ECLI:NL:RBZWB:2023:1344

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_54
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake het recht op een uitwonendenbeurs voor een mbo-student

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser inzake zijn recht op een uitwonendenbeurs. Eiser, ingeschreven op een BRP-adres met zijn tante en haar gezin, ontving een uitwonendenbeurs van DUO. Na een huisbezoek concludeerde DUO dat eiser niet op het BRP-adres woonde, wat leidde tot herziening van zijn studiefinanciering. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat hij wel degelijk op het BRP-adres woonde, onderbouwd met foto’s en verklaringen. De rechtbank oordeelt dat DUO aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat de bevindingen van de controleurs voldoende zijn om te concluderen dat eiser niet op het BRP-adres woonde. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor eiser geen gelijk krijgt en geen schadevergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/54 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

en
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs(DUO).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser inzake zijn recht op een uitwonendenbeurs.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en via een beeldverbinding E. van den Berg namens DUO.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
Eiser staat vanaf 13 december 2020 in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres [straatnaam] te [plaatsnaam] (hierna: BRP-adres). Op dit adres staat hij ingeschreven met zijn tante, haar echtgenoot en hun zes kinderen. Het ouderlijk huis van eiser is gelegen in Utrecht.
Eiser volgt een MBO-opleiding tot verkoper aan het ROC Midden Nederland. Hij ontving een uitwonendenbeurs van DUO. DUO is een onderzoek gestart naar de feitelijke woonsituatie van eiser. De bevindingen zijn neergelegd in de rapportage ‘Huisbezoek’ van 4 april 2021. De conclusie van deze rapportage luidt dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het BRP-adres heeft.
DUO heeft in het besluit van 15 april 2021 met ingang van januari 2021 het recht van eiser op studiefinanciering herzien naar de norm van een thuiswonende student. Daarbij is aangegeven dat eiser in de periode van januari 2021 tot en met april 2021 een bedrag van € 883,36 te veel studiefinanciering heeft ontvangen. Dit bedrag zal worden verrekend met de maandelijks te ontvangen studiefinanciering. Indien de studiefinanciering stopt, en nog niet alles is verrekend, zal eiser een betalingsverzoek ontvangen om het resterende deel te betalen.
Daarnaast heeft DUO bij brief van 15 april 2010 eiser bericht voornemens te zijn om hem een boete op te leggen.
Vervolgens heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft DUO eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunt eiser
Eiser heeft aangevoerd dat hij wel woont op het BRP-adres. De controleurs zouden foto’s hebben gemaakt van persoonlijke spullen van eiser. Eisers kamer op zolder hebben ze niet gezien omdat ze daar niet wilden gaan kijken. Als de controleurs die kamer wel hadden bekeken, hadden ze daar kleding en schoolboeken van eiser aangetroffen. Bovendien hebben zij wel eisers toilettas gefotografeerd, maar dat is niet benoemd in de rapportage. Inmiddels is de vlizotrap vervangen door een vaste trap. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser een foto overgelegd. Daarnaast heeft eiser een verklaring van [naam] overgelegd, inhoudende dat eiser op het BRP-adres woont. Voorts wenst eiser een dwangsom te ontvangen omdat DUO te laat een beslissing op zijn bezwaren heeft genomen en vergoeding van wettelijke rente over de niet betaalde uitwonendenbeurs.
Wet- en regelgeving
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Oordeel rechtbank
Herziening en terugvordering
In geschil is of DUO zich op grond van de bevindingen in de rapportage huisbezoek van 4 april 2021 op het standpunt heeft mogen stellen dat is aangetoond dat eiser niet woonachtig was op het BRP-adres.
De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende, een voor de studerende belastend besluit betreft. In dat geval is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiser niet woonachtig is op het BRP-adres waarop hij staat ingeschreven, rust dan ook op DUO en niet op eiser. Indien op grond van de door DUO gepresenteerde feiten aannemelijk is dat de betrokkene niet woont op het adres waaronder hij in de BRP staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van de betrokkene de juistheid daarvan gemotiveerd te betwisten aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens.
De rechtbank is van oordeel dat DUO aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan en op basis van het onderzoeksrapport aannemelijk heeft gemaakt dat eiser ten tijde van het huisbezoek niet woonde op het BRP-adres. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
