ECLI:NL:RBZWB:2023:1401

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3573
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de weigering van een WIA-uitkering na bedrijfsongeval

In deze tussenuitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Akdeniz, heeft in beroep aangevoerd dat hij als gevolg van een bedrijfsongeval op 1 december 2018 niet in staat is om te werken. Het UWV heeft op 25 november 2020 besloten om de WIA-uitkering te weigeren, omdat eiser per 28 november 2020 voor 19,17% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard op 25 juni 2021.

De rechtbank heeft de zaak op 8 december 2022 behandeld en vastgesteld dat het medisch onderzoek door het UWV niet volledig en zorgvuldig is geweest. Eiser heeft aangegeven dat hij naast fysieke klachten ook psychische klachten ervaart, maar deze zijn onvoldoende meegenomen in de beoordeling door de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV onvoldoende aandacht heeft besteed aan de medische klachten van eiser, waaronder maagklachten en de impact van zijn medicatie.

De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen twaalf weken. Indien het UWV dit niet doet, moet het dit binnen twee weken aan de rechtbank meedelen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3573 WIA

tussenuitspraak van 2 maart 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Akdeniz,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
weigering eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 25 november 2020 (primair besluit) eiser een WIA-uitkering geweigerd per 28 november 2020.
Met het bestreden besluit van 25 juni 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en als gemachtigde van het UWV, mr. B.H.C. de Bruijn.
1.4
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 28 november 2020 voor 19,17% arbeidsongeschikt wordt geacht. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als mechanisch procesoperator. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege een bedrijfsongeval op 1 december 2018.
Bij besluit van 5 maart 2020 heeft het UWV eiser een uitkering toegekend ingevolge de Ziektewet met ingang van 1 februari 2020.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser een WIA-uitkering geweigerd per 28 november 2020.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Primaire arts [naam arts 1] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam arts 2] het dossier bestudeerd en eiser gesproken op het telefonisch spreekuur van 27 oktober 2021. Zij heeft gerapporteerd dat de knieklachten passen bij een status na een patella luxatie met chronische klachten. Aan de hand van de klachten kan enig zenuwletsel als gevolg van de luxatie niet uitgesloten worden. De primaire arts acht eiser daarom aangewezen op kniesparend werk.
Ten aanzien van de psychische klachten, is er geen sprake van een ziekte vanuit waar beperkingen aangenomen dienen te worden. Op grond van de anamnese, het feit dat de behandeling gericht is op emotieregulatie en acceptatie, en de situatie met de werkgever, wordt aangenomen dat de psychische klachten voornamelijk gerelateerd zijn aan de werksituatie. Uit het oriënterend psychisch onderzoek zijn er ook geen aanwijzingen voor een ernstige psychiatrische aandoening.
Er is geen reden om rekening te houden met de invloed van de door eiser gebruikte medicatie op zijn functioneren.
Primaire arts [naam arts 1] stelt dat eiser is aangewezen op kniesparend werk, dus werk zonder veelvuldig staan en lopen (zo veel
mogelijk op een effen ondergrond) en beperkt duwen en trekken. Tillen tijdens het lopen acht zij beperkt, evenals tillen vanaf grondniveau. Knielen, kruipen en hurken acht zij beperkt qua duur en frequentie. De verwachting is dat de klachten zullen verminderen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser op de datum in geding heeft primaire arts [naam arts 1] neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 oktober 2020.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam arts 3] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd inclusief de na bezwaar overgelegde medische informatie en hij heeft deelgenomen aan de hoorzitting op 4 juni 2021, waarna hij eiser nog lichamelijk heeft onderzocht.
De verzekeringsarts b&b stelt vast in zijn rapportage van 8 juni 2021 dat voldoende is gedocumenteerd dat eiser na het bedrijfsongeval van 1 december 2018 psychische klachten
heeft ontwikkeld, reactief op zijn fysieke onvermogens en onbegrip van werkgever/collega’s. De primaire arts heeft vermeld dat de frustraties zijn afgenomen en de acceptatie is verbeterd. Ook somberheid en minder kunnen genieten zijn niet aanwezig en eiser ervaart geen mentale belemmeringen. In bezwaar doet [naam arts 3] geen andere bevindingen. De conclusie van de verzekeringsarts b&b luidt daarom dat op de datum in geding eventueel resterend psychisch onwelbevinden een uiting is van onvolledige acceptatie van zijn onvermogens, maar niet is in te kaderen als een psychische stoornis.
Eiser claimt dat de fysieke beperkingen zijn onderschat. Dit standpunt is niet met medische informatie onderbouwd.
