Als ik hem in mijn klauwen krijg en tegen kom, maak ik hem af. Hij moet eens ophouden mijn kind te bedreigen.” [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij bij [moeder slachtoffer] aan de deur is geweest, dat [slachtoffer] daar vervolgens wegrende en dat hij op dat moment door zijn zoon (de rechtbank begrijpt: verdachte) is gefilmd. Uit onderzoek naar de telefoon van [partner medeverdachte 1] is gebleken dat op haar telefoon een op 30 april 2022 ontvangen filmfragment is aangetroffen, waarop te zien is dat er achter een rennende jongen wordt aangerend terwijl er gefilmd wordt. Dit fragment is via Facebook messenger door [partner medeverdachte 1] gedeeld. [partner medeverdachte 1] heeft om 13:58 uur een (spraak)bericht naar ene [voornaam] verstuurd, waarin zij aangeeft dat hij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) net is weggerend en verwijst naar Facebook om dit te zien. Verder blijkt uit onderzoek naar de telefoon van [partner medeverdachte 1] dat zij na het voorval met [slachtoffer] op 29 april 2022 meerdere berichtjes heeft gestuurd naar verschillende mensen. Zij heeft (onder meer) berichtjes gestuurd met de tekst “in me verklaring gezet als ik hem in me handen krijg is hij de lul” en “ik zei tegen de politie als ik hem heb is die dood”. Tot slot blijkt uit de verklaring van [getuige 1] dat hij op 30 april 2022 (voorafgaand aan het incident in de [supermarkt] ) verdachte tegenkwam in Vlissingen, en dat verdachte tegen hem zei “als jij [slachtoffer] nog tegenkomt of ziet zeg dan tegen hem dat hij niet naar mijn clan moet komen anders steek ik hem kapot.”
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van die verklaring te twijfelen, nu die op onderdelen steun vindt in het dossier (bijvoorbeeld over de onenigheid tussen [slachtoffer] enerzijds en [medeverdachte 1] , [partner medeverdachte 1] en verdachte anderzijds) en belastend is zowel ten aanzien van verdachte als van [slachtoffer] .
Uit de hiervoor genoemde omstandigheden en handelingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de opgelopen spanningen rondom [slachtoffer] , verdachte en de medeverdachten [partner medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tot een hoogtepunt waren gekomen en dat zij [slachtoffer] aan wilden pakken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat zij met dat doel naar de [supermarkt] zijn gegaan toen zij via een telefoontje te horen kregen dat [slachtoffer] zich daar bevond. Hetzelfde geldt voor [medeverdachte 1] en [zoon partner] , die zelf hebben verklaard dat zij [slachtoffer] aan wilden pakken en met dat doel naar de [supermarkt] zijn gegaan.
Handelingen verdachten en medeverdachten in de [supermarkt]
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] , [partner medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen in een auto naar de [supermarkt] zijn gereden. Omstreeks 15:50 uur kwamen zij heel kort achter elkaar de winkel in. Eén tot anderhalve minuut later kwam ook [zoon partner] , met in zijn hand een mes, en vervolgens verdachte de winkel binnen.
Uit de camerabeelden gericht op de toegangspoortjes van de [supermarkt] volgt dat [medeverdachte 1] , [partner medeverdachte 1] , [zoon partner] en [medeverdachte 2] zich telkens min of meer in de buurt van elkaar bevonden, heen en weer liepen rondom de ingang van de winkel en meermalen de toegangspoortjes bij de ingang van de winkel (ook in tegengestelde richting) passeerden.
Verder volgt uit de beelden dat verdachte in de richting van de kassa’s liep en vervolgens niet meer te zien was, tot [vriend slachtoffer] – de vriend waarmee [slachtoffer] in de [supermarkt] was – de winkel uit rende, waarna [partner medeverdachte 1] , [zoon partner] en verdachte achter hem aan renden. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij andersom de winkel in en uit is gegaan, namelijk via de zelfscan naar binnen en via de toegangspoortjes naar buiten.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen verder vast dat [zoon partner] , terwijl hij het mes vast had, heeft geroepen “kom naar buiten, dan pak ik je” of woorden van vergelijkbare aard of strekking en dat ook [partner medeverdachte 1] heeft geroepen, namelijk “je hebt mijn kinderen met een vuurwapen bedreigd, we gaan je halen” of woorden van vergelijkbare aard of strekking, terwijl [zoon partner] in haar buurt aanwezig was met een mes.
