ECLI:NL:RBZWB:2023:1365

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
02/051156-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en voorhanden hebben vuurwapen met gevangenisstraf

Op 2 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 februari 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het schieten op twee slachtoffers met een vuurwapen en het voorhanden hebben van dat vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 28 februari 2022 met een vuurwapen meerdere keren op [slachtoffer 1] heeft geschoten, wat resulteerde in verwondingen aan haar schouder en buik. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van voorbedachte rade. De rechtbank oordeelde echter dat er wel sprake was van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en dat de verdachte het vuurwapen voorhanden had. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], ter hoogte van € 16.103,20, inclusief materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van het gebruik van vuurwapens en de impact van dergelijk geweld op slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/051156-22
vonnis van de meervoudige kamer van 2 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman mr. M.J. Crombach, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ook is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] behandeld en heeft mr. F.J.M. Hamers namens haar het spreekrecht uitgeoefend.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te vermoorden dan wel te doden door met een vuurwapen op haar te schieten en haar te wurgen;
feit 2: heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te vermoorden dan wel te doden door met een vuurwapen richting hem te schieten;
feit 3: een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte meerdere keren met een vuurwapen gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten. Dit levert voor [slachtoffer 1] een poging tot moord op, omdat verdachte het plan had om haar te vermoorden. Hij heeft, nadat hij [slachtoffer 1] heeft neergeschoten, ook nog geprobeerd om haar te verwurgen. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte het plan had om [slachtoffer 2] te doden en daarom dient vrijspraak te volgen voor de poging tot moord op [slachtoffer 2] . Het met een vuurwapen gericht schieten op [slachtoffer 2] levert wel een poging tot doodslag op. Op de zitting heeft de officier van justitie de volgens hem redengevende bewijsmiddelen naar voren gebracht.
Ook acht de officier van justitie bewezen dat verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft dit feit bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de poging tot moord op [slachtoffer 1] , omdat niet kan worden bewezen dat verdachte het plan had om haar te doden. Ook dient vrijspraak te volgen voor het verwurgen van [slachtoffer 1] . Er kan namelijk niet worden vastgesteld wat er precies is gebeurd en of daarbij de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Nu verdachte zelf een vuurwapen in zijn hand heeft genomen, kan wel worden bewezen dat hij voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Verder bepleit de verdediging vrijspraak van de poging tot moord en doodslag op [slachtoffer 2] , omdat niet kan worden bewezen dat [slachtoffer 2] in de buurt is geweest van de schootlijn. Indien de rechtbank dit wel bewezen acht, heeft verdachte niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 2] zou raken.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen kan worden bewezen. Verdachte heeft dit feit bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 28 februari 2022 is verdachte naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan om spullen van de kinderen op te halen. Verdachte had toen een vuurwapen bij zich. Toen hij voor de deur stond, heeft [slachtoffer 1] de deur geopend en heeft verdachte gevraagd om de voetbalkleding van hun zoon. [slachtoffer 1] heeft de deur weer gesloten om de voetbalkleding in de woning te pakken. [slachtoffer 1] opende daarna opnieuw de deur om de voetbalkleding aan verdachte te geven. Verdachte vroeg vervolgens om een oplader, en [slachtoffer 1] zei dat zij die de dag ervoor al aan hem had gegeven. Op dat moment zag verdachte iemand bovenaan de trap in de woning staan. Hij dacht dat dit [slachtoffer 2] was. Verdachte raakte, zoals hij zelf heeft verklaard, getriggerd door de aanwezigheid van [slachtoffer 2] . Verdachte mocht namelijk niet meer in de woning komen voor de zorg van zijn dochter, maar [slachtoffer 2] was er wel.
Na het zien van [slachtoffer 2] heeft verdachte het vuurwapen doorgeladen. De verklaring van verdachte dat hij het vuurwapen altijd doorgeladen bij zich had, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Het dragen van een doorgeladen vuurwapen brengt namelijk, ook voor verdachte zelf, zeer grote risico’s met zich mee. Hiervan moet verdachte, als ervaren schutter, ook op de hoogte zijn geweest. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] over het doorladen van het wapen specifiek verklaard. Ze heeft namelijk verklaard dat zij zag dat verdachte een stukje aan de bovenkant van het vuurwapen naar achteren trok en dat zij een 'tjik tjik’ geluid hoorde.
