4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen volgt dat twee politieagenten op 7 november 2022 op de A4 bij Bergen op Zoom een bestelbus voorzien van een Belgisch kenteken zagen rijden. Dit voertuig waren zij van plan te onderwerpen aan een verkeerscontrole. Toen zij met hun herkenbaar dienstvoertuig achter de bestelbus gingen rijden, maakte de bus plotseling een manoeuvre naar rechts, schoot tussen twee vrachtwagencombinaties door om vervolgens de afrit Bergen op Zoom Noord op te rijden. Een vrachtwagen moest daardoor remmen om een aanrijding te voorkomen. Verdachte bleek de bestuurder te zijn van de bestelbus en hij gaf aan dat hij vanuit Rotterdam op weg was naar Antwerpen. In de bus werd door de politie een professioneel aangebrachte verborgen ruimte ontdekt, waarin twee bigshoppers met daarin een totale hoeveelheid van ongeveer 31 kilogram cocaïne werden aangetroffen.
(Voorwaardelijk) opzet?
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist dat er cocaïne in de bestelbus aanwezig was en dus ook niet wist dat hij de drugs naar België uitvoerde.
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of verdachte het opzet heeft gehad op de uitvoer van de cocaïne, althans dat hij daartoe bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
De rechtbank heeft daarvoor in aanmerking genomen de beschreven abrupte en risicovolle verkeersmanoeuvre die verdachte maakte om de afrit Bergen op Zoom Noord te nemen. Deze actie duidt op het ontwijken van de politie. Temeer, nu het nemen van deze afrit niet logisch is. Bergen op Zoom Noord ligt niet op de route naar Antwerpen, maar ligt in de richting van het Zeeuwse eiland Tholen of de provincie Zuid-Holland. Daarbij komt dat verdachte – volgens zijn eigen zeggen ‒ net kwam uit de richting van Zuid-Holland, Rotterdam.
Verdachte heeft bij de politie ter plaatse verklaard dat zijn telefoon en dus zijn navigatie uitstond en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij de afslag naar Antwerpen had genomen. De politie heeft even later geconstateerd dat de telefoon van verdachte aanstond. Later heeft verdachte afwijkend daarvan verklaard dat zijn telefoon wel aanstond, maar zijn navigatie niet meer omdat de batterij bijna leeg was. Maar die verklaring acht de rechtbank niet aannemelijk. Op de bewegwijzering bij de bewuste afrit op de A4 wordt enkel Bergen op Zoom Noord aangeduid, niet Antwerpen of een andere Belgische plaats (blijkens de bevindingen van de politie en Google Maps Street View). Uit de borden die enkele kilometers voor deze afrit op de A4 zijn gesitueerd is af te leiden dat verdachte voor Antwerpen nog rechtdoor had moeten rijden. Op één van deze borden is bovendien vermeld dat de afstand vanaf dat punt tot Antwerpen nog 39 kilometer is. Als het juist is wat verdachte zegt, dat hij de navigatie niet aan had staan, mag er van worden uitgegaan dat hij de bewegwijzering beter in de gaten heeft gehouden.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op de wisselende verklaringen van verdachte over zijn werk in combinatie met de bestelbus die hij bestuurde. Tegenover de agenten die verdachten hebben aangehouden, heeft verdachte verklaard dat de bus “van zijn werk” was. Hij zei te werken voor een Belgisch bandenbedrijf, een soort pechservice en was net terug gekomen van een klus. Uit de weergave van deze eerste verklaring in het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat door de agenten goed is doorgevraagd over zijn werk, omdat verdachte daarover volgens de agenten in beginsel niet heel duidelijk is geweest. Deze verklaring van verdachte is opmerkelijk, aangezien de bestelbus op naam stond van een bedrijf dat in elk geval op 7 november 2022 zijn werkzaamheden had gestaakt. Verdachte werkt ook voor een ander bedrijf.
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat er banden van de bus vervangen moesten worden en dat er iets aan de buitenkant van de bus moest worden gerepareerd. Hij zegt niet te weten wat er exact moest gebeuren. Verdachte zou de bus in elk geval hebben afgegeven bij een garage te Rotterdam. Na anderhalf uur was de bus gerepareerd. Het zou een klus betreffen die verdachte in opdracht van een persoon, die hij kent uit een café in België, heeft uitgevoerd voor een bedrag van 200 euro.
Ook op zitting heeft verdachte aangegeven dat het slechts ging om een klusje, een bijverdienste. Hij zou niet werken voor een bandenbedrijf of pechservice. De opdrachtgever uit het café heeft volgens verdachte een verhuurbedrijf van auto’s in België, dus geen bandenbedrijf. In tegenstelling tot hetgeen verdachte verklaarde bij het verhoor bij de rechter-commissaris, kon verdachte ter zitting wel iets vertellen over de schade aan de bus en wat daarmee moest gebeuren. Zo zou er schade aanwezig zijn aan de rechterkant van de bus en moest er iets worden uitgedeukt. Die schade zou hij hebben gezien. Maar op aanvullende vragen naar de details van deze schade, zoals naar de grootte van de deuken en mogelijke lakschade, heeft verdachte geen helder antwoord kunnen geven.
Uit het vorenstaande is op te maken dat verdachte niet eenduidig, vaag en soms tegenstrijdig over het werk in relatie tot de bus heeft verklaard.
Verdachte heeft verder geen namen genoemd van de bekende/opdrachtgever uit het café, de naam van het verhuur- of bandenbedrijf in België of de garage en de aldaar werkzame personen in Rotterdam. Dat maakt zijn verklaring dan ook niet verifieerbaar. De omstandigheid dat hij eerst ter zitting - beperkt - aanvullende informatie verstrekt over de bekende, die ook de [voornaam] heeft, maar waarvan hij geen achternaam kent en over het adres van de garage in Rotterdam, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn vluchtgedrag voor de politie op de snelweg en zijn onaannemelijke, inconsistente en niet-verifieerbare verklaringen heeft geprobeerd te verhullen dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de bestelbus met als doel zijn straf te ontlopen.
Het is bovendien niet aannemelijk dat een zo essentiële rol als die verdachte heeft vervuld, zou worden overgelaten aan iemand die niet op de hoogte is geweest van de aard en de waarde van de lading die hij vervoert. De straatwaarde van de hoeveelheid cocaïne die bij verdachte is aangetroffen, kan volgens de officier van justitie oplopen tot ongeveer 1,5 miljoen euro. Er bestaat anders een reëel risico dat de bestelbus met de drugs niet op de beoogde bestemming terecht komt, hetgeen een groot financieel risico en het gevaar van strafvervolging voor alle deelnemers aan de drugssmokkel met zich brengt.
De rechtbank oordeelt aldus, anders dan de verdediging, dat verdachte wetenschap had van de cocaïne in de verborgen ruimte en de cocaïne in de bestelwagen. Hij had als bestuurder ook de beschikkingsmacht over die verdovende middelen in het voertuig, waarmee hij onderweg naar België was. Verdachte heeft daarmee het opzet gehad op het uitvoeren van de cocaïne.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk buiten het grondgebied brengen van ongeveer 31 kilogram cocaïne.
Daarbij is sprake van verlengde uitvoer, in de zin van artikel 1, vijfde lid van de Opiumwet, waarvoor volgens vaste rechtspraak niet vereist is dat de drugs daadwerkelijk Nederland al hebben verlaten.