ECLI:NL:RBZWB:2023:1322

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
C/02/401470 FA RK 22/4153
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bosters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met eenhoofdig gezag en ontzegging van contact in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw verzocht om eenhoofdig gezag over de kinderen en ontzegging van contact voor de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, die momenteel een gevangenisstraf van vijf jaar met TBS uitzit wegens ernstig seksueel misbruik van de kinderen, ongeschikt is om gezamenlijk gezag uit te oefenen. De vrouw heeft aangegeven dat de kinderen ernstige trauma's hebben opgelopen door de daden van de man, wat hun gevoel van veiligheid en welzijn ernstig aantast. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat het gezag alleen aan de vrouw toekomt, en dat de man het recht op omgang met de kinderen voor onbepaalde tijd wordt ontzegd. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw tot het vaststellen van een onderhoudsbijdrage voor de kinderen afgewezen, omdat de man momenteel geen draagkracht heeft door zijn detentie. De zaak met betrekking tot de verdeling van de gemeenschappelijke goederen is aangehouden tot een latere datum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/401470 FA RK 22/4153
beschikking betreffende echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. N.J.C. van Dorsselaer-Spapen,
en
[de man],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Vught,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L.N.J.B. van Osch.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 16 september 2022 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 25 november 2022 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- de op 16 januari 2023 ontvangen brief van mr. Van Dorsselaer-Spapen met bijlagen;
- het op 25 januari 2023 ontvangen zelfstandig verzoek van mr. Van Osch.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 26 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente Tilburg met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen;
- uit hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2016,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2019;
- zij hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan;
- zij hebben de Nederlandse nationaliteit;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

De vrouw verzoekt, samengevat en naar de rechtbank begrijpt,
- echtscheiding;
- primair bepaling dat voortaan aan haar alleen het gezag over de kinderen toekomt; en
- subsidiair bepaling dat de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben bij haar;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, in die zin dat het recht op contact met de kinderen de man wordt ontzegd;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen van € 324,= per maand per kind;
- bevel tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen.
De man verzoekt, samengevat,
- gelasten van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen op de door hem aangegeven wijze.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
De rechtbank acht de vrouw ontvankelijk in haar echtscheidingsverzoek. De door haar aangevoerde omstandigheden, zoals die hieronder worden uiteengezet, zijn van dien aard dat van de vrouw redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat een door beide partijen opgesteld ouderschapsplan wordt overgelegd. Het verzoek van de vrouw tot het uitspreken van de echtscheiding zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Verdeling gemeenschappelijke goederen
4.2.
Ten aanzien van het zelfstandig verzoek van de man tot het gelasten van de wijze van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen constateert de rechtbank dat de vrouw hierop nog niet heeft kunnen reageren nu dit verzoek door de man kort voor de mondelinge behandeling is ingediend. De vrouw zal derhalve een termijn voor het indienen van haar verweerschrift op dit zelfstandig verzoek krijgen. Omdat het zelfstandig verzoek van de man verband houdt met het verzoek van de vrouw om de verdeling van de gemeenschappelijke goederen te bevelen zal de behandeling van de zaak en de beslissing ten aanzien van deze twee verzoeken worden aangehouden. Dit is aan partijen medegedeeld op de mondelinge behandeling.
Bepaling eenhoofdig gezag en hoofdverblijf
4.3.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw aangevoerd dat de man op dit moment een gevangenisstraf van 5 jaar met TBS met voorwaarden uitzit. Hij is daartoe veroordeeld bij vonnis van 2 februari 2022 door de rechtbank Oost-Brabant vanwege het ernstig seksueel misbruik van de twee kinderen van partijen en het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno. De vrouw probeert na deze traumatiserende gebeurtenissen haar leven en dat van de kinderen op te pakken. Dat is erg moeilijk en vanaf het moment dat de man is opgepakt heeft de vrouw het met de kinderen heel erg zwaar gehad. Naast de extreme boosheid en het verdriet bij de vrouw en de financiële problemen die de gebeurtenissen hebben veroorzaakt, ervaart zij iedere dag ook bij de kinderen de heftige gevolgen van wat er is gebeurd. Tijdens de mondelinge behandeling schetst zij een (dagelijks) beeld waarbij naar voren komt dat de kinderen voortdurend een algeheel onveilig en angstig gevoel hebben. Ook wanneer de vrouw iets leuks met de kinderen gaat doen, overheerst bij hen het gevoel van angst dat hen daarna iets wordt aangedaan. Dagelijks moet de vrouw tegen de kinderen vertellen dat ze nu veilig zijn, omdat hun vader niet terugkomt. De kinderen zijn al geruime tijd onder behandeling voor deze trauma-gerelateerde klachten. Ondanks alles geeft zij aan dat de situatie – hoe betrekkelijk ook – wel iets meer is gestabiliseerd. Onder deze omstandigheden kan echter niet van de vrouw worden verwacht dat zij het gezamenlijk gezag met de man uitoefent. Daar is immers een bepaalde vorm van communicatie voor nodig. Iedere vorm van contact is gegeven het verleden niet in het belang van de kinderen en evenmin in dat van de vrouw. Daarnaast is contact ook (nagenoeg) onmogelijk vanwege de detentie en het strafrechtelijke contactverbod dat de man is opgelegd.
