ECLI:NL:RBZWB:2023:1305

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
400836_T28022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
  • mr. Van ’t Veer-Bax
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in echtscheidingsprocedure met internationale aspecten en nevenvoorzieningen voor minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 28 februari 2023 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, beiden met de Nederlandse en Turkse nationaliteit. De man had op 26 augustus 2022 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, vergezeld van nevenvoorzieningen met betrekking tot hun minderjarige kind. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 februari 2023 werd de relatieve bevoegdheid van de rechtbank besproken, evenals het ontbreken van een ouderschapsplan. De rechtbank moest beoordelen of zij rechtsmacht had om het verzoek tot echtscheiding te behandelen, gezien de internationale aspecten van de zaak. De vrouw verzocht de rechtbank zich onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de rechtbank Gelderland, terwijl de man de rechtbank Zeeland-West-Brabant als bevoegd beschouwde op basis van artikel 262 Rv.

De rechtbank oordeelde dat, gezien de verblijfplaats van partijen in Nederland ten tijde van de indiening van het verzoekschrift, de Nederlandse rechter rechtsmacht had. De rechtbank verklaarde zich relatief bevoegd op basis van artikel 262 Rv, dat bepaalt dat de rechter van de woonplaats van de verzoeker bevoegd is. De rechtbank hield de zaak aan om de man in de gelegenheid te stellen een ouderschapsplan in te dienen, aangezien dit een vereiste is voor de ontvankelijkheid van het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank stelde dat de man redelijkerwijs een door beide partijen gedragen ouderschapsplan moest overleggen en dat de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken aanhouden zou worden. De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. Voorn, rechter en kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van ’t Veer-Bax, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/400836 / FA RK 22-3826
beschikking d.d. 28 februari 2023
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.A. Broekman-de Feijter te Terneuzen,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. Sahin te Lent.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 26 augustus 2022 ontvangen verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, met bijlagen;
- het F9-formulier van 15 september 2022 van mr. Broekman de Feijter;
- de op 15 november 2022 ontvangen akte exceptie van relatieve onbevoegdheid;
- de op 5 december 2022 ontvangen antwoordakte relatieve bevoegdheid.
1.2. Op de mondelinge behandeling van 7 februari 2023 is de relatieve bevoegdheid van de rechtbank, alsmede het ontbreken van een ouderschapsplan besproken. Bij die gelegenheid is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw en haar advocaat waren via een MS-Teamsverbinding aanwezig in de zittingszaal.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .
2.2.
Partijen hebben het navolgend thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021.
2.3.
Partijen hebben zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding uit te spreken in het op [huwelijksdatum] tussen partijen gesloten huwelijk met alle wettelijke gevolgen van dien;
II.
primair: het door partijen nog te ondertekenen ouderschapsplan aan de beschikking te hechten en te bepalen dat de bepalingen uit het ouderschapsplan deel uitmaken van de te geven beschikking;
subsidiair: voor het geval partijen niet tot een ouderschapsplan kunnen komen: een zorgregeling vast te stellen die inhoudt dat [minderjarige] minimaal twee dagen per twee weken alsmede de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zal verblijven.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter. Beide partijen hebben zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit. Dat betekent dat de rechtbank eerst moet beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van het echtscheidingsverzoek van de man kennis te nemen en, wanneer dat zo is, of de rechtbank Zeeland-West-Brabant (relatief) bevoegd is van het verzoek kennis te nemen en wanneer dat het geval is, welk recht op het echtscheidingsverzoek van toepassing is.
Internationale bevoegdheid
4.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
Relatieve bevoegdheid
4.3.
De vrouw verzoekt de rechtbank om zich op grond van artikel 270 Rv onbevoegd te verklaren van de zaak kennis te nemen en de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, te verwijzen. Volgens de vrouw is op grond van het bepaalde in artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de rechtbank van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, de verblijfplaats van de minderjarige bevoegd. Een minderjarige heeft een afhankelijke woonplaats en volgt de woonplaats van degene die het gezag over hem uitoefent, dan wel in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouders, de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft, zodat volgens de vrouw de minderjarige haar [woonplaats 2] volgt en daarmee de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen bevoegd is om van de zaak kennis te nemen.
4.4.
De man verzoekt de rechtbank om zich bevoegd te verklaren ten aanzien van door hem ingediende verzoekschrift tot echtscheiding en tot de inhoudelijke behandeling over te gaan. Indien de rechtbank zich onbevoegd verklaart, verzoekt de man de door hem ingediende verzoeken ex artikel 270 Rv te verwijzen naar de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen. Volgens de man is op de bevoegdheid ten aanzien van het door hem ingediende verzoek tot echtscheiding artikel 262 Rv van toepassing en worden de door hem ingediende nevenverzoeken ten aanzien van de minderjarige ‘meegetrokken’ met de bevoegdheidsregeling voor de echtscheiding. De man stelt op grond van artikel 262 Rv, gelet op de woonplaats van ieder van partijen, de keuze te hebben tussen de rechtbank Gelderland en de rechtbank Zeeland-West-Brabant en voor laatstgenoemde rechtbank te hebben gekozen.
