ECLI:NL:RBZWB:2023:1386

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_602 en 22_603 en 22_604
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in proceskosten inzake NOW-1 tegemoetkoming

In deze zaak hebben verzoeksters beroep ingesteld tegen de besluiten van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 december 2021, die betrekking hebben op hun aanspraken op een tegemoetkoming ingevolge de eerste Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1). De rechtbank heeft op 2 maart 2023 een zitting gehouden waar partijen zijn uitgenodigd om hun standpunten toe te lichten. Tijdens deze zitting heeft de minister zijn standpunt gewijzigd, waardoor de tegemoetkoming op grond van de NOW-1 hoger is vastgesteld. Hierop hebben verzoeksters hun beroep ingetrokken, maar verzocht om de minister te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de minister aan verzoeksters is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om de minister te veroordelen in de proceskosten die verzoeksters hebben gemaakt.

De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 1.255,50, rekening houdend met het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister het griffierecht van drie maal € 365,-- aan verzoeksters dient te vergoeden, maar dat een aparte veroordeling daarvoor niet nodig is. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/602 NOW
BRE 22/603 NOW
BRE 22/604 NOW
uitspraak van 2 maart 2023 van de meervoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster 1] , te [plaatsnaam] , verzoekster 1

[naam verzoekster 2], te [plaatsnaam] , verzoekster 2
[naam verzoekster 3] ., te [plaatsnaam] , verzoekster 3
gemachtigde: mr. W.A.A. van Kuijk
en

de minister van sociale zaken en werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoeksters hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van 20 december 2021 inzake hun aanspraken op een tegemoetkoming ingevolge de eerste Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (Now-1).
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor de behandeling van de beroepen op de zitting van 2 maart 2023.
Bij besluiten van 1 februari 2023 respectievelijk 3 februari 2023 heeft de minister zijn standpunt gewijzigd en is de tegemoetkoming op grond van de Now-1 hoger vastgesteld.
Vervolgens hebben verzoeksters hun beroep ingetrokken, met het verzoek de minister te veroordelen in de proceskosten. De minister heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de proceskosten, mits daarbij rekening wordt gehouden met het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de besluiten van 1 en 3 februari 2023 dat de minister aan verzoeksters is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding de minister te veroordelen in de door verzoeksters gemaakte proceskosten.
Omdat er sprake is van samenhangende zaken stelt de rechtbank deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.255,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1,5). Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht zou wegingsfactor 1 moeten worden toegepast. Omdat er in de beroepschriften per verzoekster een aparte loonberekening is gemaakt, ziet de rechtbank aanleiding om deze factor op 1,5 te stellen.
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat de minister op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van drie maal € 365,-- aan verzoeksters dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeksters tot een bedrag van € 1.255,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzitter, en mr. L.P. Hertsig, mr. V.M. Schotanus, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 2 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.