ECLI:NL:RBZWB:2023:1421

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
02-237210-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verlengde uitvoer van verschillende soorten harddrugs met wetenschap en beschikkingsmacht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1997 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Torentijd te Middelburg. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van de verlengde uitvoer van verschillende soorten harddrugs, waaronder heroïne, cocaïne en MDMA, op 18 september 2022 te Breda. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als bijrijder in een auto zat waarin een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs was aangetroffen. De drugs waren zichtbaar in een tas achter de bestuurdersstoel, wat de verdachte wetenschap van de aanwezigheid ervan impliceert. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en de medeverdachte de intentie hadden om de drugs naar Frankrijk te vervoeren, wat de verlengde uitvoer in de zin van de Opiumwet bevestigt. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, gezien zijn omstandigheden en de context van de aanhouding. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, rekening houdend met zijn rol als bijrijder en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een hogere straf had geëist, afgewezen en de straf verlaagd, maar benadrukte de ernst van het feit en de schadelijke gevolgen van de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/237210-22
vonnis van de meervoudige kamer van 9 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Torentijd te Middelburg,
raadsvrouw mr. H. Selçuk, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. R. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak tegen de [medeverdachte]
(02/237178-22)

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 18 september 2022 te Breda samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van verschillende soorten harddrugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van 272 gram heroïne, 178,78 gram cocaïne en 4972 gram MDMA. Verdachte was de bijrijder en de medeverdachte was de bestuurder van de auto. Achter de bestuurdersstoel stond een tas wagenwijd open met daarin ruim 5,4 kilo harddrugs. Dit is een plek waar verdachte makkelijk bij kon. De tas was niet verstopt en makkelijk zichtbaar. Deze moet dus ook voor verdachte zichtbaar zijn geweest waardoor hij wetenschap heeft gehad van de harddrugs in de auto. Verdachte heeft ontkend dat hij wetenschap had van de tas, maar heeft geen handen en voeten gegeven aan deze ontkenning. Verdachte en de medeverdachte hadden daarnaast onmiskenbaar de intentie om met de drugs in de auto de grens over te rijden richting Frankrijk. Verdachte en de medeverdachte komen uit Frankrijk en reden in een auto met een Frans kenteken richting de Belgische grens. Nadat er een volgteken werd gegeven door de politie, werd de snelheid verhoogd en werd met hoge snelheid richting die grens gereden. De verlengde uitvoer kan worden bewezen. Voor de tenlastegelegde 1000 gram amfetamine heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat bij verdachte sprake was van enige wetenschap van de aanwezigheid van- of beschikkingsmacht over de drugs. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen en dat ook de opzet op de uitvoer van de drugs naar het buitenland ontbreekt. Voor de 1000 gram amfetamine moet in ieder geval vrijspraak volgen, omdat bewijs voor de aanwezigheid daarvan ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 18 september 2022 als bijrijder naast de medeverdachte in de auto zat. In deze auto is een hoeveelheid heroïne, cocaïne en MDMA aangetroffen. De politie heeft de medeverdachte als bestuurder zien rijden op de A16 in een auto met een Frans kenteken. Dit voertuig reed in de richting van de Belgische grens. Nadat de politie een volgteken had gegeven, werd dit door de medeverdachte genegeerd en de medeverdachte is vervolgens met een verhoogde snelheid van 170 kilometer per uur verder richting de Belgische grens gereden. De politie heeft uiteindelijk verdachte en de medeverdachte kunnen aanhouden vlakbij de afslag Breda-Prinsenbeek op ongeveer 16 kilometer van de Belgische grens. Tijdens de doorzoeking van de auto heeft de politie achter de bestuurdersstoel een Aldi-tas met daarin de verdovende middelen aangetroffen.
Wetenschap en beschikkingsmacht
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met de medeverdachte op bezoek/vakantie was in Nederland. Hij zou samen met de medeverdachte vanuit Frankrijk hierheen zijn gereden om Nederland te bekijken. Verdachte zou bijna de gehele tijd hebben geslapen, ook toen zij door de politie werden aangehouden. Hij wist niets van de aangetroffen verdovende middelen in de auto.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Het is zeer onwaarschijnlijk dat verdachte, die op dat moment al drie jaar dakloos en verslaafd aan heroïne was, met de medeverdachte, die over een inkomen beschikte van 750 euro per maand, op vakantie gaat naar Nederland en zich vervolgens niks kan herinneren van die “vakantie” omdat hij steeds lag te slapen. De verklaring van verdachte is in geen enkel opzicht concreet of verifieerbaar. Verdachte zegt dat hij niet weet of hij voordat hij werd aangehouden reeds 1 of 2 dagen in Nederland verbleef, hij weet niet hoelang hij hier nog zou verblijven, wie er voor het eten en de vakantie betaalde en kan ook geen verdere informatie geven over de bestemming waarnaar zij onderweg waren op het moment dat ze werden aangehouden. Wanneer verdachte zowel bij de politie als ter zitting wordt gevraagd naar details van zijn bezoek in Nederland, geeft hij aan dat hij deze vragen niet wil beantwoorden, dat hij het zich niet kan herinneren of dat hij lag te slapen.
Daartegenover staan de bevindingen van de verbalisant die heeft beschreven dat hij tijdens de doorzoeking direct een wit-blauwe Aldi-tas zag staan achter de bestuurdersstoel bij het openen van de linker achterportier. Deze tas stond wagenwijd open. De verbalisant zag direct dat er grote doorzichtige verpakkingen met drugs inzaten. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze tas met drugs ook heeft gezien en dat hij zijn vage, ontwijkende en ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd om te verhullen dat hij wel wetenschap heeft gehad van de verdovende middelen. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drugs. Verdachte zat als bijrijder in de auto waarin de drugs achter de bestuurdersstoel aanwezig waren, zodat hij ook de feitelijke beschikkingsmacht had hierover.
