ECLI:NL:RBZWB:2023:1387

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
02-209266-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en diefstal door middel van telefonische spoofing gericht op kwetsbare slachtoffers

Op 6 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere gevallen van oplichting en diefstal, gericht op kwetsbare slachtoffers, voornamelijk ouderen. De verdachte, geboren in 2003, werd beschuldigd van het medeplegen van oplichting door zich voor te doen als bankmedewerker en slachtoffers te misleiden om hun bankpas en pincode af te geven. De rechtbank behandelde de zaak op 20 februari 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte vier feiten, waarbij de verdachte samen met anderen op verschillende data probeerde slachtoffers op te lichten en geld van hun rekeningen te stelen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de gepleegde feiten, waaronder camerabeelden, getuigenverklaringen en de verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank achtte de rol van de verdachte bij de oplichtingspraktijken van voldoende gewicht om te spreken van medeplegen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 131 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast werd een schadevergoeding van €500 aan een benadeelde partij toegewezen, alsook de verbeurdverklaring van een in beslag genomen telefoon.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
Parketnummer: 02-209266-22
vonnis van de meervoudige kamer van 6 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw: mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 februari 2023, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
Feit 1:
18 augustus 2022 in Middelburg samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] op te lichten door zich voor te doen als medewerker van een bank en met een smoes proberen [slachtoffer 1] te bewegen tot afgifte van zijn bankpas en pincode;
Feit 2:
26 juli 2022 in Vlissingen samen met anderen [slachtoffer 2] heeft opgelicht door zich voor te doen als medewerker van een bank en met een smoes [slachtoffer 2] heeft bewogen haar bankpas, randomreader en pincode af te geven;
Feit 3:
26 juli 2022 in Veere samen met anderen [slachtoffer 3] heeft opgelicht door zich voor te doen als medewerker van een bank en met een smoes [slachtoffer 3] heeft bewogen haar bankpas, randomreader en pincode af te geven;
Feit 4:
26 juli 2022 samen met anderen met de bankpassen en pincodes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] geld van hun bankrekeningen heeft gestolen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangiftes, de herkenning van verdachte op de camerabeelden, de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte zelf. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor de feiten 2 en 3. Voor deze feiten is onvoldoende bewijs voor het medeplegen. Ten aanzien van feit 2 wordt aangevoerd dat verdachte niet wist wat [medeverdachte 1] ging doen. Bij feit 3 is verdachte niet de beller geweest en verdachte voldoet niet aan het door aangeefster opgegeven signalement. Ten aanzien van de feiten 1 en 4 is geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen het volgende vast.
Modus operandi
Op 26 juli en 18 augustus 2022 wordt bij de politie meerdere malen aangifte gedaan van soortgelijke oplichting en diefstal. Uit de aangiftes komt naar voren dat de daders een min of meer vaste werkwijze hanteren om bij de slachtoffers bankpassen afhandig te maken en daarmee vervolgens geld op te nemen of aankopen te doen. Deze methode staat bekend als helpdeskfraude of ‘spoofing’. De aangevers van deze feiten waren steeds ouderen. Zij werden gebeld door iemand die zich voordeed als medewerker van een bank met een verhaal over een verdachte transactie (naar het buitenland). De aangevers moesten hun bankpas (en randomreader) in een envelop stoppen waarna deze door een koerier aan de deur bij de aangevers thuis werd opgehaald. Om vertrouwen te wekken werd door de bankmedewerker in het telefoongesprek een code genoemd, die de koerier moest doorgeven. Met de op die manier afhandig gemaakt bankpassen werden vervolgens aankopen gedaan en geldopnames verricht.
De wijze waarop deze oplichting en diefstallen hebben plaatsgevonden, vereisen een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Het samenwerkingsverband bestond ten aanzien van de ten laste gelegde feiten uit tenminste drie personen: een beller, een koerier en een pinner. De rol van de beller is de slachtoffers zodanig bang te maken en te overrompelen met een verhaal over een ongewenste transactie op de bankrekening, dat zij ertoe overgaan hun pincode te verstrekken en bereid zijn hun bankpas (en randomreader) af te geven aan een koerier.