De verzekeringsarts b&b is van mening dat er voldoende zorgvuldig onderzoek is verricht, zowel op lichamelijk en psychisch gebied.
De oorspronkelijk reden van uitval, een patellaluxatie links, is sinds lang hersteld en een half jaar na de luxatie was op een MRI-scan van de knie geen afwijking meer te zien. Behandeling was uitsluitend gericht op herkrijgen van stabiliteit en beenkracht middels fysiotherapie. Op de datum in geding, na langdurige en intensieve fysiotherapie, was er geen medische reden meer om niet op normale wijze te lopen; dat wil zeggen beide benen/knieën symmetrisch in te zetten zodat secundaire overbelastingsklachten van rechterenkel en rechter bovenrug kunnen worden voorkomen. Verzekeringsarts b&b [naam arts 3] ziet dan
ook geen reden aan de enkel- en rugklachten beperkingen te koppelen, nu van een somatische afwijking immers geen sprake is. De nog wèl geobjectiveerde verminderde spierontwikkeling in het linker bovenbeen rechtvaardigt beperkingen in de uitoefening van beenkracht maar hiermee wordt volgens [naam arts 3] voldoende rekening gehouden bij belastingen als langdurig lopen/staan en traplopen.
In lijn met het vorenstaande heeft de verzekeringsarts b&b de FML van 29 oktober 2020 ongewijzigd overgenomen.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen. Eiser is volledig arbeidsongeschikt en niet in staat de geduide functies te verrichten, vanwege de fysieke en psychische klachten, en het medicatiegebruik. Als gevolg van het bedrijfsongeval op 1 december 2018 was de linkerknie uit de kom geschoten. Ook had hij last van rugklachten en klachten van de rechter enkel vanwege zwikkingen.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij als gevolg van die klachten meer beperkt is, met name voor duwen en trekken, tillen, bukken/hurken, zitten, staan, knielen, klimmen, traplopen, en qua energie. Daarnaast heeft hij last van maagzuur/maagklachten door de spanning en de medicatie waarvoor hij in november 2019 een consult bij [naam medisch specialist] , internist-infectioloog heeft gehad. Ten onrechte zijn geen verdergaande beperkingen aangenomen en is gesteld dat eiser per datum in geding geen medische reden meer heeft om niet op normale wijze te lopen, zodat secundaire overbelastingsklachten kunnen worden voorkomen.
Als gevolg van het bedrijfsongeval en de daarmee gepaard gaande gevolgen heeft hij psychologische hulp moeten inroepen. Hij ondergaat een behandeling voor psychische klachten. Ten onrechte is geen rekening gehouden met die klachten bij persoonlijk en sociaal functioneren. Eiser had op de datum in geding wel psychische klachten (onder meer agressie regulatieproblematiek). Eiser wijst nog op zijn medicatiegebruik.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij last heeft van maagzuur/maagklachten. Van deze klachten heeft hij in de nadere gronden in bezwaar, van 7 april 2021, ook expliciet melding gemaakt. Hij heeft aangegeven hiervoor een arts te hebben geraadpleegd. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt niet dat aan deze klachten aandacht is besteed tijdens het onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank was hiervoor wel reden. Uit de in bezwaar overgelegde medische informatie, met name het huisartsenjournaal, is af te leiden dat eiser voor zijn klachten meerdere malen de huisarts heeft bezocht, vanaf 2018. Kennelijk is eiser voor de klachten doorverwezen naar de internist. Eiser maakt melding van een consult bij de internist. Verder valt uit het huisartsenjournaal af te leiden dat eiser ook medicatie (heeft) gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat eisers klachten dateren van voor de datum in geding. Eiser heeft van deze klachten weliswaar geen melding gemaakt tijdens het contact met de primaire arts, dat overigens telefonisch heeft plaatsgevonden. In bezwaar heeft hij echter wel expliciet aangegeven deze klachten te hebben, en deze ook onderbouwd met medische informatie. Dit alles had voor de verzekeringsarts b&b aanleiding moeten zijn om hieraan aandacht te besteden in het kader van de heroverweging van het primaire besluit. Zoals al eerder vastgesteld is dit niet gebeurd.
Dit betekent dat het onderzoek door de verzekeringsartsen niet volledig is geweest. Het bestreden besluit is om die reden niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.
Bestuurlijke lus
5.1
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding van deze mogelijkheid gebruik te maken. De rechtbank zal het UWV in de gelegenheid stellen om met inachtneming van wat onder 4.4 staat vermeld, de belastbaarheid van eiser volledig te beoordelen en hierover te rapporteren. Indien nodig dient daarop ook een nieuwe arbeidskundige beoordeling plaats te vinden.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
5.2
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op twaalf weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in de overwegingen 4.4 en 5.1 van deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 2 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.