Ook stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] achter [slachtoffer] aan hebben gerend in de winkel, dat [medeverdachte 1] achter [slachtoffer] in de laad-en lossluis is gelopen en dat [medeverdachte 2] – toen hij dat zag – via buiten naar rechts is gegaan om [slachtoffer] vanaf de andere kant af te kunnen snijden en tegen te houden.
Uit de hiervoor omschreven handelingen, alsook uit de verklaring van [getuige 2] , volgt dat verdachte en de medeverdachten als groep hebben gehandeld met het doel om [slachtoffer] aan te pakken. Dat verdachte en [zoon partner] apart van de andere drie verdachten naar de [supermarkt] zijn gegaan en daar (iets) later zijn binnengekomen doet daar niet aan af, omdat zij zich op dat moment alsnog bij de groep hebben aangesloten.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de gedragingen die ten grondslag zijn gelegd aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging, te weten het gewapend met een mes de supermarkt binnengaan en vervolgens [slachtoffer] achterna rennen, opjagen en hem aanroepen, door verdachte en de medeverdachten als groep zijn verricht.
Openlijk geweld in de zin van artikel 141 Sr?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze gedragingen van verdachte en de medeverdachten (openlijk) geweld in de zin van artikel 141 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opleveren. Om van dergelijk geweld te kunnen spreken moet er een zodanige kracht worden aangewend, dat het rechtsgoed daardoor in gevaar gebracht wordt. Het beschermde rechtsgoed is hier de openbare orde. Er moet sprake zijn van een aanwending van fysieke kracht tegen personen of goederen die met zo’n hevigheid plaatsvindt dat de openbare orde hierdoor in gevaar wordt gebracht. Verwonding van personen of beschadiging van goederen is voor een bewezenverklaring niet noodzakelijk. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad volgt uit de plaats van artikel 141 in het Wetboek van Strafrecht, namelijk onder misdrijven gericht tegen de openbare orde, dat het misdrijf is gericht tegen de maatschappelijke rust en veiligheid, die al kunnen zijn aangetast zonder dat de gewelddadigheden zijn overgegaan in een krachtsuiting waardoor personen of goederen getroffen worden.
Door de gedragingen die verdachte worden verweten (voorafgaand aan de situatie in het magazijn) is [slachtoffer] niet fysiek getroffen, maar is naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van gewelddadigheden met een zodanige kracht dat de maatschappelijke rust en veiligheid daardoor zijn aangetast. Dit is met veel machtsvertoon gebeurd en de klopjacht heeft in de hele winkel en daarbuiten tot hevige beroering geleid. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de schriftelijke verklaring van de [supermarktmedewerkers] , die de situatie – ook voorafgaand aan het voorval in het magazijn – als onveilig hebben ervaren. Zij spreken van een vechtpartij in de winkel en hebben de situatie kennelijk dus als zodanig ervaren. Ook volgt uit verschillende getuigenverklaringen dat er sprake was van angst en paniek bij mensen in de winkel, dat er mensen wegrenden uit de winkel en winkelmandjes hebben laten staan.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat door het gewapend met een mes achter [slachtoffer] aan te rennen, hem op te jagen en aan te roepen een zodanige fysieke kracht is aangewend tegen hem dat de openbare orde daardoor in gevaar is gebracht en dat deze gedragingen – mede gelet op het fysiek intimiderende onderlinge verband – gekwalificeerd kunnen worden als openlijk geweld.
In vereniging?
