ECLI:NL:RBZWB:2023:1333

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
BRE 23/39
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda is ingetrokken. De intrekking vond plaats per 1 december 2022, na een opschorting van de uitkering op 9 december 2022, omdat de verzoeker niet tijdig de gevraagde gegevens had ingeleverd. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in financiële nood verkeerde en niet meer kon voorzien in zijn levensonderhoud.

Tijdens de zitting op 24 januari 2023 heeft de verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat de intrekking van de uitkering onrechtmatig was, omdat hem mondeling uitstel was verleend tot 8 december 2022 om de gevraagde gegevens in te leveren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en dat hij niet heeft voldaan aan de verzoeken van het college om informatie over zijn bankrekeningen en de herkomst van stortingen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen acute financiële noodsituatie was die een voorlopige voorziening rechtvaardigde.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de intrekking van de bijstandsuitkering niet per 1 december 2022, maar per 8 december 2022 had moeten plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft het college opgedragen dit gebrek in de bezwaarprocedure te herstellen, maar heeft geen aanleiding gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/39 PW VV

uitspraak van 6 februari 2023 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 december 2022 (bestreden besluit) van het college over de intrekking van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet per 1 december 2022. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 24 januari 2023. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens het college is niemand verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten.
Verzoeker ontving een bijstandsuitkering voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud naar de norm voor een gezin.
Bij de aanvraag energietoeslag 2022 is gebleken dat op de bankrekening van verzoeker veel kasstortingen en afschrijven voor online gokken voorkwamen. Ook bleek uit een aanvraag schuldregeling dat verzoeker met het gokken € 3.000,- had gewonnen. Het college vond daarom onderzoek nodig naar de rechtmatigheid van de uitkering.
Bij brief van 18 november 2022 heeft het college verzoeker verzocht om uiterlijk 30 november 2022 een groot aantal gegevens in te leveren, waaronder bankafschriften van vijf verschillende bankrekeningen vanaf 1 juni 2022. Verder heeft het college verzocht om door middel van objectief verifieerbare bewijsstukken de afkomst en reden van ontvangen stortingen van derden op de bankrekeningen te verklaren. Ook is verzocht om de kentekenbewijzen en aankoopbewijzen van de KIA Ceed (kenteken [kenteken] ) en de Peugeot 206 (kenteken [kenteken] ) en bewijs van financiering van deze voertuigen.
In deze brief is verzoeker gewaarschuwd dat hij er rekening mee moet houden dat de betaling van de uitkering kan worden opgeschort als hij de gevraagde gegevens niet volledig of niet tijdig inlevert. Aan verzoeker is op zijn verzoek mondeling uitstel verleend tot 8 december 2022. Verzoeker heeft op 6 december 2022 een aantal van de gevraagde gegevens ingeleverd.
Vervolgens heeft het college bij besluit van 9 december 2022 verzoekers uitkering opgeschort per 1 december 2022 en hem in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door vóór 23 december 2022 de gevraagde, nog ontbrekende stukken in te leveren. Ook heeft het college verzoeker gevraagd om een sluitende verifieerbare gokadministratie te overleggen. In dit besluit is verzoeker meegedeeld dat indien hij hieraan niet voldoet de uitkering kan worden beëindigd. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit.
Verzoeker heeft op 26 en 27 december 2022 weer stukken ingeleverd, maar deze waren niet volledig.
Bij het bestreden besluit heeft het college verzoekers uitkering per 1 december 2022 ingetrokken omdat hij het verzuim niet (volledig) heeft hersteld.
2.
Standpunt verzoeker.
Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij niet meer kan voorzien in zijn levensonderhoud nu zijn bijstandsuitkering is ingetrokken. Verzoeker stelt dat zijn uitkering onrechtmatig is ingetrokken omdat niet aan de voorwaarden is voldaan. Verzoeker stelt dat de opschorting onrechtmatig is geweest en dat geen sprake is geweest van een redelijke herstelmogelijkheid. Hij heeft veel stukken overgelegd. Opschorting per 1 december 2022 is onrechtmatig omdat hem mondeling uitstel is verleend tot 8 december 2022 en dus is ook intrekking per 1 december 2022 onrechtmatig.
Verzoeker heeft bij zijn verzoek kopieën van bankafschriften van zijn betaalrekening meegezonden over de periode van 18 november 2022 tot en met 9 december 2022.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen en hem een voorschot op een bijstandsuitkering te verstrekken.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Op grond van artikel 54, eerste lid van de Participatiewet kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Op grond van het tweede lid doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Op grond van het vierde lid kan het college, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
5.
Overwegingen van de voorzieningenrechter.
5.1.
Spoedeisend belang.
Er kan pas aanleiding zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening als een spoedeisend belang dat vereist. Een financieel belang op zichzelf is geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan wel het geval zijn als sprake is van een acute financiële noodsituatie. Verzoeker heeft ter zitting naar voren gebracht dat er inmiddels een huurachterstand is van drie maanden. Verzoeker heeft bewind aangevraagd. In afwachting daarvan is er al een bewindvoerder bij de financiële zaken betrokken.
