Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
In de eerste plaats is aan het bewijsvermoeden niet voldaan. Het bewijsvermoeden van het openbaar ministerie is slechts gebaseerd op een aantal witwas-typologieën en de contante stortingen en betalingen zijn verklaarbaar door de schenking van de zus van de man van verdachte. In de tweede plaats had het op de weg van het openbaar ministerie gelegen om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gegeven concrete, verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld. Het openbaar ministerie heeft dit nagelaten.
11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ pas kan worden bewezen, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
juli 2016 werd onder de [naam ] een onderzoek gestart naar de betrokkenheid van (onder anderen) [huwelijks partner] bij de handel in en teelt van hennep. Op 22 november 2016 is er telefonisch contact tussen verdachte en [huwelijks partner] waarin [huwelijks partner] aan verdachte vertelt dat hij is veroordeeld voor het hebben van twee hennepkwekerijen en transport van verdovende middelen en is vrijgesproken van een criminele organisatie. Gelet op de verdenking van [huwelijks partner] in onderzoek [naam ] en de inhoud van de tapgesprekken tussen verdachte en [huwelijks partner] wordt er door de politie een kasopstelling van het gezin [huwelijks partner] gemaakt. Uit die kasopstelling blijkt over de ten laste gelegde periode een onverklaarbaar verschil van
€ 39.068,64 in inkomsten en uitgaven. Op 6 maart 2017 is verdachte aangehouden op verdenking van witwassen. Bij vonnis van 2 juli 2018 is [huwelijks partner] veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die hennepkwekerijen exploiteerde. Bij arrest van
27 september 2021 oordeelt het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch in het kader van de ontnemingsvordering in de zaak tegen [huwelijks partner] dat niet kan worden uitgesloten dat [huwelijks partner] de beschikking had over een contant geldbedrag van € 17.000,- dat hij van zijn zus had gekregen en dat de herkomst van dit geldbedrag als legaal kan worden aangemerkt. In het dossier zit ook een handgeschreven brief van de zus van [huwelijks partner] aan [huwelijks partner] , gedagtekend op 15 november 2014, waarin zij de schenking benoemt.
€ 22.068,64 (het ten laste gelegde bedrag minus de schenking).
(€ 39.068,64 minus € 17.000) verklaard dat ook dit bedrag niet klopt omdat de toegepaste NIBUD-norm niet op haar gezin van toepassing was. Zij en [huwelijks partner] leefden in die periode in totaal gescheiden werelden.
5.De strafbaarheid
6.De strafoplegging
60 uren met aftrek van voorarrest.
7.De wettelijke voorschriften
8.De beslissing
een gevangenisstraf van 3 (drie) dagen;
een taakstraf van 40 (veertig) uren, subsidiair 20 (twintig) dagen vervangende hechtenis,
voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van H.M. de Punder-van Dijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 maart 2023.