ECLI:NL:RBZWB:2023:1472

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
02/342046-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en vernieling door verdachte met een mes

Op 9 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en vernieling. De verdachte heeft op 21 december 2021 in Tilburg met een mes meerdere keren in het bovenlichaam van het slachtoffer gestoken, wat resulteerde in steek- en snijwonden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de poging tot zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte heeft ook de voordeur van een woningcorporatie beschadigd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van achttien maanden op, evenals tbs met dwangverpleging, gezien de psychische problematiek van de verdachte en het hoge recidiverisico. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die door het geweld niet alleen lichamelijk letsel had opgelopen, maar ook psychische gevolgen kon ondervinden. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden en de rapportages van deskundigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/342046-21
vonnis van de meervoudige kamer van 9 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave,
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 februari 2023, waarbij de officier van justitie mr. M.S. Kikkert en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel dat hij heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in zijn lichaam te steken;
feit 2: de voordeur van [benadeelde] en/of [woningcorporatie] heeft beschadigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meerdere keren met een vleesmes heeft gestoken in het lichaam van [slachtoffer] (feit 1). Dit levert volgens de officier van justitie een poging tot doodslag op. Hij baseert zich daarbij, kort gezegd, op de aangifte van [slachtoffer] , de letselbeschrijving van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte.
Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de deur van [benadeelde] heeft vernield (feit 2). Hij baseert zich daarbij, kort gezegd, op de aangifte van [benadeelde] , het geluidsfragment waarop gebonk te horen was, de getuigenverklaring van [getuige] en de verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de poging tot doodslag, omdat niet kan worden vastgesteld dat door het steken de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zou komen te overlijden noch dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard (feit 1).
Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] (feit 1) en de vernieling van de deur (feit 2) refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 21 december 2021 met een mes in de borstkas, buik, schouder en arm van [slachtoffer] heeft gestoken en gesneden. Hierdoor heeft [slachtoffer] steek- en snijwonden opgelopen.
Poging tot doodslag of poging zware mishandeling?
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat bij verdachte sprake is geweest van vol opzet. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard. Of hiervan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Hiervoor is van belang om vast te stellen hoe, waarmee en met welke kracht verdachte heeft gestoken en gesneden.
Verdachte heeft [slachtoffer] meerdere keren met een mes gestoken en gesneden. Bij [slachtoffer] zijn immers verwondingen geconstateerd die zijn toegebracht met een mes, namelijk zes oppervlakkige steekwonden, één diepere steekwond en meerdere snijwonden. De rechtbank stelt echter vast dat er onvoldoende objectief bewijs voorhanden is op basis waarvan kan worden vastgesteld hoe, met welke kracht en met welk mes door verdachte is gestoken en gesneden. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] één diepere steekwond in zijn buik heeft opgelopen, maar hoe diep deze wond was en of deze wond mogelijk levensbedreigend is geweest, valt daaruit niet af te leiden. Daarnaast volgt uit de geneeskundige verklaring van [slachtoffer] dat de snijwonden één tot twee centimeter diep waren, maar opnieuw blijkt niet of deze wonden levensbedreigend zijn geweest. Verder bevat het dossier geen andere aanknopingspunten om vast te stellen met welke kracht er door verdachte is gestoken. De steek- en snijwonden van [slachtoffer] zijn in het ziekenhuis gehecht. Er was verder geen medisch ingrijpen noodzakelijk.
Tot slot kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld met welk mes verdachte heeft gestoken en gesneden. De verbalisanten hebben gezien dat verdachte een vleesmes vasthad en dat hij het mes in de gang van de woning heeft gegooid. Op de grond in de gang is ook een mes aangetroffen en verderop in de gang, op een stoel, lag nog een mes ter grootte van een aardappelschilmes. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte met een broodmes heeft gestoken en gesneden. Daarentegen heeft verdachte verklaard dat hij een klein zwart mes heeft gebruikt. Door de politie is geen forensisch onderzoek gedaan naar de vraag welke van de twee messen door verdachte is gebruikt. Gelet op de wisselende verklaringen en het ontbreken van forensisch onderzoek is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om vast te stellen met welk mes verdachte heeft gestoken en gesneden.
Het ontbreken van forensisch en ander objectief bewijs voor de wijze van steken, de kracht waarmee is gestoken, het mes waarmee is gestoken en de ernst van de verwondingen, maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood was en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de poging tot doodslag op [slachtoffer] .
De gedragingen van verdachte leveren naar het oordeel van de rechtbank wel een poging tot zware mishandeling op. Het meermalen steken en snijden met een mes in het bovenlichaam roept de aanmerkelijke kans in het leven dat bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Door meermalen met een mes te steken en snijden, heeft verdachte die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Op basis van de aangifte van [benadeelde] en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de voordeur, die toebehoorde aan [woningcorporatie] , heeft beschadigd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 21 december 2021 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte, met een mes in de borstkas en de buik en de schouder en de arm, van die [slachtoffer] gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 21 december 2021 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur, die geheel aan [woningcorporatie] toebehoorde, heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert ten aanzien van beide feiten aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan verdachte geen tbs op te leggen. Er wordt niet voldaan aan het gevaarscriterium, omdat de pro-justitiarapporteurs de kans op herhaling niet hebben kunnen inschatten. Daarnaast is de oplegging van tbs disproportioneel en niet passend bij de problematiek van verdachte. Wel kan aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd. Indien de rechtbank aan verdachte een tbs-maatregel oplegt, verzoekt de verdediging om de duur van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken, zodat de maatregel binnen afzienbare termijn kan worden uitgevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 21 december 2021 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn buurman. [slachtoffer] had last van geluidsoverlast door verdachte en sprak verdachte daarover aan op de galerij. Verdachte nam echter een mes mee naar de galerij en heeft meerdere keren in het bovenlichaam van [slachtoffer] gestoken en gesneden. Als gevolg hiervan moest [slachtoffer] naar het ziekenhuis om zijn verwondingen te laten hechten.