4.4.
De man betwist de door de vrouw geschetste omstandigheden niet. Hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar. Daarna moet hij naar een kliniek voor 2 jaar en dat wordt dan steeds iedere 2 jaar getoetst. Er is sinds zijn aanhouding geen contact meer geweest met de vrouw en de kinderen. Hij begrijpt dat en ook dat de vrouw geen vertrouwen heeft in hem. Van veel problemen die de vrouw in de afgelopen periode heeft ervaren en waarover hij de vrouw hoort vertellen, heeft hij geen weet. Het doet hem pijn om dat te horen en emotioneert hem. Hij heeft al die tijd ook van niemand meer enige informatie over zijn vrouw en kinderen ontvangen, ook niet van zijn eigen familie. Volgens de man is er door het ontbreken van iedere vorm van communicatie geen sprake van een loyaliteitsconflict waardoor de kinderen klem of verloren raken. Dat heeft hij de vrouw ook niet horen zeggen. De vrouw neemt en kan alle beslissingen over de kinderen blijven nemen, en de man zal dat ook niet frustreren. Hij vindt het dan ook te vroeg om voor de toekomst nu alles al uit te sluiten. Over een paar jaar is invulling geven aan gezag wellicht wel mogelijk.
De man kan nu op de achtergrond nog steeds gezag houden, ook al is er geen contact toegestaan. De man pleit dan ook voor handhaven van het gezag, of in het uiterste geval schorsing zodat het op enig moment hersteld kan worden. De verzoeken van de vrouw moeten volgens de man worden afgewezen.
4.5.
Namens de raad is op de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Het belang van de kinderen moet in dit geval prevaleren. Er is na de heftige gebeurtenissen een lang en intensief hulpverleningstraject ingezet, en dat is nog niet klaar. Mede gelet hierop gaat het op dit moment wat beter met de kinderen. Maar er is nog een lange weg te gaan, ook als de kinderen ouder worden en in de puberteit komen. Dan zal steeds gekeken moeten worden hoe het met de kinderen gaat en wat nodig is. Dat er tussen de man en de vrouw geen contact is, is meer dan begrijpelijk in deze situatie. Van de vrouw kan niet worden verwacht dat zij onder deze omstandigheden samen met de man invulling geeft dan wel gaat geven aan gezamenlijk gezag. In het licht daarvan kan de raad het verzoek van de vrouw om te worden belast met het eenhoofdig gezag volledig volgen en is wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen.
4.6.
Alvorens in te gaan op de beoordeling van het verzoek van de vrouw, constateert de rechtbank dat dit is gebaseerd op artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit deze bepaling volgt dat de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen kan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt. Dit kan indien (i) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (ii)
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.7.
Aan de hand van voornoemde bepaling komt de rechtbank tot het volgende oordeel. De rechtbank zal het primaire verzoek van de vrouw om alleen met het gezag over de kinderen te worden belast toewijzen. Uit de geschetste, vaststaande omstandigheden volgt dat het in het belang van de kinderen nodig is om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders ook na de echtscheiding gezamenlijk het gezag uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Uit de stukken en hetgeen bij de mondelinge behandeling naar voren is gekomen blijkt dat het vertrouwen van de vrouw in de man, en de onderlinge relatie tussen de ouders, ernstig zijn verstoord. De rechtbank acht aannemelijk dat een gezamenlijke uitoefening van het gezag ontwrichtend zal werken in de gezinssituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarbij volgt uit de omstandigheden, waarbij de man (onherroepelijk) is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar met TBS met voorwaarden vanwege ernstig seksueel misbruik van de twee kinderen van partijen en het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno, naar het oordeel van de rechtbank dat de man, kort gezegd, eveneens evident ongeschikt is om nog langer het gezag over de kinderen samen met de vrouw uit te oefenen. Door het misbruik heeft de man zijn plichten als gezaghebbende ouder geschonden. Hij heeft door zijn handelen de grenzen van de kinderen ernstig overschreden en een inbreuk gemaakt op hun integriteit en het onvoorwaardelijke vertrouwen dat een kind als uitgangspunt zou mogen en moeten hebben in een ouder. Het is onder de geschetste omstandigheden dus anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk dat het ouderlijk gezag over de kinderen voortaan alleen aan de vrouw toekomt. Nu het primaire verzoek wordt toegewezen, komt de rechtbank niet meer toe aan het subsidiaire verzoek over het bepalen van het hoofdverblijf. Dat subsidiaire verzoek zal dientengevolge worden afgewezen.
