ECLI:NL:RBZWB:2023:1423

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
02/071091-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersdodelijk ongeval met snorfiets

Op 7 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 september 2021 in Tilburg een verkeersongeval heeft veroorzaakt met zijn snorfiets, waarbij zijn bijrijder, [slachtoffer], is overleden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte negeerde een verkeersbord met geslotenverklaring en een rood verkeerslicht, wat leidde tot de fatale aanrijding met een personenauto. De rechtbank legde een taakstraf van 200 uur op, evenals een rijontzegging van 12 maanden. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen, de ouders van het slachtoffer, voor affectieschade toegewezen, maar de vordering voor shockschade werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank benadrukte de ernst van de verkeersfouten van de verdachte en de grote impact van het ongeval op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/071091-22
vonnis van de meervoudige kamer van 7 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. T.M. ten Velde, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , de ouders van [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ), aan de orde gekomen. De benadeelde partijen zijn bijgestaan door hun raadsvrouw mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Daarnaast heeft de officier van de justitie ter zitting mondeling gevorderd om feit 1 aan te merken als
feit 1 primairen feit 2 als
feit 1 subsidiair. De rechtbank heeft, gehoord de verdediging, deze vordering toegewezen.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval op 8 september 2021 te Tilburg, waarbij hij met zijn snorfiets in botsing is gekomen met een auto, waardoor zijn passagier [slachtoffer] is gedood, dan wel dat verdachte gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Verdachte is tegen de verplichte rijrichting in gereden, is door het (voor hem niet zichtbare) rode verkeerslicht de weg opgereden, heeft het (voor hem wel zichtbare) rode verkeerslicht voor voetgangers genegeerd en heeft geen voorrang verleend aan de personenauto. Dit levert volgens hem aanmerkelijke onvoor-zichtigheid en onoplettendheid in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) op. Als gevolg hiervan heeft een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] , de passagier van de snorfiets, is overleden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair tenlastegelegde. De omstandigheid dat verdachte tegen het verkeer heeft ingereden ligt niet ten grondslag aan het ongeval. Vast staat dat verdachte door rood licht is gereden. Er is dan ook sprake van een enkel moment van onoplettendheid en dat is op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad onvoldoende voor een veroordeling voor artikel 6 WVW. Naar het oordeel van de verdediging is wel sprake van een overtreding van artikel 5 WVW.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende, voor de tenlastelegging relevante, feiten en omstandigheden vast.
Op 8 september 2021 heeft op de Ringbaan-Zuid te Tilburg ter hoogte van de kruising met de Tatraweg een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een snorfiets en een personenauto. Verdachte was de bestuurder van de snorfiets en bij hem achterop zat [slachtoffer] . Verdachte stak de Ringbaan-Zuid over, komende uit de richting van de Tatraweg, gaande in de richting van de Winkler Prinsstraat. Verdachte heeft zich hierbij niet gehouden aan de verplichte rijrichting en heeft het ter plaatse staande verkeersbord C2 (geslotenverklaring) genegeerd. Tevens stond het voor verdachte zichtbare verkeerslicht voor de naastgelegen voetgangersoversteekplaats op rood op het moment dat hij dit verkeerslicht passeerde. Als gevolg hiervan kwam op de Ringbaan-Zuid de snorfiets in aanrijding met een personenauto. [slachtoffer] is als gevolg van deze aanrijding komen te overlijden.
Van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt, dat hij die fietsersoversteekplaats is opgereden terwijl het daarop betrekking hebbende (voor hem niet zichtbare) verkeerslicht op rood stond, spreekt de rechtbank verdachte vrij, nu deze gedraging op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld.
Artikel 6 WVW
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvan is pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke (mate van) schuld hangt volgens vaste jurisprudentie af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Ook geldt dat in het algemeen een enkel moment van onoplettendheid niet betekent dat sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De meetlat waarlangs het optreden van de bestuurder wordt gelegd, bestaat uit de eisen die aan de gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mogen worden gesteld. Blijft de verdachte daarbij aanzienlijk achter, dan handelt hij met de door artikel 6 WVW vereiste schuld. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Schuldgradatie
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat bewezen kan worden dat verdachte eerst het verkeersbord met de geslotenverklaring heeft genegeerd, waardoor hij zich niet heeft gehouden aan de verplichte rijrichting en hij vervolgens het rode voetgangerslicht is gepasseerd.