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte maakte deel uit van de groep die het hiervoor omschreven geweld heeft gepleegd. Hij is direct na binnenkomst bij de [supermarkt] richting de kassa’s gelopen en via de kassa’s de winkel binnengegaan. Hij wist in ieder geval in de [supermarkt] dat [zoon partner] gewapend was met een mes. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte door in die wetenschap in de tegengestelde richting de winkel binnen te gaan, mede gelet op de eerdere uitlatingen die hij over [slachtoffer] heeft gedaan, naar de uiterlijke verschijningsvorm het doel om [slachtoffer] op te zoeken en op te jagen en/of in te sluiten. Dit past ook bij de omstandigheden dat verdachte en [zoon partner] naar eigen zeggen een dag eerder door [slachtoffer] zijn bedreigd en dat de politie [slachtoffer] vervolgens niet heeft kunnen aanhouden, dat verdachte vervolgens bij [zoon partner] is blijven slapen, en dat alle medeverdachten in de woning van [zoon partner] naar de [supermarkt] zijn gegaan om [slachtoffer] op te zoeken toen ze hoorden dat [slachtoffer] daar was. Bovendien was verdachte één van de personen die achter [vriend slachtoffer] aan renden toen die de [supermarkt] uitrende. De verklaring van verdachte dat hij enkel naar de [supermarkt] ging omdat hij daar met vrienden had afgesproken en ook in de [supermarkt] niet bezig was met [slachtoffer] , acht de rechtbank gelet op het voorgaande volstrekt ongeloofwaardig.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte niet alleen de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarmee is het verweer van de verdediging verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2 – bedreiging
Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen of [slachtoffer] de in de tenlastelegging omschreven bedreigingen (of woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking) heeft gehoord, nu hij hierover zelf niet heeft verklaard. Verder kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [slachtoffer] daadwerkelijk wapens heeft gezien voorafgaand aan de situatie in de sluis en de bedreiging met die wapens hem heeft bereikt. Hoewel uit het dossier blijkt dat meerdere verdachten een wapen bij zich hadden ( [medeverdachte 1] een alarmpistool en [zoon partner] een mes) en dat [slachtoffer] heeft verklaard dat hij wapens heeft gezien, blijkt ook dat hij niet meer precies weet welke.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank slechts vaststellen dat er in de supermarkt achter [slachtoffer] is aangerend en dat hij daar is opgejaagd. Alhoewel de rechtbank van oordeel is dat er zeker sprake was van een situatie waarvan dreiging uitging, is het enkele achterna rennen en opjagen van [slachtoffer] onvoldoende om te kunnen spreken van een bedreiging met zware mishandeling en/of een misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 30 april 2022 te Vlissingen openlijk, te weten in de
[supermarkt] , gelegen aan de
[straatnaam],
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te
weten [slachtoffer] , door
gewapend met een mes binnen te gaan in
die supermarkt en
in die supermarkt [slachtoffer] achterna te rennen en op te jagen en
in die supermarkt die [slachtoffer] aan te roepen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 60 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 28 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden die door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zijn geadviseerd en toezicht door de jeugdreclassering. Zij houdt er bij haar eis rekening mee dat artikel 63 Sr van toepassing is, dat verdachte recent is veroordeeld voor mishandelingen, het hoge recidiverisico en dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte door het voorarrest al voldoende is gestraft en vindt het opleggen van een voorwaardelijke straf niet zinvol.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer] . Hij heeft samen met de medeverdachten [slachtoffer] opgejaagd, terwijl ze [slachtoffer] aanriepen en een van hen gewapend was met een mes. Dit geweld heeft zich in het openbaar, namelijk in de [supermarkt] , afgespeeld waardoor ook het nietsvermoedende, winkelende publiek en supermarktmedewerkers hiermee zijn geconfronteerd. Het moet voor hen als zeer onveilig hebben gevoeld dat zij getuige waren van deze klopjacht op [slachtoffer] , die uiteindelijk tot het incident in het magazijn heeft geleid waarbij [slachtoffer] ernstig gewond is geraakt. Dit blijkt ook uit de brief van de medewerkers van de [supermarkt] , op wie het voorval een heel grote impact heeft gehad, en de verklaringen van meerdere getuigen die hebben gesproken over angst en paniek in de winkel. Verdachte is mede verantwoordelijk voor de bedreigende en onveilige situatie die in de [supermarkt] is ontstaan, zowel voor [slachtoffer] als de andere aanwezigen.
Voor wat betreft de ernst van het feit betrekt de rechtbank in haar oordeel dat hetgeen in het magazijn heeft plaatsgevonden, verdachte niet wordt verweten. Hij wordt in deze zaak slechts (mede) verantwoordelijk gehouden voor het openlijk geweld dat daaraan vooraf is gegaan, wat op zichzelf niet tot letsel heeft geleid en dus een relatief lichte vorm van openlijk geweld betreft.
