ECLI:NL:RBZWB:2023:1558

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
02-108344-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld in vereniging tegen een persoon met vrijspraak voor bedreiging

Op 13 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 april 2022 in Vlissingen openlijk geweld heeft gepleegd in vereniging tegen een persoon. De zaak werd behandeld in de zittingsplaats Middelburg, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.C.W.L. Grootjans. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer, terwijl zij gewapend waren met een mes. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een langdurig conflict tussen de verdachte en het slachtoffer, wat heeft geleid tot de gewelddadige confrontatie in de supermarkt. De officier van justitie had de verdachte beschuldigd van openlijk geweld en bedreiging, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging, omdat niet kon worden vastgesteld dat het slachtoffer daadwerkelijk bedreigd was met een wapen. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten voldoende waren om te spreken van openlijk geweld, wat de openbare orde in gevaar heeft gebracht. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 100 uur, waarvan 22 uur voorwaardelijk, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-108344-22
vonnis van de meervoudige kamer van 13 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J.C.W.L. Grootjans, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op 7 maart 2023.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 30 april 2022 in Vlissingen:
samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] ;
samen met anderen [slachtoffer] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Er was sprake van een groepsoptreden en samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Zij gingen – gewapend met een mes – doen wat [slachtoffer] eerder bij hen had gedaan, namelijk hem bedreigen en ze gingen nog meer doen, namelijk hem klappen geven. Zij zijn in de supermarkt achter hem aan gerend, hebben hem daar opgejaagd en aangeroepen en bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van beide feiten. Verdachte heeft zelf geen geweld gepleegd, geen wapen bij zich gehad en niets relevants geroepen. Hij heeft niet het opzet gehad tot het in vereniging plegen van openlijk geweld en heeft daaraan evenmin een voldoende significante of wezenlijke bijdrage geleverd. Er was geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten en verdachte was zich niet bewust van de wapens bij de medeverdachten. Het enkele achter [slachtoffer] aanrennen en zich niet distantiëren van de medeverdachten is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van openlijk geweld in vereniging en het medeplegen van een bedreiging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 – openlijk geweld in vereniging
Voorgeschiedenis
Uit het dossier volgt dat sprake is van een voorgeschiedenis tussen verdachte en de medeverdachten enerzijds en aangever [slachtoffer] anderzijds. Er is sprake van een langdurig conflict over en weer. De oorzaak daarvan zou zijn gelegen in een geldbedrag dat [slachtoffer] schuldig zou zijn aan [medeverdachte 1] naar aanleiding van een hoeveelheid wiet die door [medeverdachte 1] aan [slachtoffer] in bewaring zou zijn gegeven. Het conflict heeft zich vervolgens uitgebreid en [partner medeverdachte 1] , haar [zoon partner medeverdachte 1] (hierna: [zoon partner medeverdachte 1] ), verdachte en zijn [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), zouden er vervolgens bij betrokken zijn geraakt. Volgens verdachte en de medeverdachten zou [slachtoffer] hen meermalen hebben bedreigd met een vuurwapen.
[slachtoffer] zou op 29 april 2022 in een parkje in Vlissingen – de dag voorafgaand aan het incident bij de [supermarkt] te Vlissingen – met een vuurwapen of een voorwerp dat daarop leek, hebben rondgezwaaid en [zoon partner medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben bedreigd. Van deze situatie is melding gemaakt bij de politie. De politie heeft vervolgens geprobeerd om [slachtoffer] aan te houden, maar zonder succes.
Handelingen verdachte en medeverdachten voorafgaand aan het incident in de [supermarkt]
Uit het overzicht van de meldingen die op 30 april 2022 bij het operationeel centrum zijn binnengekomen en de verklaring van verdachte zelf, volgt dat verdachte om 12:45 uur en 12:49 uur een melding heeft gemaakt over [slachtoffer] en dat – als de politie niets doet – hij er zelf op af gaat. Uit de aangifte van [moeder slachtoffer] , blijkt dat verdachte op 30 april 2022 tussen 13:45 en 14:00 uur bij haar aan de deur is geweest en toen tegen haar heeft gezegd: “Zeg maar tegen die zoon van jou, dat hij op moet passen. Als ik hem in mijn klauwen krijg en tegen kom, maak ik hem af. Hij moet eens ophouden mijn kind te bedreigen.” Verdachte heeft verklaard dat hij bij [moeder slachtoffer] aan de deur is geweest, dat [slachtoffer] daar vervolgens wegrende en dat hij op dat moment door zijn zoon (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ) is gefilmd. Uit onderzoek naar de telefoon van [partner medeverdachte 1] is gebleken dat op haar telefoon een op 30 april 2022 ontvangen filmfragment is aangetroffen, waarop te zien is dat er achter een rennende jongen wordt aangerend terwijl er gefilmd wordt. Dit fragment is via Facebook messenger door [partner medeverdachte 1] gedeeld. [partner medeverdachte 1] heeft om 13:58 uur een (spraak)bericht naar ene [voornaam] verstuurd, waarin zij aangeeft dat hij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) net is weggerend en verwijst naar Facebook om dit te zien. Verder blijkt uit onderzoek naar de telefoon van [partner medeverdachte 1] dat zij na het voorval met [slachtoffer] op 29 april 2022 meerdere berichtjes heeft gestuurd naar verschillende mensen. Zij heeft (onder meer) berichtjes gestuurd met de tekst “in me verklaring gezet als ik hem in me handen krijg is hij de lul” en “ik zei tegen de politie als ik hem heb is die dood”. Tot slot blijkt uit de verklaring van [getuige 1] dat hij op 30 april 2022 (voorafgaand aan het incident in de [supermarkt] ) [medeverdachte 2] tegenkwam in Vlissingen, en dat [medeverdachte 2] tegen hem zei “als jij [slachtoffer] nog tegenkomt of ziet zeg dan tegen hem dat hij niet naar mijn clan moet komen anders steek ik hem kapot.”