Voorts wordt verdachte verweten dat hij zich er onvoldoende van vergewist heeft of de zuidelijke rijbaan van de Ringbaan-Zuid die hij overstak vrij van verkeer was. Daardoor heeft hij een op de Ringbaan-Zuid rijdende personenauto geen voorrang verleend. Gelet op het feit dat het ongeval heeft plaatsgevonden met een personenauto die over deze weg reed op het moment dat verdachte de Ringbaan-Zuid overstak en verdachte deze personenauto ook had kunnen zien, kan worden vastgesteld dat verdachte dit alles heeft nagelaten en ook deze hem verweten gedragingen heeft begaan. De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte het kruispunt in tegengestelde richting overstak en hij het rode voetgangerslicht heeft genegeerd. Los van het feit dat hij voorrang aan de personenauto had moeten verlenen, had hij onder deze omstandigheden extra goed moeten opletten op het van links en rechts komende verkeer, temeer nu verdachte bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse. Dat heeft hij evenmin gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat al deze gedragingen een bijdrage hebben geleverd aan het ongeval. De rechtbank volgt het verweer van de verdediging dat het negeren van de geslotenverklaring geen bijdrage zou hebben geleverd aan het ongeval niet, omdat de Ringbaan-Zuid een voorrangsweg is en de bestuurders op deze weg dus niet bedacht hoeven te zijn op van rechts komende (snor)fietsers op deze plek. Zij verwerpt het verweer van de verdediging op dit punt en gaat ervan uit dat het negeren van de geslotenverklaring wel degelijk een bijdrage heeft geleverd aan het ongeval.
Geconcludeerd kan dan ook worden dat er sprake is van meerdere opeenvolgende en opzichzelfstaande verkeersfouten van verdachte die naar het oordeel van de rechtbank gelet op de combinatie hiervan als aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig moeten worden aangemerkt. Het verweer dat er sprake zou zijn geweest van een enkel moment van onoplettendheid wordt dan ook verworpen.
Overlijden [slachtoffer]
Als gevolg van de gedragingen van verdachte is het verkeersongeval ontstaan. Door dit ongeval heeft [slachtoffer] dusdanig letsel opgelopen dat hij hieraan is overleden, waardoor het causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het overlijden van [slachtoffer] vast staat.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dus schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, waardoor [slachtoffer] is overleden. Het primair tenlastegelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 september 2021 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets), daarmede rijdende over de weg, de Ringbaan-Zuid/Tatraweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, zich niet gehouden aan de verplichte rijrichting op het moment dat hij, komende vanaf de Tatraweg, de fietsersoversteek op de Ringbaan-Zuid op reed, omdat hij de westelijke in plaats van de oostelijke oversteek nam, daarbij het ter plaatste staande bord C2 (geslotenverklaring) negerend, (mede) ten gevolge waarvan hij die fietsersoversteekplaats is opgereden terwijl het (voor hem zichtbare) verkeerslicht voor de naastgelegen voetgangersoversteekplaats op rood stond en zonder dat verdachte zich er voldoende van vergewist had of de zuidelijke rijbaan van de Ringbaan-Zuid die hij overstak wel vrij van verkeer was, (mede) waardoor hij een op die zuidelijke rijbaan van de Ringbaan-Zuid rijdend motorvoertuig (personenauto) geen voorrang heeft verleend waardoor hij in botsing is gekomen met voornoemde personenauto, door welk verkeersongeval [benadeelde 1] werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur, bij niet voldoen te vervangen door 60 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (verder: rijontzegging) van 12 maanden met aftrek van de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al kwijt is. Hij baseert zich hiervoor op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en weegt daarbij in strafmatigende zin mee dat het ongeval ook voor verdachte zelf negatieve fysieke en psychische gevolgen heeft gehad.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij de strafoplegging rekening te houden met de gevolgen die het verkeersongeval voor verdachte heeft gehad. Mocht de rechtbank gelet op de signaalfunctie naar de maatschappij een straf opleggen, dan verzoekt de verdediging te volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft op 8 september 2021 als bestuurder van een snorfiets aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden en heeft hierdoor een aanrijding met een personenauto veroorzaakt. Hij heeft zich niet heeft gehouden aan de verplichte rijrichting, heeft een verkeersbord met een geslotenverklaring en een rood stoplicht genegeerd, heeft zich er onvoldoende van vergewist of de weg die hij overstak vrij van verkeer was en heeft geen voorrang verleend aan de van links komende personenauto. Ten gevolge van deze aanrijding is [slachtoffer] overleden, die op dat moment bij verdachte achterop de snorfiets zat.
