ECLI:NL:RBZWB:2023:1413
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 31 januari 2022, dat betrekking had op de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), met ingang van 22 februari 2021. Tijdens de zitting op 21 september 2022 heeft de rechtbank het UWV de kans gegeven om een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit leidde tot een wijziging van het besluit op 22 november 2022, waarbij het UWV de bezwaren van verzoeker gegrond verklaarde en hem met ingang van 22 februari 2021 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt achtte, waardoor hij in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering.
Verzoeker trok zijn beroep in, maar verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten die hij had gemaakt. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank oordeelde dat het UWV aan verzoeker tegemoet was gekomen, en besloot het UWV te veroordelen in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.674,-. Dit bedrag is gebaseerd op de kosten voor rechtsbijstand, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting.
Daarnaast overwoog de rechtbank dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 50,- aan verzoeker dient te vergoeden, waardoor een aparte veroordeling hiervoor niet nodig was. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus en is openbaar gemaakt op 2 maart 2023. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.