Rol verdachte
De vraag die door de rechtbank beantwoord moet worden, is hoe de rol van verdachte bij de (poging tot) oplichtingen en diefstal gekwalificeerd moet worden.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Op 18 augustus 2022 was verdachte samen met [medeverdachte 1] op pad en is geprobeerd [slachtoffer 1] te bewegen tot afgifte van zijn bankpas en pincode. Omdat [slachtoffer 1] het niet vertrouwde en de politie heeft ingeschakeld, kon verdachte op heterdaad in de woning van [slachtoffer 1] worden aangehouden, en [medeverdachte 1] in de auto. Uit de iPhone 11 van verdachte blijkt dat hij en [medeverdachte 1] die dag whatsapp-contact hadden over ‘Ophaal?? Nu??’. In het gesprek van diezelfde dag gaat het ook over Middelburg en dat “ [bijnaam] nog bellende” is.
Geloofwaardigheid verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist wat [medeverdachte 1] met de hiervoor genoemde berichten bedoelde en dat hij niet wist wat ze gingen doen. De rechtbank acht die verklaring van verdachte niet geloofwaardig gelet op het feit dat hij die dag samen met [medeverdachte 1] naar de woning van [slachtoffer 1] is gereden ‘om iets te verdienen’, hij van [medeverdachte 1] een code had gekregen die hij aan [slachtoffer 1] moest doorgeven en hij aan [slachtoffer 1] heeft gemeld dat hij een envelop kwam ophalen. Dat voor verdachte duidelijk was wat hij bij [slachtoffer 1] ging doen volgt ook uit het feit dat verdachte ook op 26 juli 2022 met [medeverdachte 1] op pad was geweest en er toen ook op twee adressen enveloppen met bankpassen zijn opgehaald, met welke bankpassen verdachte korte tijd na het ophalen geldopnames en aankopen heeft verricht. Ook op 26 juli 2022 zijn er tussen verdachte en [medeverdachte 1] berichten gewisseld over ‘ophaal’ en ‘ophaaljob’. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat met dergelijke berichten duidelijk gedoeld wordt op het ophalen van bankpassen in het kader van oplichtingspraktijken en dat dat ook voor verdachte duidelijk was.
De rechtbank is daarom van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich op 18 augustus 2022 samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van de poging tot oplichting van [slachtoffer 1] .
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 en 3
Ook op 26 juli 2022 hebben verdachte en [medeverdachte 1] whatsapp-contact gehad over een ‘ophaaljob’ en zijn zij samen op pad geweest. Zoals hiervoor overwogen, moest voor verdachte op basis van de inhoud van het bericht duidelijk zijn wat hij die dag met [medeverdachte 1] in Middelburg ging doen. Vast staat dat verdachte die dag de rol van chauffeur en pinner vervulde. Verder staat vast dat ook [medeverdachte 2] de rol van pinner vervulde.
Geloofwaardigheid verklaring [medeverdachte 2]
heeft terzake tweemaal een verklaring afgelegd; zowel over het pinnen bij de MediaMarkt alsook over het uitlenen van zijn auto. Bij de politie heeft hij verklaard zijn auto aan [medeverdachte 1] te hebben uitgeleend en bij de MediaMarkt een pinpas en pincode van [medeverdachte 1] te hebben gekregen waarmee hij een telefoon voor hem moest pinnen. Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 2] zijn eerdere verklaring gewijzigd en heeft hij verklaard dat hij zijn auto aan verdachte had uitgeleend en dat hij bij de MediaMarkt niet van [medeverdachte 1] , maar van verdachte een pinpas en pincode heeft gekregen om daarmee het geldbedrag te pinnen dat [medeverdachte 1] nog aan hem schuldig was. De rechtbank acht de laatste afgelegde verklaring ongeloofwaardig gelet op het feit dat zowel [medeverdachte 1] als verdachte hebben verklaard dat [medeverdachte 1] degene is die de auto van [medeverdachte 2] heeft geleend en omdat niet verdachte maar [medeverdachte 1] geld aan [medeverdachte 2] schuldig was. Tevens sluit die verklaring over de rol van [medeverdachte 1] bij de MediaMarkt aan op de verklaring van verdachte op dat punt en het feit dat [getuige] heeft verklaard [medeverdachte 2] met de bijrijder in de caddy overleg te hebben zien plegen ( [medeverdachte 1] ), en niet met de bestuurder van de caddy (verdachte). Gelet hierop acht de rechtbank de eerste verklaring van [medeverdachte 2] geloofwaardig. De rechtbank stelt dan ook vast dat [medeverdachte 2] bij de MediaMarkt de bankpas van [slachtoffer 2] met bijbehorende pincode van [medeverdachte 1] heeft gekregen en in opdracht van hem heeft gepind.