De rechtbank neemt het verdachte daarbij in het bijzonder kwalijk dat hij zich op deze wijze als weggebruiker heeft gedragen terwijl hij een bijrijder achterop had. Door het deelnemen aan het verkeer op een snorfiets waren verdachte en zijn bijrijder kwetsbare verkeersdeelnemers. Op een snorfiets hadden zij immers minder bescherming dan bijvoorbeeld een bestuurder van een auto. Als bestuurder had verdachte bovendien de zorg voor zijn kwetsbare bijrijder. Verdachte is toen hij met zijn bijrijder achterop zijn snorfiets aan het verkeer deelnam veel te lichtzinnig omgegaan met de geldende verkeersregels en had dan ook andere keuzes moeten maken. Daarbij komt dat hij bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse en dus wist dat hij risicovolle verkeersregels overtrad. Deze risico’s hebben zich in dit geval ook verwezenlijkt, met het overlijden van [slachtoffer] tot gevolg. Het daarmee veroorzaakte leed voor de nabestaanden is groot en onherstelbaar. Uit de voorgelezen slachtofferverklaring van de zus van [slachtoffer] blijkt dat zijn overlijden een groot gat heeft geslagen binnen het gezin en dat zijn ouders en zus nog altijd veel verdriet hebben van het verlies van hun zoon en broer. Ook heeft de zus van [slachtoffer] onlangs ontslag genomen op haar werk, omdat zij om op haar werk te komen langs de plek van het ongeval moet rijden, maar zij hier niet langs durft te gaan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie, onder meer voor het rijden onder invloed van alcohol. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte het soms minder nauw neemt met de verkeersregels. Ook heeft deze eerdere veroordeling hem er klaarblijkelijk niet van weerhouden om opnieuw verkeersfouten te begaan. Dat weegt de rechtbank in zijn nadeel mee bij de strafoplegging. Uit het strafblad blijkt ook dat verdachte op 21 juni 2022 een strafbeschikking heeft ontvangen en daarom houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met het van toepassing zijn van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast weegt de rechtbank in strafverminderende zin mee dat het ongeval ook grote gevolgen voor verdachte zelf heeft gehad. Door zijn toedoen is zijn vriend om het leven gekomen en verdachte zal dit zijn leven lang met zich mee moeten dragen en met dit schuldgevoel moeten leren leven. Ook heeft verdachte zelf aanzienlijk letsel opgelopen door het ongeval, waardoor hij een aantal maanden heeft moeten revalideren en waarvan hij in zijn dagelijks leven nog altijd hinder ondervindt.
De straf
De rechtbank overweegt dat strafoplegging niet alleen plaatsvindt met inachtneming van de gevolgen van de gemaakte verkeersfout, maar vooral ook moet worden afgezet tegen de ernst van die gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van verdachte. In dit geval is sprake van aanmerkelijke schuld in de zin van de WVW. De verkeersfout heeft de dood tot gevolg gehad. De oriëntatiepunten van het LOVS voor straftoemeting geven hiervoor als uitgangpunt 240 uur taakstraf en een rijontzegging van 12 maanden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak een onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een rijontzegging een passende sanctie is. De rechtbank legt wel een hogere taakstraf op dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij gelet op wat hiervoor is overwogen de eis van de officier van justitie te licht vindt. De rechtbank acht een taakstraf van 200 uur en een rijontzegging van 12 maanden passend en geboden is. Deze straf doet naar het oordeel van de rechtbank recht aan de aard en ernst van het feit, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde 1] (vader [slachtoffer] ) en [benadeelde 2] (moeder [slachtoffer] ) vorderen ieder een schadevergoeding van € 22.500,-. Dit bedrag bestaat uit € 20.000,- aan immateriële schade in de vorm van shockschade en € 2.500,- aan affectieschade.
Affectieschade
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit verdriet en pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kunnen nabestaanden zich met een vordering tot vergoeding van affectieschade voegen. De rechtbank stelt vast dat de vader en moeder van [slachtoffer] op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c, van het BW tot de kring van gerechtigden behoren en dus recht hebben op vergoeding van affectieschade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat het ongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat hij verplicht is hun schade te vergoeden. Ook kan worden vastgesteld dat de vader en moeder van [slachtoffer] rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, hebben geleden door het bewezenverklaarde feit. Verder zijn de vorderingen van zowel vader als moeder in overeenstemming met de forfaitaire bedragen van het Besluit vergoeding affectieschade. Bij overlijden door een misdrijf van een niet thuiswonend meerderjarig kind, geldt voor de ouder het normbedrag van € 17.500,-. In het geval van zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2] is een bedrag van € 15.000,- vergoed door Unigarant verzekering. De vorderingen van zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2] van elk € 2.500,- zullen worden toegewezen.
Shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade, sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als het gaat om schade die is ontstaan:
  • door het waarnemen van een ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen hiervan (het confrontatievereiste);
  • waardoor een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht bij de naaste/nabestaande;
  • waaruit geestelijk letsel (in de zin van een psychiatrisch erkend ziektebeeld) voortvloeit.
Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe (affectieve) relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, naar objectieve maatstaven is vastgesteld.
Met betrekking tot de vorderingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] oordeelt de rechtbank dat, hoewel zij het ongeval niet hebben waargenomen, zij onmiskenbaar zijn geconfronteerd met de directe gevolgen van het ongeval en het is voor de rechtbank invoelbaar dat dit ongeval schokkend voor hen moet zijn geweest. Echter, gelet op de thans beschikbare informatie is de rechtbank van oordeel dat niet is onderbouwd dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Zo ontbreekt bijvoorbeeld een verslag van de huisarts of een rapport van een deskundige hieromtrent. Voor een inhoudelijke behandeling van de vorderingen zal dus nader onderzoek noodzakelijk zijn. Dit levert echter naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zullen dan ook niet-ontvankelijk in hun vorderingen worden verklaard. Dat deel van de vorderingen kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregelen en wettelijke rente
De rechtbank zal met betrekking tot de toegekende bedragen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de wettelijke rente worden toegekend.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 2.500,-ter zake van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
€ 2.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
35 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 2.500,-ter zake van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
€ 2.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
35 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 maart 2023.