Verlengde uitvoer
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1 vijfde lid van de Opiumwet. Onder verlengde uitvoer wordt verstaan het buiten het grondgebied van Nederland brengen. Het buiten het grondgebied van Nederland brengen omvat, naar vaste rechtspraak en gezien artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, alle handelingen die betrekking hebben op de middelen die de Nederlandse grens zijn gepasseerd of waarvan het de bedoeling is dat ze over de grens worden gebracht. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor verlengde uitvoer is dan ook niet vereist dat de drugs Nederland daadwerkelijk hebben verlaten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm kan worden afgeleid dat verdachte en de medeverdachte de bedoeling hadden om met de drugs in de auto naar Frankrijk te rijden en deze dus buiten het grondgebied van Nederland te brengen. De rechtbank betrekt hierbij dat verdachte en de medeverdachte allebei over de Franse nationaliteit beschikken en ook woonachtig zijn in Frankrijk. Zij reden in een auto met een Frans kenteken richting de Belgische grens en nadat de politie hen probeerde staande te houden, heeft de medeverdachte zijn snelheid verhoogd tot een zeer hoge snelheid van minimaal 170 kilometer per uur om met die snelheid verder richting de grens te rijden. Ondanks dat verdachte niet heeft verklaard dat zij op weg waren naar het buitenland, staat het voor de rechtbank gelet op de voornoemde omstandigheden vast dat verdachte en de medeverdachte op weg waren naar Frankrijk, waardoor sprake is van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1, vijfde lid van de Opiumwet. Nu hiervoor is overwogen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de verdovende middelen en hiermee onderweg was naar Frankrijk, kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de uitvoer van de verdovende middelen.
Medeplegen
Verdachte en de medeverdachte zijn gezamenlijk vanuit Frankrijk naar Nederland gereisd om vervolgens met de drugs weer richting Frankrijk te rijden. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering en daarmee acht de rechtbank het medeplegen bewezen.
Hoeveelheden drugs
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen op pagina 6 en de NFI-rapporten acht de rechtbank de uitvoer van de tenlastegelegde hoeveelheden van 178,78 gram cocaïne en
(ten minste) 4972 gram MDMA bewezen. Er bestaat geen bewijs dat verdachte ook 1000 gram amfetamine heeft uitgevoerd dan wel vervoerd of aanwezig gehad. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat er 272 gram heroïne is aangetroffen in de auto, aangezien uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 6 is vermeld dat het na weging zou gaan om netto 204 gram heroïne. De rechtbank zal daarom een hoeveelheid van 204 gram heroïne bewezen verklaren.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van 204 gram heroïne, 178,78 gram cocaïne en 4972 gram MDMA.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 september 2022 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet
- 204 gram heroïne en
- 178,78 gram cocaïne en
- 4972 gram MDMA
zijnde cocaïne en heroïne en MDMA als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk die cocaïne en heroïne en MDMA in een auto vervoerd met de bestemming Frankrijk.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De tenlastelegging bevatte kennelijke taal-/schrijffouten, die in de bewezenverklaring zijn hersteld. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 32 maanden met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. De officier van justitie is uitgegaan van de LOVS-oriëntatiepunten en heeft in strafverminderende zin rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Voordat verdachte werd aangehouden was hij al drie jaar dakloos en had hij een moeilijk leven. Verdachte is een kwetsbaar persoon en zijn verblijf in de Penitentiaire Inrichting is lastig voor hem. Hij heeft geen familie in Nederland en ervaart veel emoties. De raadsvrouw heeft verzocht om hiermee rekening te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan de uitvoer van een grote hoeveelheid heroïne, cocaïne en MDMA. Dit is een ernstig feit. Het gaat om verdovende middelen die sterk verslavend werken en die schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien heeft de handel in harddrugs veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland worden de internationale handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Daarbij gaat het onder meer om criminele geldstromen die verweven raken met de regulieren economie en fysiek geweld als gevolg van conflicten tussen criminele personen en/of groepen. Bovendien is het plegen van dit soort delicten schadelijk voor de reputatie van Nederland in het buitenland. Verdachte kan als exporteur van de harddrugs mede verantwoordelijk worden gehouden voor deze gevolgen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank gaat uit van een totaal bewezenverklaarde hoeveelheid van 5.354,78 gram harddrugs (204 gram heroïne, 178,78 gram cocaïne en 4972 gram MDMA). Het uitgangspunt voor de uitvoer van een dergelijke hoeveelheid is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 38-40 maanden.
In strafverminderende zin zal de rechtbank rekening houden met de geringere rol die verdachte als bijrijder heeft gehad bij de uitvoer van de drugs ten opzichte van de medeverdachte. Verdachte is niet degene geweest die de auto heeft bestuurd en het volgteken van de politie heeft genegeerd om met een zeer hoge snelheid richting de grens te rijden. Voorts krijgt de rechtbank op basis van het dossier en de behandeling ter zitting de indruk dat verdachte en de medeverdachte geen hoge posities bekleden binnen het drugscircuit. Dit leidt de rechtbank onder meer af uit de onprofessionele manier waarmee de drugs open en bloot en in het zicht werden vervoerd. Het lijkt er meer op dat beide verdachten vanwege hun heroïneverslaving een makkelijke prooi waren om als koeriers voor het drugstransport te gebruiken. Ook zal in het voordeel van verdachte rekening worden gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en zijn jonge leeftijd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest passend en geboden is.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 maart 2023.