6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 21 december 2021 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn buurman. [slachtoffer] had last van geluidsoverlast door verdachte en sprak verdachte daarover aan op de galerij. Verdachte nam echter een mes mee naar de galerij en heeft meerdere keren in het bovenlichaam van [slachtoffer] gestoken en gesneden. Als gevolg hiervan moest [slachtoffer] naar het ziekenhuis om zijn verwondingen te laten hechten.
Verdachte heeft met zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke, maar ook de psychische integriteit van [slachtoffer] . Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk leed, voor slachtoffers gedurende lange tijd ook psychische gevolgen met zich mee kan brengen. De gevolgen van het handelen van verdachte hadden voor [slachtoffer] veel ernstiger kunnen zijn. Gelukkig is zijn letsel beperkt gebleven, maar dit is geenszins aan het handelen van verdachte te danken.
Op 21 december 2021 heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het beschadigen van de voordeur van een appartement van [woningcorporatie] , waar een buurvrouw van verdachte woonde. Beschadiging is een ergerlijk feit en zorgt voor overlast en financiële schade.
Persoon van verdachte
Over verdachte is een rapportage door het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) opgemaakt. Verdachte heeft zijn medewerking aan dat onderzoek geweigerd. Desondanks hebben de pro-justitiarapporteurs van het PBC vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een psychotisch toestandsbeeld door het gebruik van cannabis. Dit toestandsbeeld was aanwezig ten tijde van de feiten, op grond waarvan wordt geadviseerd het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie van het PBC over en stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten verminderd aan verdachte worden toegerekend.
Verder blijkt uit de rapportage van het PBC dat verdachte geen probleembesef en -inzicht heeft. Hij voorziet geen problemen bij het oppakken van zijn leven buiten detentie en wil weer cannabis gebruiken als hij vrijkomt. Naar verwachting zal verdachte dan wederom ontregelen. Om abstinent te blijven van cannabis is langdurige behandeling en toezicht noodzakelijk, maar verdachte is hiertoe niet gemotiveerd. Als verdachte weer cannabis gaat gebruiken, schatten de pro-justitiarapporteurs de kans op recidive in als hoog. Het is onbekend of er andere risicoverhogende factoren zijn.
Aangezien verdachte geen besef van ziekte of beperkingen heeft en niet gemotiveerd is om met professionals samen te werken, zien de pro-justitiarapporteurs geen ruimte voor een voorwaardelijk kader. Ook een zorgmachtiging biedt onvoldoende kader, omdat dit niet is gericht op het verminderen van het recidiverisico. Om het recidiverisico te ondervangen en andere risicofactoren te onderzoeken, wordt daarom oplegging van tbs met verpleging van overheidswege geadviseerd. Alleen dan kan de maatschappij worden beschermd.
De reclasseringsrapportage is van gelijke strekking als de rapportage van het PBC. Bij verdachte is sprake van een psychotische stoornis door een middel (cannabis) en een stoornis in het gebruik van cannabis. De reclassering stelt dat het recidiverisico hoog is en dat verdachte instabiele leefgebieden en gedragsproblematiek heeft. Het veranderen van het gedrag van verdachte is moeilijk door zijn gebrek aan ziektebesef en zelfinzicht. Om het recidiverisico te verlagen acht de reclassering oplegging van tbs met verpleging van overheidswege noodzakelijk. Daarnaast is meer onderzoek naar de persoon van verdachte gewenst. De reclassering adviseert negatief over tbs met voorwaarden, omdat verdachte zich niet bereid heeft verklaard tot medewerking aan de voorwaarden.
Oplegging tbs-maatregel
De rechtbank stelt vast dat wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan oplegging van tbs. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Op de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling is een gevangenisstraf van meer dan vier jaren gesteld. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel, omdat sprake is van een hoog recidiverisico, dat voornamelijk wordt bepaald door de psychotische stoornis van verdachte wanneer hij cannabis gebruikt. Verdachte wil ook weer cannabis gebruiken zodra hij vrijkomt. Gelet op de bevindingen van het PBC en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat de tbs ook noodzakelijk is. Alleen dan is er een stevig kader waarin langdurige behandeling van verdachte kan plaatsvinden en andere risicofactoren kunnen worden onderzocht.
Gelet op de ernstige problematiek van verdachte en het gevaar dat hij voor anderen oplevert, acht de rechtbank ook verpleging van overheidswege noodzakelijk. Ondanks dat verdachte een ‘first offender’ is, ziet de rechtbank geen ruimte voor een tbs met voorwaarden. Verdachte heeft geen ziektebesef en -inzicht en wil niet meewerken aan een behandeling. In dit geval kan alleen met een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege de veiligheid van de maatschappij voldoende worden gegarandeerd. De oplegging van tbs met verpleging van overheidswege voldoet dan ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank overweegt dat de tbs met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Oplegging straf
De rechtbank acht naast de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege de oplegging van een straf aan verdachte noodzakelijk. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Gelet op de ernst van dit feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel is de rechtbank van oordeel dat de op te leggen straf lager dient te zijn dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de poging tot doodslag. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.