Verdachte heeft met zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke, maar ook de psychische integriteit van [slachtoffer] . Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk leed, voor slachtoffers gedurende lange tijd ook psychische gevolgen met zich mee kan brengen. De gevolgen van het handelen van verdachte hadden voor [slachtoffer] veel ernstiger kunnen zijn. Gelukkig is zijn letsel beperkt gebleven, maar dit is geenszins aan het handelen van verdachte te danken.
Op 21 december 2021 heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het beschadigen van de voordeur van een appartement van [woningcorporatie] , waar een buurvrouw van verdachte woonde. Beschadiging is een ergerlijk feit en zorgt voor overlast en financiële schade.
Persoon van verdachte
Over verdachte is een rapportage door het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) opgemaakt. Verdachte heeft zijn medewerking aan dat onderzoek geweigerd. Desondanks hebben de pro-justitiarapporteurs van het PBC vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een psychotisch toestandsbeeld door het gebruik van cannabis. Dit toestandsbeeld was aanwezig ten tijde van de feiten, op grond waarvan wordt geadviseerd het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie van het PBC over en stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten verminderd aan verdachte worden toegerekend.
Verder blijkt uit de rapportage van het PBC dat verdachte geen probleembesef en -inzicht heeft. Hij voorziet geen problemen bij het oppakken van zijn leven buiten detentie en wil weer cannabis gebruiken als hij vrijkomt. Naar verwachting zal verdachte dan wederom ontregelen. Om abstinent te blijven van cannabis is langdurige behandeling en toezicht noodzakelijk, maar verdachte is hiertoe niet gemotiveerd. Als verdachte weer cannabis gaat gebruiken, schatten de pro-justitiarapporteurs de kans op recidive in als hoog. Het is onbekend of er andere risicoverhogende factoren zijn.
Aangezien verdachte geen besef van ziekte of beperkingen heeft en niet gemotiveerd is om met professionals samen te werken, zien de pro-justitiarapporteurs geen ruimte voor een voorwaardelijk kader. Ook een zorgmachtiging biedt onvoldoende kader, omdat dit niet is gericht op het verminderen van het recidiverisico. Om het recidiverisico te ondervangen en andere risicofactoren te onderzoeken, wordt daarom oplegging van tbs met verpleging van overheidswege geadviseerd. Alleen dan kan de maatschappij worden beschermd.
De reclasseringsrapportage is van gelijke strekking als de rapportage van het PBC. Bij verdachte is sprake van een psychotische stoornis door een middel (cannabis) en een stoornis in het gebruik van cannabis. De reclassering stelt dat het recidiverisico hoog is en dat verdachte instabiele leefgebieden en gedragsproblematiek heeft. Het veranderen van het gedrag van verdachte is moeilijk door zijn gebrek aan ziektebesef en zelfinzicht. Om het recidiverisico te verlagen acht de reclassering oplegging van tbs met verpleging van overheidswege noodzakelijk. Daarnaast is meer onderzoek naar de persoon van verdachte gewenst. De reclassering adviseert negatief over tbs met voorwaarden, omdat verdachte zich niet bereid heeft verklaard tot medewerking aan de voorwaarden.
Oplegging tbs-maatregel
De rechtbank stelt vast dat wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan oplegging van tbs. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Op de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling is een gevangenisstraf van meer dan vier jaren gesteld. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel, omdat sprake is van een hoog recidiverisico, dat voornamelijk wordt bepaald door de psychotische stoornis van verdachte wanneer hij cannabis gebruikt. Verdachte wil ook weer cannabis gebruiken zodra hij vrijkomt. Gelet op de bevindingen van het PBC en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat de tbs ook noodzakelijk is. Alleen dan is er een stevig kader waarin langdurige behandeling van verdachte kan plaatsvinden en andere risicofactoren kunnen worden onderzocht.
Gelet op de ernstige problematiek van verdachte en het gevaar dat hij voor anderen oplevert, acht de rechtbank ook verpleging van overheidswege noodzakelijk. Ondanks dat verdachte een ‘first offender’ is, ziet de rechtbank geen ruimte voor een tbs met voorwaarden. Verdachte heeft geen ziektebesef en -inzicht en wil niet meewerken aan een behandeling. In dit geval kan alleen met een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege de veiligheid van de maatschappij voldoende worden gegarandeerd. De oplegging van tbs met verpleging van overheidswege voldoet dan ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank overweegt dat de tbs met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Oplegging straf
De rechtbank acht naast de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege de oplegging van een straf aan verdachte noodzakelijk. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Gelet op de ernst van dit feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel is de rechtbank van oordeel dat de op te leggen straf lager dient te zijn dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de poging tot doodslag. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
7.2
De verbeurdverklaring
Gebleken is dat de twee messen die in de gang van de woning van verdachte zijn aangetroffen, in beslag zijn genomen. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen kan niet worden vastgesteld met welk mes verdachte heeft gestoken. Nu allebei de messen geschikt waren voor het plegen van het feit, zal de rechtbank beide messen verbeurd verklaren.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 37a, 37b, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging tot zware mishandeling;
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van achttien maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Maatregel

- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK trui (omschrijving: G2410877, grijs);
* 1 STK broek (omschrijving: G2410878);
* 1 STK broek (omschrijving: G2410880, rood);
* 1 STK shirt (omschrijving: G2410880, rood);
* 1 STK mes (omschrijving: G2410975);
* 1 STK mes (omschrijving: G2410981);
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK mes (omschrijving: G2410961, zwart);
* 1 STK mes (omschrijving: G2410968).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 maart 2023.