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij op 26 juli 2022 niet de koerier is geweest, maar de bankpassen van [medeverdachte 1] heeft gekregen, geloofwaardig. De rechtbank baseert zich daarbij op de signalementen van de man aan de deur die uit de aangiftes naar voren komen aansluiten op het uiterlijk van [medeverdachte 1] en niet op het uiterlijk van verdachte, en het feit dat ook [medeverdachte 2] de bankpas waarmee hij bij de MediaMarkt heeft gepind, van [medeverdachte 1] heeft gekregen. De bankpassen werden bij de aangevers thuis opgehaald terwijl ze nog aan de telefoon waren met de zogenaamde bankmedewerker. Verdachte reed met [medeverdachte 1] naar de adressen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Door vervolgens te pinnen en aankopen te doen met die bankpassen, was verdachte nauw en bewust betrokken bij de oplichtingspraktijken en nam daaraan deel. De rol van verdachte is daarmee, ook ten aanzien van feit 2 en 3, van voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen. De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen van oplichting van [slachtoffer 2] (feit 2) en [slachtoffer 3] (feit 3) dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de bankpassen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gebruikt voor geldopnames en het doen van aankopen en dat ook [medeverdachte 2] de bankpas van [slachtoffer 2] heeft gebruikt voor een aankoop. Gelet hierop, in samenhang met de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden over de verkrijging van die bankpassen, acht de rechtbank het medeplegen van diefstal van geldbedragen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door middel van een valse sleutel ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 18 augustus 2022 te Middelburg, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] te bewegen tot de afgifte van enig goed,
enhet ter beschikking stellen van gegevens, te weten een bankpas ten name van [slachtoffer 1] en bijbehorende pincode,
- terwijl die [slachtoffer 1] telefonisch was benaderd door een mededader, die zich voordeed als een medewerker van de ABN AMRO bank en hem ( [slachtoffer 1] ) vertelde dat er geld van zijn rekening was gestolen, waardoor hij ( [slachtoffer 1] ) zijn bankpas niet meer kon gebruiken en dat hij morgen een nieuwe bankpas zou krijgen en dat hij zijn bankpas, samen met een papiertje met zijn pincode in een envelop moest stoppen en dat die envelop dezelfde dag zou worden opgehaald
- vanuit Zeeuws-Vlaanderen met een (geleende) auto naar Middelburg is gereden en in het bezit was van een GSM en informatie over het adres van die [slachtoffer 1] en (vervolgens) in de nabijheid van dat adres de auto heeft geparkeerd, waarna hij, verdachte, aangebeld heeft bij de woning van die [slachtoffer 1] en heeft gezegd dat hij een envelop kwam ophalen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 26 juli 2022 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed
enhet ter beschikking stellen van gegevens, te weten afgifte van een bankpas en een random-reader en een pincode, door
- die [slachtoffer 2] te bellen en zich voor te doen als een Rabobank-medewerkster en te
vragen of er door [slachtoffer 2] een bedrag van 1200 euro over werd gemaakt naar Ghana
en te laten checken of er niets van haar rekening was afgeschreven (op de
computer) en haar pincode te vragen en te melden dat er een man naar haar
toe zou komen die de bankpas kwam ophalen, die een code tegen haar zou zeggen,
en haar op te dragen haar bankpas en de random-reader in een gesloten envelop
te stoppen en de [slachtoffer 3] te geven, en te vertellen dat zij op 27 juli
2022, een nieuwe bankpas, nieuwe pincode en een nieuwe random-reader zou
krijgen, en
- (tijdens het telefoongesprek) naar het adres van die [slachtoffer 2] te rijden om
de bankpas en random-reader op te halen,
waarna die [slachtoffer 2] de bankpas en/ random reader en pincode heeft afgegeven;
Feit 3
op 26 juli 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
enhet ter beschikking stellen van gegevens, te weten afgifte van een bankpas en een
random-reader en een pincode, door
- die [slachtoffer 3] te bellen en zich voor te doen als een Rabobank-medewerkster
en te vragen of er door haar ( [slachtoffer 3] ) een bedrag van 1200 euro over werd
gemaakt naar Ghana en te melden dat ze een nieuwe bankpas zou krijgen want
de oude was niet meer te gebruiken en die [slachtoffer 3] op te dragen haar
bankpas en de random-reader in een gesloten envelop te stoppen en die [slachtoffer 3] te vragen haar pincode in te spreken tussen twee piepjes zodat de bankmedewerkster het niet kon horen en te vertellen dat er een man naar haar toe zou komen om de bankpas en randomreader op te halen en
- (tijdens het telefoongesprek) naar het adres van die [slachtoffer 3] te
rijden om de bankpas en random-reader op te halen, waarna die [slachtoffer 3] de bankpas en random reader heeft afgegeven;
Feit 4
