ECLI:NL:RBZWB:2023:143

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 19_4605
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin haar werd geweigerd om per 18 maart 2017 een WIA-uitkering te verstrekken. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.F.M. Gulickx, heeft eerder een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar deze werd afgewezen op basis van de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en een deskundige benoemd om de medische situatie van eiseres te beoordelen. De deskundige concludeerde dat de verzekeringsartsen van het UWV de lichamelijke beperkingen van eiseres op 18 maart 2017 hebben onderschat. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit een juiste medische grondslag ontbeert en heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard. Het UWV moet binnen 12 weken na de uitspraak een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de bevindingen van de deskundige. Tevens is het UWV veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4605 WIA

uitspraak van 10 januari 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV, kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 15 augustus 2019 (bestreden besluit) over de weigering haar per 18 maart 2017 een uitkering te verstrekken op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 29 november 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] , als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 13 oktober 2020 gerapporteerd.
Eiseres heeft op 24 november 2020 gereageerd op het rapport. Het UWV heeft op
9 december 2020 een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ingediend. Eiseres heeft hierop gereageerd op 15 maart 2021.
Op 28 maart 2022 heeft de deskundige desgevraagd het rapport aanvullend gemotiveerd. Dit heeft geleid tot schriftelijke reacties van eiseres op 22 april 2022 en het UWV op 6 mei 2022.
Eiseres heeft vervolgens bij mail van 25 november 2022 meegedeeld geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. Bij brief van 30 november 2022 heeft ook het UWV bericht in te stemmen met een uitspraak van de rechtbank zonder nadere zitting.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 7 december 2022 gesloten.