In opdracht van DUO hebben controleurs onderzoek verricht naar het feitelijke woonadres van eiser. Uit de rapportage “Huisbezoek” van 4 april 2021 blijkt dat controleurs op 1 april 2021 het BRP-adres hebben bezocht. Zij werden te woord gestaan door de hoofdbewoner, [naam hoofdbewoner], die in eerste instantie verklaarde dat eiser geen vaste kamer heeft maar op de kamers van zijn nichtjes slaapt. Vervolgens heeft zij de controleurs alsnog de kleinste kamer getoond en gesteld dat eiser op deze kamer zou slapen. Een matras dat uit een andere kamer werd gehaald en waarvan werd gesteld dat eiser daarop zou slapen, paste volgens de controleurs echter niet in de bewuste kamer. Bovendien was op die kamer een groot aantal spullen van de hoofdbewoner opgeslagen, terwijl er geen persoonlijke eigendommen van eiser werden aangetroffen. Door de bewoners van het BRP-adres is ook verklaard dat die niet aanwezig waren. Nergens in de woning waren kledingstukken, schoolspullen of papieren van eiser aanwezig. Er kon alleen een toilettas worden getoond.
Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat eiser geen bewijsmiddelen heeft overgelegd die doen twijfelen aan de juistheid van de op basis van de voren vermelde waarnemingen en bevindingen getrokken conclusie van bewoning. De rechtbank volgt DUO in zijn standpunt dat de door eiser in beroep overgelegde verklaring onvoldoende bewijs levert. Los van het gegeven dat deze verklaring niet is gedateerd en daaruit niet blijkt op welke periode deze verklaring ziet, is dit geen objectief bewijs dat opweegt tegen de bevindingen en waarnemingen van de controleurs. Aan het door eiser overgelegde poststuk geadresseerd aan het adres [straatnaam] te [plaatsnaam] komt evenmin relevante betekenis toe. De omstandigheid dat post wordt ontvangen op een BRP-adres sluit immers niet uit dat dit adres slechts als correspondentieadres wordt gebruikt. De foto van de trap die door eiser is overgelegd, vormt voor de rechtbank evenmin aanleiding om anders te oordelen, nu deze foto geen betrekking heeft op de periode in geding en bovendien uit de e-mail van de controleur van 23 april 2021 blijkt dat de hoofdbewoner tijdens het huisbezoek heeft verklaard dat de zolder nog niet in gebruik of bruikbaar was en zich daar op dat moment geen spullen van eiser bevonden. Dat de controleurs, zoals eiser heeft aangevoerd, meer hadden gezien als ze op zolder hadden gekeken, acht de rechtbank dan ook niet waarschijnlijk.
Gelet op het voorgaande heeft DUO mogen concluderen dat eiser niet op het BRP-adres woonde. DUO heeft daarom de studiefinanciering van eiser vanaf januari 2021 terecht herzien en het te veel uitgekeerde bedrag aan studiefinanciering teruggevorderd.
Dwangsom
Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, moet het bestuursorgaan binnen zes weken een beslissing nemen. Uit artikel 4:17, eerste en derde lid, van de Awb volgt dat het bestuursorgaan, indien een beslissing niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom verbeurt, nadat het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Vaststaat dat eiser DUO niet schriftelijk in gebreke heeft gesteld. Daarom verbeurt DUO ook geen dwangsom.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten en schade.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 28 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000)
Artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
thuiswonende deelnemer: mbo-student die niet een uitwonende mbo-student is,
uitwonende deelnemer: mbo-student die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
Artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat voor het normbedrag voor een uitwonende mbo-student in aanmerking komt de mbo-student die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de mbo-student woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de mbo-student is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
Artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 bepaalt dat Onze Minister een beschikking kan herzien waarbij studiefinanciering is toegekend.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, vindt herziening (onder meer) plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend.
Artikel 7.4, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat indien een herzieningsbeschikking of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, een bedrag van de basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene wordt terugbetaald of met hem wordt verrekend.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 7:10 luidt:
1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2. De termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.
4. Verder uitstel is mogelijk voor zover:
a. alle belanghebbenden daarmee instemmen,
b. de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad, of
c. dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
5. Indien toepassing is gegeven aan het tweede, derde of vierde lid, doet het bestuursorgaan hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbenden.
Artikel 4:17 luidt:
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.