Uit de hiervoor genoemde omstandigheden en handelingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de opgelopen spanningen rondom [slachtoffer] , verdachte en de medeverdachten [partner medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tot een hoogtepunt waren gekomen en dat zij [slachtoffer] aan wilden pakken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat zij met dat doel naar de [supermarkt] zijn gegaan toen zij via een telefoontje te horen kregen dat [slachtoffer] zich daar bevond. Hetzelfde geldt voor [medeverdachte 1] en [zoon partner medeverdachte 1] , die zelf hebben verklaard dat zij [slachtoffer] aan wilden pakken en met dat doel naar de [supermarkt] zijn gegaan.
Handelingen verdachten en medeverdachten in de [supermarkt]
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] , [partner medeverdachte 1] en verdachte samen in een auto naar de [supermarkt] zijn gereden. Omstreeks 15:50 uur kwamen zij heel kort achter elkaar de winkel in. Eén tot anderhalve minuut later kwam ook [zoon partner medeverdachte 1] , met in zijn hand een mes, en vervolgens [medeverdachte 2] de winkel binnen.
Uit de camerabeelden gericht op de toegangspoortjes van de [supermarkt] volgt dat [medeverdachte 1] , [partner medeverdachte 1] , [zoon partner medeverdachte 1] en verdachte zich telkens min of meer in de buurt van elkaar bevonden, heen en weer liepen rondom de ingang van de winkel en meermalen de toegangspoortjes bij de ingang van de winkel (ook in tegengestelde richting) passeerden.
Verder volgt uit de beelden dat [medeverdachte 2] in de richting van de kassa’s liep en vervolgens niet meer te zien was, tot [vriend slachtoffer] – de vriend waarmee [slachtoffer] in de [supermarkt] was – de winkel uit rende, waarna [partner medeverdachte 1] , [zoon partner medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] achter hem aan renden.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen verder vast dat [zoon partner medeverdachte 1] , terwijl hij het mes vast had, heeft geroepen “kom naar buiten, dan pak ik je” of woorden van vergelijkbare aard of strekking en dat ook [partner medeverdachte 1] heeft geroepen, namelijk “je hebt mijn kinderen met een vuurwapen bedreigd, we gaan je halen” of woorden van vergelijkbare aard of strekking, terwijl [zoon partner medeverdachte 1] in haar buurt aanwezig was met een mes.
Ook stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] en verdachte achter [slachtoffer] aan hebben gerend in de winkel, dat [medeverdachte 1] achter [slachtoffer] in de laad-en lossluis is gelopen en dat verdachte – toen hij dat zag – via buiten naar rechts is gegaan om [slachtoffer] vanaf de andere kant af te kunnen snijden en tegen te houden.
Uit de hiervoor omschreven handelingen, alsook uit de verklaring van [getuige 2] , volgt dat verdachte en de medeverdachten als groep hebben gehandeld met het doel om [slachtoffer] aan te pakken. Dat [zoon partner medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] apart van de andere drie verdachten naar de [supermarkt] zijn gegaan en daar (iets) later zijn binnengekomen doet daar niet aan af, omdat zij zich op dat moment alsnog bij de groep hebben aangesloten.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de gedragingen die ten grondslag zijn gelegd aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging, te weten het gewapend met een mes de supermarkt binnengaan en vervolgens [slachtoffer] achterna rennen, opjagen en hem aanroepen, door verdachte en de medeverdachten als groep zijn verricht.
