ECLI:NL:RBZWB:2023:1403

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
02/215049-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met een honkbalknuppel

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte heeft op 25 augustus 2022 in Breda het slachtoffer, [slachtoffer 1], 23 keer met een honkbalknuppel op het hoofd en lichaam geslagen, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een gebroken arm en een hersenschudding. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd [slachtoffer 2], de echtgenote van [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar ook met de honkbalknuppel te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en dat hij ook voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2]. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/215049-22
vonnis van de meervoudige kamer van 7 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonadres] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire inrichting Grave,
raadsman mr. D. Stoof, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1
op 25 augustus 2022 heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem meerdere malen met een honkbalknuppel op het hoofd te slaan;
Feit 2
op 25 augustus 2022 heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een honkbalknuppel op het hoofd te slaan;
Feit 3
op 25 augustus 2022 een ruit, een kozijn en een scharnier van een raam heeft beschadigd en vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Voor feit 1 wijst de officier van justitie op de beelden, waaruit blijkt dat verdachte aangever 23 keer met een honkbalknuppel heeft geslagen, waarvan meerdere keren op het hoofd. Door op deze manier te handelen heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangever. Bij feit 2 wijst de officier van justitie op de beelden en de letselverklaring. Verdachte heeft aangeefster met een honkbalknuppel op het hoofd geslagen. Gelet hierop kan een bewezenverklaring volgen voor een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ter zake feit 3 wijst de officier van justitie op de aangifte en de beelden waaruit blijkt dat verdachte de vernielingen en beschadigingen heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van wat onder feit 2 primair aan verdachte ten laste is gelegd. Niet duidelijk is hoe de klap heeft plaatsgevonden op het hoofd. Het bewijs voor een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is niet voorhanden waardoor verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Er kan slechts een bewezenverklaring volgen voor de eenvoudige mishandeling. Bij feit 1 en 3 ten laste refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, nu hiervoor voldoende bewijs uit het dossier naar voren komt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 25 augustus 2022 geweld tegen aangever [slachtoffer 1] heeft gebruikt, door hem 23 keer met kracht met een honkbalknuppel tegen zijn hoofd en lichaam te slaan. Uit de medische gegevens volgt dat [slachtoffer 1] hierbij zijn rechter onderarm heeft gebroken en meerdere bloeduitstortingen op schouders en been;, meerdere hechtingen op zijn hoofd en vingers en een hersenschudding heeft opgelopen.
Gelet op dit geweld met de honkbalknuppel, met name op het hoofd van aangever, is de rechtbank van oordeel dat de aanmerkelijke kans op de dood van aangever aanwezig is geweest. Geweld tegen het hoofd kan immers ernstige gevolgen hebben en zelfs tot de dood leiden. Dat laatste kan zich zeker voordoen, wanneer, zoals in dit geval, vele malen met een hard voorwerp op het hoofd wordt geslagen, door een verdachte die in zijn dronkenschap blijkbaar niet van ophouden weet. Naar zijn aard en uiterlijke verschijningsvorm moet het door verdachte uitgeoefende geweld dan ook worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer 1] , dat dit, naar het oordeel van de rechtbank, in redelijkheid geen andere conclusie toelaat dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zou kunnen komen te overlijden bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] heeft gehad, zodat het primair tenlastegelegde (poging tot doodslag) wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 25 augustus 2022 ook geweld tegen aangever [slachtoffer 2] heeft gebruikt, door één keer met een honkbalknuppel tegen haar hoofd te slaan. Uit de medische gegevens volgt dat [slachtoffer 2] hierbij een hoofdwond heeft opgelopen.
De vraag die moet worden beantwoord, is of de gedraging van verdachte als een poging tot zware mishandeling kan worden aangemerkt. Daarvoor is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] . De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van vol opzet.