Nadat verdachte het vuurwapen had doorgeladen, probeerde hij de woning in te komen. De voordeur draait links naar binnen open en verdachte hield op enig moment in zijn rechterhand het vuurwapen vast. [slachtoffer 1] stond op dat moment achter de deur en probeerde de deur dicht te doen. Vanuit de opening van de deels geopende deur heeft verdachte meerdere keren de hal van de woning in geschoten. Er zijn vijf schotbeschadigingen aangetroffen: twee achter de deur (op de plek waar [slachtoffer 1] stond), één in de radiator, één op de trapspil en één in het traphekje bovenaan de trap. [slachtoffer 1] is door twee kogels geraakt, één is in haar schouder terecht gekomen en één in haar buik, waarbij de kogels door haar lichaam zijn gegaan en in de muur achter de deur terecht zijn gekomen.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat, nadat zij is beschoten, verdachte ook heeft geprobeerd om haar te verwurgen. Verdachte ontkent dit en heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] alleen bij haar keel heeft vastgepakt. Volgens het forensisch onderzoek passen de huidverkleuringen- en beschadigingen aan de keel en hals van [slachtoffer 1] bij het vastgrijpen van de keel. Nu de rechtbank voor het verwurgen enkel de verklaring van [slachtoffer 1] heeft, kan zij niet tot een bewezenverklaring komen van het verwurgen. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Poging tot moord op [slachtoffer 1] (feit 1 primair)
Voor een bewezenverklaring van een poging tot moord dient sprake te zijn van voorbedachte rade. Volgens vaste jurisprudentie kan er sprake zijn van voorbedachte raad op het moment dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en hij niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit het dossier volgt weliswaar dat tussen verdachte en [slachtoffer 1] conflicten bestonden over de kinderen, maar er zijn in het dossier geen aanwijzingen naar voren gekomen die duiden op een plan bij verdachte om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Wel zijn er contra-indicaties voor voorbedachte raad. Verdachte is naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan om de voetbalkleding van de kinderen op te halen. Tussen het aan [slachtoffer 1] vragen om de voetbalkleding en het schieten met het vuurwapen, heeft verdachte [slachtoffer 2] in de woning gezien. De aanwezigheid van [slachtoffer 2] heeft verdachte getriggerd. Hierop heeft verdachte het vuurwapen doorgeladen en meerdere keren geschoten. Dit duidt eerder op het handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling dan dat verdachte zich hierover enige tijd heeft beraden. Ook in de omstandigheid dat verdachte heeft verklaard dat hij al jaren in het bezit was van het vuurwapen en dat wapen voor zijn eigen veiligheid overal mee naartoe nam, ziet de rechtbank een contra-indicatie. Verdachte heeft het vuurwapen dus niet speciaal meegenomen naar de woning van [slachtoffer 1] om haar van het leven te beroven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen concluderen dat sprake is geweest van voorbedachte raad. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde, de poging tot moord op [slachtoffer 1] .
Poging tot doodslag op [slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair)
De vraag die vervolgens door de rechtbank moet worden beantwoord, is of het door verdachte schieten met een vuurwapen op [slachtoffer 1] , als een poging tot doodslag kan worden aangemerkt. Daarvoor is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat bij verdachte sprake is geweest van vol opzet. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de dood - is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Daarvoor is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Verdachte heeft meermalen op korte afstand van [slachtoffer 1] met een vuurwapen geschoten. Hij wist dat [slachtoffer 1] achter de deur stond en heeft ook die kant op geschoten. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat het vuurwapen per ongeluk is afgegaan bij het duwen en trekken bij de deur en tijdens een worsteling met [slachtoffer 1] niet geloofwaardig. Om het wapen af te laten gaan diende verdachte de trekker over te halen. Er zijn vijf schotbeschadigingen aangetroffen in de woning. Indien het verhaal van verdachte klopt, zou de trekker vijf keer per ongeluk moeten zijn ingeduwd en het wapen in meerdere richtingen hebben geschoten. Dat is niet geloofwaardig. Naar algemene ervaringsregels levert het op korte afstand meermalen gericht op een persoon schieten met een vuurwapen, de aanmerkelijke kans op dat vitale onderdelen van het lichaam worden geraakt en dat die persoon daardoor komt te overlijden. Ook verdachte wordt geacht daarvan op de hoogte te zijn, met name nu hij een ervaren schutter is. Hij mag dan ook van geluk spreken dat bij [slachtoffer 1] geen vitaal lichaamsdeel is geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat de hierboven omschreven gedraging van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als te zijn gericht op de dood van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Van aanwijzingen voor het tegendeel is niet gebleken. De rechtbank acht dus de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen.