Overwegingen

Feiten

Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als leerling verzorgende voor 28 uur per week. Op 29 oktober 2011 is zij voor die werkzaamheden uitgevallen.
Omdat haar dienstverband op 3 november 2011 is beëindigd, is haar per die datum ziekengeld toegekend.
Bij besluit van 20 september 2013 heeft het UWV geweigerd haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiseres op 26 oktober 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
Op 18 maart 2018 heeft eiseres een formulier aanvraag WIA-uitkering ingediend met als eerste ziektedag 5 november 2011. Het UWV heeft de aanvraag aangemerkt als een herhaalde aanvraag. Bij besluit van 21 maart 2018 heeft het UWV deze aanvraag afgewezen en meegedeeld niet terug te komen op het besluit van 20 september 2013 omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 augustus 2018 is dat bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep heeft de rechtbank op 8 januari 2019 ongegrond verklaard. Op
3 december 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Tijdens de bezwaarprocedure tegen het besluit van 21 maart 2018 heeft eiseres het UWV verzocht de aanvraag van 18 maart 2018 ook te beschouwen als een verzoek op grond van artikel 55 van de WIA, omdat haar klachten zijn toegenomen.
Het UWV heeft bij primair besluit van 29 januari 2019 geweigerd aan eiseres met ingang van 18 maart 2017 een WIA-uitkering te verlenen. Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres hiertegen ongegrond verklaard.
Omvang van het geschil
In geschil is of het UWV terecht heeft geweigerd met ingang van 18 maart 2017 een WIA-uitkering aan eiseres toe te kennen.
Daarbij is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Eiseres heeft op 18 maart 2018 een melding gedaan bij het UWV vanwege een verslechtering van haar medische situatie na 26 oktober 2013 (einde wachttijd).
Op grond van artikel 55 van de WIA kan alsnog een recht op uitkering ontstaan bij toegenomen arbeidsongeschiktheid ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak, tot vijf jaar na de datum einde wachttijd. Een uitkering kan echter op grond van artikel 64 van de WIA niet eerder ingaan dan een jaar voorafgaande aan de aanvraag.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank daarom voor de beoordeling van de toegenomen beperkingen de periode van 17 maart 2017 tot 26 oktober 2018 aanhouden.
Wettelijk kader
De relevante wetsartikelen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Medische beoordeling
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiseres gezien en gesproken op het spreekuur van
9 oktober 2018. Hij heeft lichamelijk onderzoek verricht, kennis genomen van de eerdere medische beoordelingen en informatie opgevraagd en gekregen van de behandeld specialisten: reumatoloog, neuroloog, plastische chirurgie, pijnpoli, longarts, cardioloog en psychiater, alsmede bij Impegno.
De verzekeringsarts concludeert met betrekking tot de lichamelijke klachten van eiseres dat eerder bij de einde wachttijd beoordeling in september 2013 rekening is gehouden met een beperkte belastbaarheid van het bewegingsapparaat en een beperkte inspanningstolerantie bij de diagnoses fibromyalgie en angststoornis. Gelet op het beloop van de klachten en bevindingen van huidig onderzoek worden deze beperkingen nog steeds actueel en van toepassing geacht. Er vindt geen behandeling plaats. Onderzoek van de cardioloog en de longarts geeft geen bijzonderheden. Over de psychische klachten merkt de verzekeringsarts op dat eiseres van 27 februari 2015 tot en met 10 april 2015 was opgenomen vanwege een recidief van psychische klachten en daarna dagbehandeling heeft gevolgd. Eiseres heeft dus tijdelijk toegenomen beperkingen gehad. Op 18 maart 2017 was haar psychische belastbaarheid weer vergelijkbaar met de situatie in september 2013. De verzekeringsarts heeft uiteindelijk geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiseres per 18 maart 2017 nog steeds overeenstemt met de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 september 2013. De verzekeringsarts heeft die beperkingen opgenomen in de FML van 7 november 2018.
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien tijdens de hoorzitting op 27 mei 2019 en informatie opgevraagd bij de huisarts en de psychiater. De verzekeringsarts b&b vindt dat het onderzoek van de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig is uitgevoerd.
De verzekeringsarts ziet geen medische reden om een urenbeperking toe te kennen. De diagnose sclerodermie is niet gesteld en fibromyalgie is geen progressief ziektebeeld. Uit de opgevraagde informatie bij huisarts en psychiater komen geen gronden naar voren om de belastbaarheid anders in te schatten. Met de vastgestelde beperkingen is volgens de verzekeringsarts b&b in ruim voldoende mate rekening gehouden met deze aandoeningen.
4.2
Eiseres heeft aangevoerd dat het UWV haar psychische en lichamelijke klachten heeft onderschat. Reumatoloog [naam reumatoloog] heeft wel degelijk de diagnose sclerodermie gesteld en zij wordt daarvoor behandeld. De psychiater heeft vastgesteld dat eiseres een paniekstoornis heeft met agorafobie en afhankelijke persoonlijkheidskenmerken, waarvoor zij tot juli 2018 in behandeling is geweest. Tot eiseres ging samenwonen met haar partner kreeg zij van de gemeente huishoudelijke hulp omdat ze het huishouden zelf niet meer aankon. Eiseres heeft gedetailleerd aangegeven welke beperkingen ten onrechte niet of onvoldoende in de FML zijn opgenomen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren), 4 (dynamische handelingen), 5 (statische houdingen) en 6 (werktijden).
4.3
De door de rechtbank ingeschakelde deskundige komt na dossieronderzoek en spreekuurcontact met eiseres tot de conclusie dat de verzekeringsartsen van het UWV de lichamelijke beperkingen van eiseres op 18 maart 2017 hebben onderschat. In 2015 werd de diagnose sclerodermie vastgesteld naar aanleiding van steeds verder toenemende klachten in weke delen en gewrichten waarmee eiseres haar specialisten bezocht. Voordat de diagnose sclerodermie wordt gesteld, kunnen er zeker een paar jaar overheen gaan. Het is begrijpelijk dat eerst aan fibromyalgie werd gedacht. Het ziekteproces sclerodermie is niet te genezen en onomkeerbaar. Met medicatie wordt geprobeerd de achteruitgang te vertragen. Dit betekent dat de toename van de lichamelijke beperkingen die eiseres aangeeft sinds 2013 plausibel, invoelbaar en objectiveerbaar is. De deskundige vindt dat eiseres op 18 maart 2017 meer lichamelijke beperkingen had dan zijn opgenomen in de FML van 7 november 2018. Daarnaast acht de deskundig een urenbeperking op zijn plaats gelet op de vermoeidheids-klachten van eiseres, die goed te verklaren zijn vanwege de ontstekingsstoffen en de toename van bindweefstel in met name de longen. Vermoeidheid is een veel voorkomende klacht van patiënten met sclerodermie. Daarnaast is sprake van een consistent, plausibel en invoelbaar dagverhaal. Eiseres kan maximaal 4 uur per dag werken, maximaal 20 uur per week.
4.4
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft dossierstudie gedaan, alle beschikbare medische informatie beoordeeld en een uitgebreide anamnese afgenomen. Zij komt tot de conclusie dat de beperkingen van eiseres op de datum hier in geding (18 maart 2017) niet juist zijn vastgesteld met de FML van 7 november 2018. De daarop gegeven kritiek van de verzekeringsarts b&b heeft de deskundige gemotiveerd weerlegd op een wijze die de rechtbank zonder twijfel laat.
Conclusie
5.1
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit een juiste medische grondslag ontbeert. Het beroep van eiseres slaagt. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het UWV zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank ziet geen reden de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing op het bezwaar te nemen. Na de vaststelling van een nieuwe FML met in achtneming van de door de deskundige aangegeven beperkingen, zal nieuw arbeidskundig onderzoek moeten plaatsvinden.
5.2
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor een termijn van 12 weken.
Griffierecht en proceskosten
6.1
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend, aan de zitting van de rechtbank deelgenomen en schriftelijk gereageerd om het rapport van de deskundige. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Omdat de zaak een normaal gewicht heeft is op deze waarde de factor 1 toegepast. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.705,-

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 47,- bedrag aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 3.705,- bedrag aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 10 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Artikel 54, tweede lid, van de WIA bepaalt dat het recht op een WGA-uitkering niet eerder ontstaat dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet.
In artikel 55, eerste lid, van de WIA is bepaald dat indien op de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid, geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat hij wel gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt indien hij op de dag hieraan voorafgaand:
recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering;
minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid; of
minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit een andere oorzaak dan die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
In artikel 55, derde lid, van de WIA is bepaald dat het recht op een WGA-uitkering in de situatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid niet later kan ingaan dan vijf jaar na de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid, en in de situatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, niet later dan vier weken na de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid.
Op grond van artikel 64, elfde lid, van de WIA kan het recht op een uitkering op grond van deze wet niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.