De vraag die de rechtbank dan dient te beantwoorden is of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] . Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Daarvoor is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Verdachte heeft met een honkbalknuppel tegen het hoofd van [slachtoffer 2] geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is en dat één harde klap op het hoofd al tot ernstig letsel kan leiden. Naar algemene ervaringsregels brengt het met een hard voorwerp slaan tegen het hoofd met zich mee dat de aanmerkelijke kans bestaat dat dit zwaar lichamelijk letsel tot het gevolg heeft.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte tegen het hoofd slaan van [slachtoffer 2] naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] . Verdachte heeft door zijn gedraging bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. De rechtbank acht de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met de honkbalknuppel de ruit van de auto van aangevers heeft vernield. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte met zware voorwerpen tegen de voorkant van de woning van aangevers heeft gegooid, waardoor het kozijn en de ramen zijn beschadigd alsmede een door [slachtoffer 2] als scharnier aangeduide sluithendel van het raam.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 25 augustus 2022 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een honkbalknuppel op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 25 augustus 2022 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een honkbalknuppel op het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
op 25 augustus 2022 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk
- een ruit van een auto en
- een kozijn van een voorruit van een woning en
- een scharnier van een raam,
die aan een ander toebehoorden heeft vernield of beschadigd;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf te hoog en verzoekt een zo laag mogelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer 1] 23 keer met een honkbalknuppel tegen zijn hoofd en lichaam te slaan, ook op het moment dat hij op de grond lag. Dit grove geweld vond plaats zonder enige aanleiding; verdachte en [slachtoffer 1] waren onbekenden voor elkaar. Verdachte was midden in de nacht in kennelijk stomdronken toestand uit een taxi gezet en keerde zich daarna tegen [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] heeft diverse verwondingen, waaronder een gebroken arm en een hersenschudding opgelopen. Verdachte mag van geluk spreken dat het daarbij is gebleven en er niet nog ernstigere gevolgen zijn opgetreden. Uit de voorgelezen slachtofferverklaring ter zitting blijkt dat [slachtoffer 1] een afbraak van zijn leven ervaart. Voor het incident voelde hij zich 52 jaar, terwijl hij zich na het incident 92 jaar voelt. [slachtoffer 1] ervaart nog steeds oorsuizen, smaak- en reukverlies, verslechterd zicht en hoofdpijn. Hij is somber, vergeetachtig en ervaart veel stress. Uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat [slachtoffer 1] in behandeling is voor PTSS.
Verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van mevrouw [slachtoffer 2] , de echtgenote van [slachtoffer 1] . Zij kwam af op het hulpgeroep van haar man en werd door verdachte met de honkbalknuppel geraakt op haar hoofd. [slachtoffer 2] heeft nog steeds last van vergeetachtigheid en stress. Dat het geweld tegen haar man ook een traumatische ervaring voor [slachtoffer 2] is geweest blijkt uit de voorgelezen slachtofferverklaring. Hieruit blijkt dat zij het incident nog regelmatig herbeleeft. Zij is net als haar man in behandeling voor PTSS.
Tot slot heeft verdachte het raam van de auto van aangevers vernield en een kozijn en ramen van de woning van aangevers beschadigd.
Door zijn handelen heeft verdachte forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarnaast is het feit gepleegd in de nacht, op de openbare weg, middenin in een woonwijk. Dit wakkert gevoelens van onveiligheid aan in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
Voorts rekent de rechtbank verdachte aan dat hij zich in een zodanige dronken toestand heeft gebracht dat hij zich niets meer van het voorval kan herinneren. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij zichzelf niet meer is als hij gedronken heeft. Al eerder heeft er een incident plaatsgevonden waarbij hij niet meer wist wat hij deed. Het is bijzonder kwalijk dat verdachte zich nogmaals in deze positie heeft gebracht, met alle gevolgen van dien.
Persoonlijke omstandigheden
In het reclasseringsrapport van 15 februari 2023 over verdachte wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor verslavingsproblematiek of psychische problemen. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. Interventies en toezicht worden niet nodig geacht.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte.
De straf
De rechtbank heeft rekening gehouden met de straffen die worden opgelegd in vergelijkbare zaken. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van met name het eerste feit een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Gelet op de vergelijkbare zaken is de rechtbank evenwel van oordeel dat de eis van de officier van justitie veel te hoog is.