Poging tot moord op [slachtoffer 2] (feit 2 primair)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte het plan had om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder feit 2 primair tenlastegelegde, de poging tot moord op [slachtoffer 2] .
Poging tot doodslag op [slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair)
Verdachte heeft [slachtoffer 2] bovenaan de trap in de woning gezien en heeft met een vuurwapen meerdere keren vanuit de deels geopende deur de woning in geschoten. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard dat verdachte gericht naar [slachtoffer 2] heeft geschoten toen [slachtoffer 2] op de trap stond. Dat verdachte richting de trap heeft geschoten, staat ook vast op grond van het forensisch onderzoek. Op de trapspil en in het traphekje bovenaan de trap zijn namelijk schotbeschadigingen aangetroffen. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van een poging tot doodslag op [slachtoffer 2] moet sprake zijn van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] door een van de afgevuurde kogels geraakt kon worden. Hiervoor is van belang of kan worden vastgesteld waar en wanneer [slachtoffer 2] op de trap heeft gestaan.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] hierover wisselend heeft verklaard. [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte, toen hij door had dat [slachtoffer 2] boven in de woning was, gericht naar boven heeft geschoten. Tijdens een volgend verhoor heeft zij gezegd dat [slachtoffer 2] vanuit boven naar beneden kwam, dat hij op de bovenste helft van de trap stond en dat verdachte toen het wapen op hem richtte. Later tijdens dit verhoor heeft [slachtoffer 1] echter gezegd dat [slachtoffer 2] angstig was en de hele tijd boven is gebleven. Ook [slachtoffer 2] heeft wisselend verklaard. Op de vraag van de verbalisant waar hij op het moment van het incident was, heeft hij gezegd dat hij een doos aan het uitpakken was boven in de slaapkamer. Later heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij naar beneden is gekomen, op de helft van de trap stond, 112 belde en dat verdachte toen op hem richtte. Weer later heeft hij verklaard dat hij bijna onder aan de trap stond toen er een kogel tussen zijn benen door kwam. [slachtoffer 2] heeft echter ook verklaard dat hij naar boven is gegaan toen hij de schoten hoorde en daar 112 heeft gebeld. Uit de schriftelijk uitgewerkte 112 melding blijkt dat [slachtoffer 2] aan de telefoon heeft gezegd dat iemand aan het schieten was en dat hij boven aan het bellen was.
Er zijn weliswaar aanwijzingen in het dossier dat [slachtoffer 2] op enig moment op de trap heeft gestaan - verdachte heeft hem immers ook gezien - en dat verdachte in de richting van de trap heeft geschoten, maar de vraag blijft waar en wanneer [slachtoffer 2] op de trap heeft gestaan en of hij daarbij op enig moment in de nabijheid van een schotbaan stond. Nu hierover geen eenduidig antwoord kan worden gegeven, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer 2] door een van de afgevuurde kogels geraakt zou worden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde feit, de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] .
Voorhanden hebben vuurwapen (feit 3)
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte en het wapen- en munitieonderzoek acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 februari 2022 een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, voorhanden heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 subsidiair
op 28 februari 2022 te Wouw, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, - terwijl hij op korte afstand van die [slachtoffer 1] stond - met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1] en daarbij die [slachtoffer 1] in het lichaam heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
op 28 februari 2022 te Wouw, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk onbekend (model P226), kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van negen jaar met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] voor vijf jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de omstandigheid dat de afgelopen jaren de spanningen en vermoeidheid bij verdachte zijn opgebouwd. Verdachte en [slachtoffer 1] zijn gescheiden, waarbij de onderlinge communicatie steeds verslechterde. Dit terwijl hun dochter 24 uur per dag zeer intensieve zorg nodig heeft. Daarnaast zijn de gevolgen van dit feit voor verdachte groot. Verdachte heeft zijn kinderen al één jaar niet gezien en is zijn baan als IT’er bij de overheid verloren. Gelet hierop verzoekt de verdediging te volstaan met een gevangenisstraf van vier jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 28 februari 2022 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , zijn ex-partner en de moeder van zijn kinderen. Verdachte gaat onder invloed van alcohol en met een vuurwapen op zak naar de woning van [slachtoffer 1] om spullen van de kinderen op te halen. Hij kon weten dat zijn mindervalide dochter op dat moment ook in de woning aanwezig was. Toch staat verdachte met een vuurwapen voor de deur. Als [slachtoffer 1] de deur opent, ziet verdachte [slachtoffer 2] in de woning. Verdachte mag zelf niet meer in de woning komen en wordt getriggerd door het feit dat [slachtoffer 2] wel in de woning is. Hij wil dan een gesprek met [slachtoffer 2] afdwingen met daarbij het vuurwapen als afschrikmiddel. Verdachte probeert met het vuurwapen in zijn hand de woning binnen te komen, waarbij [slachtoffer 1] hem probeert tegen te houden. Verdachte schiet vervolgens meerdere keren met het vuurwapen. [slachtoffer 1] wordt door twee kogels geraakt - één keer in haar schouder en één keer in haar buik - die beiden geheel door haar lichaam gaan.