Ontzegging contact
4.8.
De vrouw stelt dat de man op dit moment op basis van het voornoemde stafvonnis een contactverbod heeft voor de vrouw en de kinderen. Zij acht gezien de hiervoor geschetste omstandigheden ook een civielrechtelijk contactverbod op zijn plaats. Het strafrechtelijk contactverbod is immers gekoppeld aan een oordeel van de reclassering en de vrouw wenst in het geheel niet dat de man nog contact mag hebben met de kinderen. Vanwege het seksuele misbruik door de man van de kinderen is sprake van alle ontzeggingsgronden uit artikel 1:377a BW. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verder aangevoerd dat het huidige contactverbod is opgelegd aan de man als dader. Voor het veiligheidsgevoel van de kinderen is het noodzakelijk dat de man ook als vader een familierechtelijke contactverbod krijgt: niet vanwege zijn strafrechtelijk daderschap, maar omdat hij ongeschikt is tot omgang met de kinderen.
4.9.
De man stelt dat hij op dit moment reeds een contactverbod heeft en dat hij zich daaraan houdt. De reclassering zal deze maatregel niet lichtzinnig opheffen. In zoverre is een extra contactverbod niet nodig. Hoe schadelijk het handelen van de man ook is richting de kinderen en van contact op dit moment geen sprake kan zijn, wenst de man voor de toekomst dat er een opening voor het hebben van contact mogelijk blijft.
4.10.
Namens de raad is op de mondelinge behandeling, in aanvulling op wat naar voren is gebracht over het gezag, aangevoerd dat het voor het veiligheidsgevoel van de kinderen nodig is om zekerheid te hebben dat contact met de man niet hoeft en zij niet gedwongen zullen worden. Het is in het belang van de kinderen dat er nu in ieder geval geen contact zal zijn. Indien de man op enig moment in de toekomst aan zal geven dat hij contact wil en hij aantoont dat er geen risico’s zijn, dan zal ook gekeken moeten worden of er bij de kinderen een behoefte bestaat tot het hebben van contact. Daarbij dient dan ook te worden betrokken de emotionele toestemming die de vrouw daarvoor aan de kinderen zal moeten geven. Nu kan dit niet van de vrouw worden verwacht. Derhalve onderschrijft de raad het verzoek van de vrouw.
4.11.
Het verzoek van de vrouw is – zo begrijpt de rechtbank – gebaseerd op artikel 1:377a BW, al dan niet in combinatie met artikel 1:253a lid 2, onder a BW. Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft het kind recht op omgang met degene die een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien (voor zover hier van belang):
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
- degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
- indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.12.
De rechtbank komt tot het oordeel dat uit de in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling geschetste omstandigheden voldoende is gebleken dat omgang en contact met de man in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer betrokken dat vast staat dat in ieder geval sprake is geweest van seksueel misbruik van de kinderen door de man en dat bij de kinderen dientengevolge gevoelens van angst en onveiligheid op de voorgrond staan. Zelfs als ze alleen al maar denken aan de mogelijkheid dat de man in contact met hen zou treden. In het licht van het voorgaande en met het oog op het creëren van een veilige situatie voor de kinderen zal het verzoek van de vrouw worden toegewezen en wordt de man het recht op omgang met de kinderen ontzegd. De geschetste omstandigheden brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat voornoemde omgangsontzegging voor onbepaalde tijd zal gelden.
Kinderalimentatie
4.13.