In strafmatigende zin wordt nog meegenomen dat verdachte ter zitting spijt heeft betuigd en zich schuldbewust heeft opgesteld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van twee jaar passend en geboden is. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel nodig is. De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte een stok achter de deur heeft om te voorkomen dat hij in de toekomst onder invloed van drank nogmaals de fout in zal gaan.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

7.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 en 3)
Materiele schade
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 9.213,10 aan materiële schade. Deze materiële schade is als volgt opgebouwd:
  • € 44,93 medicijnen
  • € 1.962,00 herstelkosten kozijnen woning
  • € 1.100,00 herstelkosten ramen woning
  • € 16,94 reiskosten ziekenhuis
  • € 35,00 parkeerkosten ziekenhuis
  • € 41,76 verplaatste schade (reiskosten zoon)
  • € 453,75 kosten loodgieter
  • € 4.814,00 kosten gehoorapparaat
  • € 744,72 verlies zelfwerkzaamheid.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Herstelkosten kozijnen en ramen
Ter zitting is gebleken dat de woning van de benadeelde partij eigendom is van een ander, namelijk van de zoon van [slachtoffer 1] . Nu [slachtoffer 1] geen eigenaar is van de woning is onvoldoende vast komen te staan of hij de herstelkosten van de ramen en kozijnen moet dragen. Ook zijn er nog onduidelijkheden over de vordering. De bijgevoegde factuur voor het herstel van de ramen laat zien dat er gekozen is voor triple isolatieglas. De rechtbank overweegt dat de schade mogelijk ook op andere (minder kostbare) wijze kon worden hersteld. De offerte voor herstel van het kozijn betreft het volledig herstellen van het kozijn terwijl de foto van het kozijn laat zien dat dit slechts op 1 plek beschadigd is. De rechtbank overweegt dat ook deze schade mogelijk op andere wijze kon worden hersteld, namelijk door het kozijn alleen plaatselijk te herstellen. Door deze onduidelijkheden is de omvang van de schade aan de ramen en kozijnen niet goed vast te stellen. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Loodgieter
De kosten die gemaakt zijn voor de loodgieter zal de rechtbank afwijzen. Deze kosten staan niet in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte. In zoverre deze werkzaamheden door [slachtoffer 1] anders zelf zouden kunnen worden uitgevoerd vallen zij onder de kosten van zelfwerkzaamheid, die eveneens zijn gevorderd.
Conclusie materiële schade
De overige door de benadeelde gevorderde materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is toereikend onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Dit betekent dat de materiele schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 5.697,35.
Immateriële schade
[slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding. Hij heeft aangevoerd dat hij zowel lichamelijk letsel als psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij in voldoende mate onderbouwd dat hij zowel lichamelijk als geestelijk letsel heeft opgelopen door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle feiten en omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van € 17.500,- toewijsbaar.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal de vordering worden afgewezen.
7.2
De benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 9.500,-. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij zowel lichamelijk letsel als psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De gevorderde immateriële schade bestaat uit € 2.000,- aan smartengeld en € 7.500,- aan shockschade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Smartengeld
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij in voldoende mate onderbouwd dat zij zowel lichamelijk als geestelijk letsel heeft opgelopen door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Dit betekent dat de immateriële schade in de vorm van smartengeld voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle feiten en omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 1.500,- toewijsbaar.
Shockschade
De benadeelde partij heeft gezien hoe haar echtgenoot, tot wie zij in een nauwe affectieve relatie staat, er aan toe was kort nadat hij door verdachte 23 keer op zijn hoofd was geslagen met een honkbalknuppel. De gebeurtenissen zijn voor de benadeelde partij ingrijpend en traumatisch geweest en door de ernstige gevolgen hiervan is sprake geweest van een hevige emotionele schok waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Er is dus sprake van voor vergoeding in aanmerking komende shockschade.
Uit de namens de benadeelde partij verstrekte medische gegevens blijkt dat de benadeelde partij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, wat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is. De rechtbank leidt uit de brief en de onderbouwing hiervan ter zitting af dat de psychische schade is ontstaan als gevolg van feit 1 en stelt dan ook vast dat er sprake is van geestelijk letsel waardoor de benadeelde partij in haar persoon is aangetast. Hiermee staat in voldoende mate vast dat de benadeelde partij shockschade heeft opgelopen als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde strafbare feit. De hoogte van de geleden shockschade moet worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Gelet op alle feiten en omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 5.000,- toewijsbaar.
7.3
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal bij alle toegekende vorderingen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Verder zal over alle toegekende bedragen de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de dag waarop het feit is gepleegd en de schade is ontstaan, te weten 25 augustus 2022, met uitzondering van de vergoeding voor het gehoorapparaat. De gevorderde wettelijke rente hiervoor zal worden toegewezen vanaf het tijdstip van aanschaf, te weten 23 januari 2023.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:Poging doodslag;
Feit 2 primair:Poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel;
Feit 3:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen of beschadigen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 23.197,35, waarvan € 5.697,35 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente, over een bedrag van € 18.383,35 vanaf 25 augustus 2022 en over een bedrag van € 4.814,- vanaf 23 januari 2023, steeds tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering inzake de loodgieterskosten en wat meer gevorderd is aan immateriële schade af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit 1), € 23.197,35 te betalen vermeerderd met de wettelijke rente, over een bedrag van € 18.383,35 vanaf 25 augustus 2022 en over een bedrag van € 4.814,- vanaf 23 januari 2023, tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
138 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van
€ 6.500,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 2), € 6.500 te betalen vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
67 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 maart 2023.