Het moet voor [slachtoffer 1] een zeer beangstigende en traumatische ervaring zijn geweest om dit mee te maken in haar woning, de plek waar zij zich juist veilig moet voelen. Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring, waarin [slachtoffer 1] heeft beschreven dat zij nog steeds lichamelijk en emotioneel veel pijn heeft. Uit de vordering tot schadevergoeding blijkt ook dat zij blijvend lichamelijk letsel heeft. Ze kan haar schouder nog maar beperkt bewegen en de pijn blijft, terwijl juist zij de intensieve zorg voor haar en zijn dochters draagt. Er mag van geluk en toeval worden gesproken dat het handelen van verdachte [slachtoffer 1] niet fataal is geworden. Gelukkig is haar lichamelijk letsel beperkt gebleven tot haar schouder, maar dit is geenszins aan het handelen van verdachte te danken.
Verder neemt de rechtbank het verdachte zeer kwalijk dat hij [slachtoffer 1] neerschoot terwijl zijn dochter op de bank in de woonkamer lag. Hierdoor is ook zij met het gewelddadige gedrag van haar vader geconfronteerd. Naast dat verdachte door zijn handelen bijna het leven van de moeder van zijn kinderen heeft ontnomen, heeft hij zijn kinderen ook een vader ontnomen. Verdachte zit namelijk nu al één jaar gedetineerd, waardoor zijn kinderen hem al één jaar lang niet hebben gezien en gesproken.
De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat hij, volgens zijn eigen verklaring, altijd een vuurwapen bij zich had. Ongeoorloofd wapenbezit is volstrekt onaanvaardbaar vanwege de dreiging die daarvan uitgaat voor de veiligheid van anderen. Ook in deze zaak is weer gebleken dat het dragen van een wapen leidt tot het gebruik daarvan, met alle schadelijke gevolgen van dien. Verdachte zou het vuurwapen altijd bij zich hebben voor zijn eigen veiligheid, maar draagt nu zelf de consequenties voor het gebruik van dat vuurwapen. Verdachte had sinds 2012 een KNSA (Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie) licentie en was een ervaren schutter. Hij weet dus heel goed wat de gevaren van een vuurwapen zijn.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit naar voren komt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit of een ander geweldsfeit met justitie in aanraking is geweest. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 25 oktober 2022.
Vanwege de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige en onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel is de rechtbank van oordeel dat de op te leggen straf lager dient te zijn dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de poging tot moord op [slachtoffer 1] en van de poging tot moord/doodslag op [slachtoffer 2] . Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De rechtbank ziet, gelet op de ernst van de feiten, geen ruimte voor een andere of lichtere straf.
De rechtbank zal niet overgaan tot de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] . Deze maatregel strekt namelijk ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten. Er moet dan sprake zijn van enig herhalingsgevaar. Nu aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd van lange duur, is de rechtbank van oordeel dat het te vergaand is om ook de vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Er kan op dit moment niet worden vastgesteld dat na het uitzitten van de gevangenisstraf, nog sprake is van herhalingsgevaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij vordert ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding van € 53.856,47, bestaande uit € 21.356,47 aan materiële schade, € 22.500,00 aan immateriële schade en
€ 10.000,00 aan nader te onderbouwen schade.
De materiële schade bestaat uit:
  • kosten fysiotherapeut: € 121,00;
  • eigen risico 2022/2023: € 770,00;
  • ziekenhuisdaggeldvergoeding: € 93,00;
  • verhuiskosten: € 12.072,38;
  • gederfd woongenot/huur: € 5.129,33;
  • kosten eindinspectie: € 1.708,65;
  • kledingschade: € 119,20;
  • nieuwe kleding: € 1.342,91.