op 26 juli 2022 te Vlissingen en Middelburg, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, meerdere geldbedragen, (in totaal 8.411,59 euro) die geheel aan [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich telkens de weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van valse sleutels, te weten door telkens bij geldautomaten en bij winkels voor de aanschaf van goederen gebruik te maken van bankpassen op naam [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] en bijbehorende pincodes, welke bankpassen/pincodes verkregen waren door oplichting.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd twee jaar. Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] op een uitermate brutale manier geld afhandig gemaakt van kwetsbare slachtoffers. Gelet op de persoon van verdachte is het niet nodig aan het voorwaardelijke deel bijzondere voorwaarden te verbinden. Voor feit 4 is er sprake van samenloop met de feiten 2 en 3.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij het onvoorwaardelijke gedeelte van een gevangenisstraf te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest. Het is in de situatie van verdachte niet passend om hem weer terug naar de gevangenis te sturen. Het is belangrijk dat hij wat hij heeft opgebouwd kan continueren en een stok achter de deur heeft. Een taakstraf is dan passender. Als feit 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen worden geacht, dan is sprake van samenloop met feit 4.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen meermalen schuldig gemaakt aan het medeplegen van (een poging tot) oplichting. Door middel van het handelen van verdachte en de medeverdachten is van een aantal slachtoffers op slinkse wijze de bankpas en pincode bemachtigd om daarmee vervolgens zoveel mogelijk geld van de bankrekening van deze slachtoffers op te nemen. Het is extra kwalijk dat juist oudere mensen tot slachtoffer zijn gemaakt, vanwege hun grotere kwetsbaarheid en afhankelijkheid. Verdachte en de medeverdachten hebben op een even routinematige als gewetenloze wijze deze door hun hoge leeftijd kwetsbare mensen als gemakkelijke prooi gezien. Samen met de medeverdachten heeft verdachte met dit optreden het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Daarnaast heeft verdachte samen met anderen een geldbedrag van in totaal
€ 8.411,59 van twee slachtoffers gestolen. Verdachte heeft daarbij kennelijk alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en heeft zich totaal niet bekommerd om de slachtoffers. Dit soort feiten treffen de slachtoffers niet alleen in financiële zin. Zij leiden tot maatschappelijke onrust, bijvoorbeeld onder ouderen in het algemeen, maar ook – zo is gebleken – bij de betrokken slachtoffers. De rechtbank rekent dat verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten en het feit dat hij zich goed heeft gehouden aan de voorwaarden die hem waren opgelegd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten 2 en 3 in relatie tot feit 4 sprake is van meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen hangen niet zo nauw met elkaar samen dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. De rechtbank houdt hier rekening mee.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van de eis van de officier van justitie. Zij zal een gevangenisstraf opleggen van 131 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zal zij, om de ernst van de feiten te benadrukken, aan verdachte een taakstraf opleggen van 120 uur.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 3) heeft een schadevergoeding gevorderd van € 500,00 bestaande uit immateriële schade.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,00 billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2022 tot aan de dag van voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door een mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Van de bij verdachte bij zijn aanhouding aangetroffen paarse iPhone is vastgesteld dat deze niet aan verdachte maar aan [medeverdachte 1] toebehoort. Nu deze telefoon, met medeweten van [medeverdachte 1] , is gebruikt voor het strafbare feit (feit 1) is deze telefoon vatbaar voor verbeurdverklaring.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Medeplegen van poging tot oplichting;
feit 2: Medeplegen van oplichting;
feit 3: Medeplegen van oplichting;
feit 4: Medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 131 (honderdeenendertig) dagen, waarvan 90 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
Beslag
- verklaart
verbeurdde inbeslaggenomen telefoon (met goednummer G2510842);
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2] (feit 3)van
€ 500,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente,
vanaf 26 juli 2022tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat,
ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] (feit 3), € 500,-- te betalen aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente,
vanaf 26 juli 2022tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van H.M. de Punder-van Dijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 maart 2023.
Mrs. Skalonjic en Van Nieuwkerk zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.