Openlijk geweld in de zin van artikel 141 Sr?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze gedragingen van verdachte en de medeverdachten (openlijk) geweld in de zin van artikel 141 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opleveren. Om van dergelijk geweld te kunnen spreken moet er een zodanige kracht worden aangewend, dat het rechtsgoed daardoor in gevaar gebracht wordt. Het beschermde rechtsgoed is hier de openbare orde. Er moet sprake zijn van een aanwending van fysieke kracht tegen personen of goederen die met zo’n hevigheid plaatsvindt dat de openbare orde hierdoor in gevaar wordt gebracht. Verwonding van personen of beschadiging van goederen is voor een bewezenverklaring niet noodzakelijk. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad volgt uit de plaats van artikel 141 in het Wetboek van Strafrecht, namelijk onder misdrijven gericht tegen de openbare orde, dat het misdrijf is gericht tegen de maatschappelijke rust en veiligheid, die al kunnen zijn aangetast zonder dat de gewelddadigheden zijn overgegaan in een krachtsuiting waardoor personen of goederen getroffen worden.
Door de gedragingen die verdachte worden verweten (voorafgaand aan de situatie in het magazijn) is [slachtoffer] niet fysiek getroffen, maar is naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van gewelddadigheden met een zodanige kracht dat de maatschappelijke rust en veiligheid daardoor zijn aangetast. Dit is met veel machtsvertoon gebeurd en de klopjacht heeft in de hele winkel en daarbuiten tot hevige beroering geleid. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de schriftelijke verklaring van de [supermarktmedewerkers] , die de situatie – ook voorafgaand aan het voorval in het magazijn – als onveilig hebben ervaren. Zij spreken van een vechtpartij in de winkel en hebben de situatie kennelijk dus als zodanig ervaren. Ook volgt uit verschillende getuigenverklaringen dat er sprake was van angst en paniek bij mensen in de winkel, dat er mensen wegrenden uit de winkel en winkelmandjes hebben laten staan.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat door het gewapend met een mes achter [slachtoffer] aan te rennen, hem op te jagen en aan te roepen een zodanige fysieke kracht is aangewend tegen hem dat de openbare orde daardoor in gevaar is gebracht en dat deze gedragingen – mede gelet op het fysiek intimiderende onderlinge verband – gekwalificeerd kunnen worden als openlijk geweld.
In vereniging?
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte maakte deel uit van de groep die het hiervoor omschreven geweld heeft gepleegd. Hij heeft samen met [medeverdachte 1] achter [slachtoffer] aangerend in de [supermarkt] en de rechtbank stelt op grond van de camerabeelden gericht op de toegangspoortjes van de [supermarkt] vast dat verdachte zich op enig moment (tijdstip 15:34:38 op de camerabeelden) dusdanig kort achter [zoon partner medeverdachte 1] bevindt – terwijl [zoon partner medeverdachte 1] het mes achter zich in zijn hand houdt – dat het niet anders kan dan dat hij het mes bij [zoon partner medeverdachte 1] heeft gezien. Vervolgens is hij in die wetenschap, nadat hij al had gezien dat [medeverdachte 1] in de sluis richting het magazijn achter [slachtoffer] was aangelopen, via buiten naar rechts gelopen om [slachtoffer] vanaf de andere kant af te kunnen snijden en tegen te houden. Op het moment dat verdachte zag dat [medeverdachte 1] met een bebloede hand de [supermarkt] uit kwam lopen, waarbij [medeverdachte 1] tegen hem zei dat ‘het klaar was’, staakte hij de achtervolging van [slachtoffer] en vertrok hij weer samen met [medeverdachte 1] .