4.5.
De rechtbank overweegt dat in artikel 262 Rv de hoofdregel is neergelegd betreffende de relatieve bevoegdheid van de rechter in verzoekprocedures in het algemeen. Ingevolge dit artikel is, tenzij de wet anders bepaalt, bevoegd de rechter van de woonplaats van hetzij de verzoeker of één van de verzoekers, hetzij één van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden dan wel, als zodanige woonplaats in Nederland niet bekend is, de rechter van het werkelijk verblijf van één van hen. Artikel 265 Rv bepaalt dat in zaken betreffende minderjarigen bevoegd is de rechter van de woonplaats of bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige. Uit het Tekst & Commentaar bij artikel 265 Rv (aantekening 4) volgt dat de meest aannemelijke uitleg van de term ‘zaken betreffende minderjarigen’ lijkt dat daaronder moet worden verstaan die procedures waarin de rechtspositie van de - op het moment van indiening van het verzoek - minderjarige in het geding is, met dien verstande dat daarvan uitgezonderd moeten worden verzoeken om voorlopige voorzieningen (art. 821 Rv) of nevenvoorzieningen (art. 827 Rv) die betrekking hebben op een minderjarig kind. Dergelijke verzoeken zijn zo nauw verbonden met de scheidingszaak, dat daarvoor reeds om praktische redenen - het ‘bijeenhouden’ van de procedure - als relatief bevoegde rechter moet gelden de op grond van art. 262 Rv aangewezen scheidingsrechter.
4.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de relatieve bevoegdheid van de rechtbank dient te worden beoordeeld aan de hand van de in artikel 262 Rv neergelegde hoofdregel. De op grond van dit artikel aangewezen scheidingsrechter moet tevens als relatief bevoegde rechter gelden ten aanzien van de op de minderjarige betrekking hebbende nevenvoorzieningen. Dit betekent dat de man op grond van artikel 262 Rv in dit geval de keuze had tussen de rechtbank van zijn eigen woonplaats (ofwel de rechtbank Zeeland-West-Brabant), dan wel de rechtbank van de woonplaats van de vrouw (ofwel de rechtbank Gelderland). De man heeft gekozen voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank zal zich, gelet op het bepaalde in artikel 262 Rv, (relatief) bevoegd verklaren om van het echtscheidingsverzoek van de man, en daarmee van de door hem verzochte nevenvoorzieningen, kennis te nemen.
Toepasselijk recht
4.7.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Ontvankelijkheid
4.8.
Op grond van artikel 815, lid 2, Rv, voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank geconstateerd dat de man bij de indiening van zijn verzoekschrift tot echtscheiding geen door beide partijen gedragen ouderschapsplan heeft overgelegd. Partijen hebben aangegeven dat er inmiddels een concept ouderschapsplan ligt, maar dat er tussen hen nog een paar (kleine) verschillen van mening bestaan over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken en de vervoersregeling. Partijen hebben de verwachting dat zij binnen afzienbare tijd tot een ondertekend ouderschapsplan zullen komen. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank van de man (als verzoekende partij) redelijkerwijs worden verwacht dat hij op korte termijn alsnog een door beide partijen gedragen ouderschapsplan overlegt. De rechtbank zal de zaak, zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken, aanhouden voor de duur van acht weken en verwijzen naar de
familiekamerrol van 25 april 2023, teneinde de man in de gelegenheid te stellen alsnog een door beide partijen gedragen ouderschapsplan in te dienen.
Inhoudelijke beoordeling
4.10.
De rechtbank zal de inhoudelijke beoordeling van het echtscheidingsverzoek en de nevenverzoeken van de man aanhouden, teneinde de vrouw in de gelegenheid te stellen een verweerschrift in te dienen. De rechtbank zal de zaak daartoe, zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken, eveneens aanhouden voor de duur van acht weken en verwijzen naar de
familiekamerrol van 25 april 2023. De rechtbank verzoekt beide partijen zich op voornoemde roldatum tevens uit te laten over het door hen gewenste verdere verloop van de procedure.
4.11.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart zich (relatief) bevoegd om van de verzoeken van de man kennis te nemen;
verwijst de zaak om redenen als vermeld onder rechtsoverwegingen 4.9. en 4.10. van deze beschikking naar de
familiekamerrol van 25 april 2023;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023 in tegenwoordigheid van mr. Van ’t Veer-Bax, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.