Materiële schade
De gevorderde kosten voor de fysiotherapeut, het eigen risico, de daggeldvergoeding en de kledingschade zijn voldoende onderbouwd en een rechtstreeks gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal het bedrag van € 1.103,20 dan ook toewijzen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de verhuizing, de eindinspectie, het gederfd woongenot en de huur overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft deze kosten gevorderd, omdat zij na het hiervoor genoemde feit is verhuisd. Zij zou voor haar eigen veiligheid niet meer kunnen terugkeren naar de woning in Wouw en was hier psychisch ook niet toe in staat. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het feit grote impact heeft gehad op de benadeelde partij, is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken onvoldoende blijkt waarom zij door het handelen van verdachte niet meer in de woning kon verblijven. De benadeelde heeft zich onveilig gevoeld door de bedreigingen vanuit de familie van verdachte, maar niet blijkt of dit het gevolg is van het handelen van verdachte. Daarnaast zou de benadeelde in de woning gaan samenwonen met haar nieuwe partner en was deze woning aangepast voor haar mindervalide dochter. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat meer onderbouwd had moeten worden waarom de benadeelde niet meer kon terugkeren naar de woning. Nu de noodzaak van verhuizing als gevolg van het bewezenverklaarde feit onvoldoende uit de stukken blijkt en dit nader onderbouwd dient te worden, levert dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op en zal de rechtbank de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk verklaren.
Ook ten aanzien van de gevorderde kosten voor de nieuwe kleding is de rechtbank van oordeel dat deze post onvoldoende is onderbouwd. De kleding van de benadeelde partij en haar kinderen lag na onderhavig feit in de woning en is later ergens anders opgeslagen. Uit de stukken van de benadeelde partij blijkt onvoldoende waarom zij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte niet meer bij de kleding kon komen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij ook voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij immateriële schade heeft ondervonden door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank overweegt dat de benadeelde door haar ex-partner, de vader van haar kinderen, in haar woning is beschoten. Hierdoor heeft zij een in- en uitschotverwonding aan haar schouder en buik opgelopen. Uit de vordering blijkt dat het kraakbeen bij haar schoudergewricht is beschadigd en niet meer zal aangroeien, waardoor de bewegingsbeperking en pijnklachten blijvend zijn.
Naast lichamelijk letsel heeft de benadeelde partij ook geestelijk letsel en staat zij onder behandeling van een psycholoog. De aard en de ernst van de normschending door verdachte brengt mee dat de relevante nadelige psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam. Dit betekent dat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op de omstandigheden van het geval en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van een bedrag van € 15.000,00 billijk. Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Nader te onderbouwen schade
De benadeelde partij heeft voor een eventuele hoger beroepsprocedure een vergoeding gevorderd voor de nog nader te onderbouwen schade. Deze schade is dus nog niet ontstaan. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, zoals ook door mr. Hamers op de zitting is voorgesteld.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen schade (in totaal € 16.103,20) de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 28 februari 2022. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte en de rechthebbende
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
De rechtbank zal teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat de feiten zijn begaan met betrekking tot deze voorwerpen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:poging tot doodslag;
feit 3:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging t.a.v. feit 1 subsidiair en feit 3
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 DS munitie (omschrijving: G2435943 - 1 doos schietschijven, airsoftballetjes en gaspatronen);
* 1 STK papier (omschrijving: G2435948 2x bewijs van lidmaatschap schietvereniging /
documenten m.b.t wapenvergunning);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
*2 STK zak (omschrijving G2435180 Zak papier, Om Schiethanden);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK pistool (omschrijving: G2435060, Zwart);
* 1 STK patroonhouder (omschrijving: G2435061, Zwart);
* 1 STK munitie (omschrijving: G2435102 mund projectiel);
* 1 STK munitie (omschrijving: G2435105 mund huls, Geco);
* 1 STK munitie (omschrijving: G2435107 mund projectiel);
* 1 STK munitie (omschrijving: G2435109 mund huls, Geco);
* 1 STK munitie (omschrijving: G2435110 mund projectiel);
* 1 STK munitie (omschrijving: G2435112 Kogelpatroon, Geco);
* 1 STK munitie (omschrijving: G2435121 mund projectiel);
* 1 STK munitie (omschrijving: G2435123 mund projectiel);
* 1 STK munitie (omschrijving: G2435124 mund projectiel);
* 1 STK mes (G2434969);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 16.103,20, waarvan € 1.103,20 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feit 1), € 16.103,20 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 115 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 maart 2023.
Mr. T.M. Brouwer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.