De vrouw heeft verzocht om te bepalen dat de man per 25 februari 2021, de datum van de aanhouding van de man, een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen van
€ 324,= per maand per kind moet betalen. Zij heeft behoefte aan een bijdrage en niet zelf de draagkracht om de volledige kosten voor haar rekening te nemen. De vrouw ontvangt namelijk een Participatiewetuitkering, waardoor haar draagkracht nihil is. Hoewel de man op dit moment geen inkomen verwerft uit arbeid, stelt de vrouw dat sprake is van verwijtbaar, door de man veroorzaakt, inkomensverlies. De man heeft immers door zijn handelen het gezin achtergelaten zonder een bron van inkomsten. Volgens de vrouw moet worden uitgegaan van een fictief bruto jaarinkomen van € 55.000,=, op grond waarvan de man een draagkracht van € 857,= per maand heeft. Het argument van de man dat hij dan ruim onder het in het rapport gestelde percentage van de bijstandsnorm komt gaat niet op voor hem, omdat hij in detentie verblijft en derhalve geen kosten hoeft te maken. Bovendien dient de huwelijksgemeenschap nog verdeeld te worden, waaronder de koopwoning van partijen, waarna de man mogelijk vermogen heeft en uit dat vermogen de alimentatie zou kunnen betalen.
4.14.
De man heeft de behoefteberekening en de stellingen van de vrouw over haar draagkracht niet weersproken. Hij verzet zich tegen de door de vrouw verzochte ingangsdatum. Ten aanzien van zijn draagkracht heeft hij aangevoerd dat hij op dit moment een klein inkomen heeft van € 180,= per maand. Hiervan moet hij € 30,= per maand afdragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau vanwege een in voornoemd strafvonnis opgelegde boete van € 20.000,=. Alsdan heeft hij onvoldoende draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Mocht de rechtbank geen rekening houden met de feitelijke inkomensvermindering dan geldt volgens de man ook dat dit er niet toe mag leiden dat hij bij voldoening aan een onderhoudsverplichting niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt en in ieder geval niet over minder dan, naar de rechtbank begrijpt, 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm.
4.15.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Behoefte en draagkracht vrouw
4.16.
De rechtbank overweegt dat in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd dat tussen partijen vaststaat dat moet worden uitgegaan van een (naar 2022 geïndexeerde) behoefte van € 686,= per maand. Daarbij is uitgegaan van een bruto jaarinkomen van de man over 2020 van € 54.635,= en een kindgebonden budget van
€ 109,= per maand. Omdat de vrouw geen inkomen had komt dit neer op een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 3.315,= per maand.
Vast staat verder dat de draagkracht van de vrouw vanwege haar Participatiewetuitkering, nihil is.
Draagkracht man
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat de draagkracht van de man op nihil moet worden gesteld. Vast staat dat de man inmiddels door de rechtbank Oost-Brabant onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 jaar en TBS. Mede door de TBS is het op dit moment nog onduidelijk wanneer de detentie van de man eindigt en hij draagkracht kan realiseren. Wel staat vast dat de detentie van de man in ieder geval niet in de (hele) nabije toekomst eindigt. Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsverhouding tussen de man en zijn werkgever niet meer bestaat, dat zijn feitelijk inkomen nu zeer gering is en dat de inkomenssituatie van de man en daarmee zijn draagkracht na zijn detentie nog niet duidelijk is. Gelet op deze onzekere omstandigheden brengt dit mee dat de draagkracht van de man thans wordt vastgesteld op nihil. Dat het aan de man in beginsel te verwijten valt dat hij zichzelf in deze situatie heeft gebracht en hij zelf verantwoordelijk is voor zijn acties met de bijbehorende gevolgen en dat hij mogelijk vermogen gaat ontvangen in het kader van de verdeling, wat daar overigens ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel.
Dit betekent dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen van € 324,= per maand per kind wordt afgewezen.
4.18.
Het vorenstaande laat onverlet dat het de man vrijstaat om gezien de beperkte middelen die de vrouw heeft, namelijk alleen een Participatiewetuitkering, een vrijwillige bijdrage te leveren in de kosten van verzorging van de kinderen.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [huwelijksdatum] in de gemeente Tilburg met elkaar gehuwd;
bepaalt dat het gezag over de kinderen
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2016,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2019,
voortaan aan de vrouw alleen toekomt;
bepaalt dat de man met ingang van heden het recht op omgang met de kinderen voor onbepaalde tijd wordt ontzegd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek tot betaling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen af;
houdt de behandeling ten aanzien van de verzoeken aangaande verdeling van de gemeenschappelijke goederen (zoals bedoeld in rechtsoverweging 4.2) aan tot 28 februari 2023;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bosters, en, in tegenwoordigheid van mr. Tillie, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.