Verder weegt de rechtbank mee dat sprake was van een voorgeschiedenis tussen verdachte en de medeverdachten enerzijds en [slachtoffer] anderzijds, waarbij ook [slachtoffer] zich niet onbetuigd heeft gelaten. Gebleken is dat verdachte en de medeverdachten zich door [slachtoffer] uitgedaagd, bedreigd en in hun veiligheid aangetast voelden.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten. Artikel 63 Sr is van toepassing.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de [psycholoog] van 19 augustus 2022. Hieruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde trauma of stressor-gerelateerde stoornis die zijn oorsprong kent in een onveilig hechtingsproces en de persisterende complexe rouwstoornis rondom het overlijden van zijn moeder. Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde. Door de ontkenning van verdachte, het ontbreken kan van een helder delictscenario, kon een eventuele doorwerking van de stoornis in het ten laste gelegde niet verder onderzocht worden. De psycholoog onthoudt zich daarom van advies over de mate van toerekenen. Het recidiverisico wordt, zonder behandeling of interventie, ingeschat als hoog. Persoons- en omgevingsfactoren beïnvloeden elkaar wederzijds en stuwen de kans op recidive. Verdachte heeft vooral externaliserende gedragsproblemen en doet hiermee een heel specifiek beroep op de pedagogische aanpak van zijn omgeving. Om de kans op recidive te beperken is het belangrijk dat er een positieve wending komt in de ontwikkeling van verdachte. Vanwege de complexiteit van de problematiek moet die stapsgewijs worden aangepakt. Geadviseerd wordt een behandeling gericht op agressieregulatie in combinatie met PMT op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf. Daarnaast in een zinvolle dagbesteding of geschikte werkomgeving van belang, en dat verdachte wordt begeleid in het maken van keuzes rondom zijn sociale netwerk. Om dit in goede banen te leiden is jeugdreclasseringstoezicht nodig.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad van 8 december 2022 en de toelichting van de Raad ter zitting. Hieruit volgt dat de Raad zich kan vinden in het advies van de psycholoog, te weten een behandel- en begeleidingstraject gericht op agressieregulatie in combinatie met PMT. Daarnaast zijn het investeren in het vinden van zinvolle dagbesteding, het ontwerpen van een realistisch en uitdagend toekomstperspectief en het opbouwen van een pro-sociaal netwerk van wezenlijk belang om zijn ontwikkeling positief te laten verlopen en de kans op recidive te verkleinen. Continuering van begeleiding door de jeugdreclassering en Open Door is nodig om verdachte blijvend te motiveren en ondersteunen. De kans op recidive wordt ingeschat als midden tot hoog. Verdachte houdt zich aan de opgelegde voorwaarden en stelt zich positief en meewerkend op richting de jeugdreclassering en Open Door. Hij is bereid te werken aan verandering en het voorkomen van herhaling. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan het uitvoeren van zijn taakstraf, meewerkt aan begeleiding vanuit Open Door, meewerkt aan een behandeling gericht op agressieregulatie in combinatie met PMT, en een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk, school of een combinatie daarvan heeft, met jeugdreclasseringstoezicht.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de ter zitting gegeven toelichting van de jeugdreclassering. Hieruit volgt dat het schorsingstoezicht op één incident na heel goed is verlopen. Er is sprake van een goede match tussen verdachte en de begeleider van Open Door. Er wordt zowel door de jeugdreclassering als door Open Door een positieve ontwikkeling gezien bij verdachte en dan met name op het gebied van agressiebeheersing. Daarnaast is zijn houding veel opener. Op dit moment lijkt behandeling gericht op agressieregulatie in combinatie met PMT niet nodig. Een onvoorwaardelijke straf zou helpend kunnen zijn voor verdachte om weer in een ritme van dagbesteding te komen. Een jeugddetentie als voorwaardelijke straf vindt de jeugdreclassering zwaar.
Strafmaat
De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen en acht de daarin vermelde straf voor openlijk geweld tegen personen (zonder letsel), te weten een taakstraf van 40 uur, passend. Dit betekent dat verdachte de straf al heeft ondergaan in het kader van voorarrest en dat hij geen werkstraf meer hoeft uit te voeren.
De rechtbank heeft overwogen om aan verdachte daarnaast een voorwaardelijke (werk)straf op te leggen. Verdachte heeft afgezien van deelname aan een mediation traject met het slachtoffer en de ontstane problematische situatie tussen hen is dus nog niet opgelost. Een voorwaardelijke straf zou helpend kunnen zijn om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en daarnaast om het opleggen van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht mogelijk te maken, ten behoeve van behandeling van zijn problematiek.
Verdachte heeft echter al 32 dagen in voorarrest doorgebracht en heeft in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis strenge voorwaarden opgelegd gekregen, waaronder huisarrest met elektronische controle. Daardoor is hij lange tijd in zijn vrijheid beperkt geweest. Gelet op die omstandigheden en het hiervoor genoemde oriëntatiepunt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte al voldoende is gestraft en zal zij niet ook nog een voorwaardelijke straf opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 750,= aan immateriële schade voor de ten laste gelegde feiten.
De schade die benadeelde partij heeft geleden, lijkt met name te zijn gelegen in hetgeen in het magazijn van de [supermarkt] is voorgevallen. Dat wordt verdachte niet verweten. Naar het oordeel van de rechtbank is het verband tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde handelen van verdachte onvoldoende vast komen te staan, zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 63, 77a, 77g, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 40 (veertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
20 (twintig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 maart 2023.
Mr. Skalonjic is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.