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte niet alleen de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarmee is het verweer van de verdediging verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2 – bedreiging
Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen of [slachtoffer] de in de tenlastelegging omschreven bedreigingen (of woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking) heeft gehoord, nu hij hierover zelf niet heeft verklaard. Verder kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [slachtoffer] daadwerkelijk wapens heeft gezien voorafgaand aan de situatie in de sluis en de bedreiging met die wapens hem heeft bereikt. Hoewel uit het dossier blijkt dat meerdere verdachten een wapen bij zich hadden ( [medeverdachte 1] een alarmpistool en [zoon partner medeverdachte 1] een mes) en dat [slachtoffer] heeft verklaard dat hij wapens heeft gezien, blijkt ook dat hij niet meer precies weet welke.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank slechts vaststellen dat er in de supermarkt achter [slachtoffer] is aangerend en dat hij daar is opgejaagd. Alhoewel de rechtbank van oordeel is dat er zeker sprake was van een situatie waarvan dreiging uitging, is het enkele achterna rennen en opjagen van [slachtoffer] onvoldoende om te kunnen spreken van een bedreiging met zware mishandeling en/of een misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 30 april 2022 te Vlissingen openlijk, te weten in de
[supermarkt] , gelegen aan de
[straatnaam]
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te
weten [slachtoffer] , door
gewapend met een mes binnen te gaan in
die supermarkt en
in die supermarkt [slachtoffer] achterna te rennen en op te jagen en
in die supermarkt die [slachtoffer] aan te roepen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 39 dagen, met aftrek van voorarrest, en een werkstraf van 180 uur. Bij haar eis heeft zij rekening gehouden met de impact van de feiten op het slachtoffer, op de bezoekers en de medewerkers van de [supermarkt] en op de maatschappij in het algemeen, de samenloop tussen de twee feiten, het relevante strafblad van verdachte en de richtlijnen van het openbaar ministerie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om rekening te houden met de oriëntatiepunten van het LOVS, de beperkte rol van verdachte en de gevolgen die hij door het voorarrest en de schorsing van de voorlopige hechtenis onder strenge voorwaarden al heeft moeten ondergaan. Verdachte is al meer dan genoeg gestraft door het voorarrest. Verzocht wordt om uit te gaan van een positief resultaat van het mediationtraject waaraan verdachte mee gaat werken en geen rekening te houden met het strafblad van verdachte, waarop geen relevante (recente) strafbare feiten staan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer] . Hij heeft samen met de medeverdachten [slachtoffer] opgejaagd, terwijl ze [slachtoffer] aanriepen en een van hen gewapend was met een mes. Dit geweld heeft zich in het openbaar, namelijk in de [supermarkt] , afgespeeld waardoor ook het nietsvermoedende, winkelende publiek en supermarktmedewerkers hiermee zijn geconfronteerd. Het moet voor hen als zeer onveilig hebben gevoeld dat zij getuige waren van deze klopjacht op [slachtoffer] , die uiteindelijk tot het incident in het magazijn heeft geleid waarbij [slachtoffer] ernstig gewond is geraakt. Dit blijkt ook uit de brief van de medewerkers van de [supermarkt] , op wie het voorval een heel grote impact heeft gehad, en de verklaringen van meerdere getuigen die hebben gesproken over angst en paniek in de winkel. Verdachte is mede verantwoordelijk voor de bedreigende en onveilige situatie die in de [supermarkt] is ontstaan, zowel voor [slachtoffer] als de andere aanwezigen. Daarnaast is het kwalijk dat verdachte het feit samen met zijn minderjarige zoon heeft gepleegd en daarmee het verkeerde voorbeeld heeft gegeven over hoe een conflict opgelost moet worden.
Voor wat betreft de ernst van het feit betrekt de rechtbank in haar oordeel dat hetgeen in het magazijn heeft plaatsgevonden, verdachte niet wordt verweten. Hij wordt in deze zaak slechts (mede) verantwoordelijk gehouden voor het openlijk geweld dat daaraan vooraf is gegaan, wat op zichzelf niet tot letsel heeft geleid en dus een relatief lichte vorm van openlijk geweld betreft.
Verder weegt de rechtbank mee dat sprake was van een voorgeschiedenis tussen verdachte en de medeverdachten enerzijds en [slachtoffer] anderzijds, waarbij ook [slachtoffer] zich niet onbetuigd heeft gelaten. Gebleken is dat verdachte en de medeverdachten zich door [slachtoffer] uitgedaagd, bedreigd en in hun veiligheid aangetast voelden.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, maar niet recent.
Strafmaat
De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS en neemt de daarin vermelde straf voor openlijk geweld tegen personen (zonder letsel), te weten een taakstraf van 120 uur, als uitgangspunt. Gelet op de hiervoor genoemde strafmatigende omstandigheden zal de rechtbank de taakstraf beperken tot 100 uur, met aftrek van voorarrest naar rato van twee uur per dag.
De rechtbank zal een deel van de taakstraf, te weten 22 uur, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank beoogt daarmee verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Ondanks pogingen daartoe is een mediationtraject tussen verdachte en het slachtoffer niet van de grond gekomen, waardoor de situatie tussen hen op dit moment nog niet is opgelost. De rechtbank acht een stok achter de deur van belang om nieuwe incidenten te voorkomen en verdachte ervan te weerhouden het recht in eigen hand te nemen.
Dit betekent dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de straf al heeft ondergaan in het kader van voorarrest en dat hij op geen taakstraf hoeft uit te voeren, tenzij hij de voorwaarden overtreedt.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 750,= aan immateriële schade voor de ten laste gelegde feiten.
De schade die benadeelde partij heeft geleden, lijkt met name te zijn gelegen in hetgeen in het magazijn van de [supermarkt] is voorgevallen. Dat wordt verdachte niet verweten. Naar het oordeel van de rechtbank is het verband tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde handelen van verdachte onvoldoende vast komen te staan, zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 100 (honderd) uren,subsidiair 50 (vijftig) dagen vervangende hechtenis
, waarvan 22 (tweeëntwintig) uren,subsidiair 11 (elf) dagen vervangende hechtenis
, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. N.C.W. Haesen en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 maart 2023.
Mr. Skalonjic is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.