De voorzieningenrechter acht spoedeisend belang aannemelijk nu verzoeker sinds 1 december 2022 niet over inkomen of uitkering beschikt en de schulden oplopen.
5.2.
Intrekking van de uitkering.
Tegen het opschortingsbesluit is bezwaar gemaakt. Ter zitting heeft verzoeker meegedeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening geen betrekking heeft op de opschorting omdat de uitkering inmiddels is ingetrokken.
Verzoeker wijst er terecht op dat hij van het college mondeling uitstel heeft gekregen tot 8 december 2022 om de gevraagde gegevens in te leveren. Het college heeft op grond daarvan de bijstandsuitkering niet kunnen intrekken per 1 december 2022, maar pas per 8 december 2022. Dat betekent dat verzoeker nog recht heeft op een bijstandsuitkering van 1 december 2022 tot 8 december 2022. Het college dient dit gebrek in de bezwaarprocedure te herstellen. De voorzieningenrechter ziet geen reden om hiervoor een voorlopige voorziening te treffen. Of het herstel leidt tot een nabetaling van bijstandsuitkering zal het college nog moeten bepalen.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat het college pas in het opschortingsbesluit van 9 december 2022 heeft verzocht om een gokadministratie over te leggen. Op dat moment was verzoeker wat betreft de gokadministratie nog niet in verzuim. De intrekking van de bijstandsuitkering kan daarom niet op deze grond worden gebaseerd.
De voorzieningenrechter stelt vast dat wel andere gegevens ontbreken over de bankrekeningen, de stortingen op verzoekers bankrekening en de in bezit zijnde auto’s. Verzoeker heeft de door het college gevraagde gegevens hierover niet binnen de gegeven termijn ingeleverd. De rechtbank stelt vast dat deze gegevens noodzakelijk zijn om het recht op uitkering te kunnen vaststellen. Het college mocht daarom om deze gegevens vragen.
Ten aanzien van de nog ontbrekende bankafschriften stelt verzoeker weliswaar dat de betreffende bankrekeningen zijn opgeheven, maar hij heeft daarvan geen bewijs van opheffing ingeleverd en daarmee niet voldaan aan het verzoek van het college.
Verzoeker heeft ook niet voldaan aan het verzoek om de stortingen op zijn bankrekening te verklaren. Verzoeker doet regelmatig contante stortingen op eigen rekening (€ 310,- op 29 augustus 2022, € 300,- op 6 september 2022, € 100,- op 7 september 2022, € 250,- op 7 september 2022, € 500,- op 8 september 2022, € 200,- op 15 september 2022, € 350,- op 20 oktober 2022, € 210,- op 1 november 2022, € 200,- op 10 november 2022 en € 80,- op 16 november 2022. De herkomst van deze bedragen is onduidelijk. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat het contant geld betreft in verband met gokken, maar heeft dit niet onderbouwd met controleerbare, verifieerbare gegevens.
Verder komen ook diverse overboekingen van derden naar verzoekers bankrekening voor, onder meer van [naam] (€ 100,- op 17 augustus 2022, € 300,- op 9 november 2022, € 300,- op 10 november 2022) en van [naam bedrijf] (€ 350,- op 21 oktober 2022 en € 25,- op 15 november 2022). Verzoeker heeft toegelicht dat de stortingen van [naam bedrijf] afkomstig waren van [naam] , de eigenaar van dit bedrijf. Alle betalingen waren volgens verzoeker bestemd voor online gokken en voor levensonderhoud. Verzoeker heeft slechts contactgegevens ingeleverd van [naam] en heeft dus niet voldaan aan het verzoek van het college om met objectief verifieerbare gegevens de afkomst en reden/doel van de ontvangen stortingen van derden inzichtelijk te maken, onder meer door middel van verklaringen en contactgegevens van deze derden.
Ook heeft verzoeker het aankoopbewijs van de Peugeot 206 niet ingeleverd en evenmin een bewijs van financiering daarvan. Ter zitting heeft verzoeker meegedeeld dat hij deze auto voor € 400,- van een particulier heeft gekocht en daarvan geen bewijzen heeft.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op grond van het voorgaande reeds sprake (gebleven) van een onduidelijke financiële situatie. Verzoeker moet redelijkerwijs in staat worden geacht de gevraagde gegevens te verstrekken, althans hierover meer duidelijkheid te geven. Aan verzoeker is ruim de tijd gegeven om de gevraagde gegevens te verzamelen. Het gevraagde uitstel is toegewezen tot 8 december 2022. Niet gebleken is dat verzoeker geen verwijt valt te maken.
Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij alles kan verklaren, maar in het kader van deze zaak is dat te laat. Verzoeker kan dit bij de al lopende nieuwe aanvraag om een bijstandsuitkering naar voren brengen.
Dit betekent dat het college de uitkering heeft kunnen intrekken per de datum van de opschorting, echter niet per 1 december 2022, maar per 8 december 2022. De voorzieningenrechter verwacht dat het bestreden besluit met deze wijziging in bezwaar stand zal houden en ziet geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening zoals door verzoeker verzocht.
Ook een belangenafweging binnen het kader van deze procedure valt niet in verzoekers voordeel uit. Zo is geen sprake van een dreigende woningontruiming omdat met de verhuurder een regeling is getroffen. Bij verzoekers gezin is inmiddels stichting MEE betrokken, evenals een bewindvoerder voor de financiële zaken. Nu verzoeker onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, zal het belang van het college niet snel moeten wijken voor het belang van verzoeker bij een bijstandsuitkering.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 6 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.