ECLI:NL:RBZWB:2023:1304

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
394214_E28022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter bij echtscheiding en nevenvoorzieningen na Marokkaanse uitspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de man zijn verzoek tot echtscheiding indiende, ondanks dat er al een echtscheidingsuitspraak was gedaan door een Marokkaanse rechter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw op 18 februari 2022 een echtscheidingsprocedure in Marokko is gestart en dat de Marokkaanse rechter op 2 juni 2022 de echtscheiding heeft uitgesproken. De man betwist echter de onherroepelijkheid van deze beslissing en stelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om zijn verzoek tot echtscheiding te beoordelen. De rechtbank overweegt dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat niet is komen vast te staan dat de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing onherroepelijk is. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot echtscheiding toegewezen, omdat het huwelijk duurzaam ontwricht is en de vrouw dit heeft erkend. Daarnaast heeft de rechtbank ook beslissingen genomen over de zorgregeling voor de minderjarige kinderen en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. De rechtbank heeft ouders en kinderen verwezen naar een (jeugd)hulptraject om de communicatie tussen hen te verbeteren en heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
locatie Middelburg
Zaaknummers: C/02/394214 / FA RK 22-430 (echtscheiding)
C/02/406182 / FA RK 23-623 (verdeling)
beschikking d.d. 28 februari 2023
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] .
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen te Roosendaal.
Ouders van de navolgende thans nog minderjarige kinderen
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2017 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 4] 2019 te [geboorteplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: - de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 26 augustus 2022 met alle daarin vermelde stukken;
  • de brief van mr. Van Beers van 12 september 2022;
  • de brief van mr. Breewel-Witteveen van 7 november 2022 met bijlagen;
  • het op 11 januari 2023 ingekomen aanvullend verzoek van de man.
1.2.
De zaak is (nader) behandeld op de mondelinge behandeling van 7 februari 2023. Bij
die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was
aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De verdere beoordeling

In zaaknummer C/02/394214 / FA RK 22-430;
Echtscheiding
2.1.
Bij beschikking van 26 augustus 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat de vrouw op 18 februari 2022 een echtscheidingsprocedure is gestart in Marokko en de Marokkaanse rechter al uitspraak heeft gedaan in die procedure. De rechtbank heeft vervolgens de behandeling van het echtscheidingsverzoek van de man en de daarmee samenhangende nevenvoorzieningen aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een standpunt in te nemen over de ontvankelijkheid en de voortgang van de Nederlandse procedure gelet op de uitspraak van de Marokkaanse rechter, vergezeld van de daartoe relevante stukken.
2.2.
De rechtbank stelt aan de hand van de door de vrouw bij brief van mr. Breewel-Witteveen van 7 november 2022 overgelegde beslissing van de Marokkaanse rechter en vertaling daarvan, vast dat de Marokkaanse rechtbank van eerste aanleg van [naam] , Marokko, bij beslissing van 2 juni 2022:
  • de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken.
  • de man heeft veroordeeld tot betaling aan de vrouw van 3.000 dirham als verblijfskosten gedurende de wettelijke periode van onthouding;
  • de man heeft veroordeeld tot betaling van de rechten die verschuldigd zijn voor zijn kinderen [ voornaam 1] , [voornaam 2] en [voornaam 3] (naar de vrouw stelt is hier sprake van een kennelijke verschrijving van de rechtbank betreffende de namen van de drie oudste kinderen van partijen) als volgt:
o MAD 300,00 (omgerekend € 27,30) per maand als verzorgingsvergoeding;
o MAD 700,00 (omgerekend € 63,70) per maand voor elk als alimentatie;
o MAD 1.500,00 (omgerekend € 136,50) per maand als huurvergoeding voor hun huisvesting.
  • de verzorging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] heeft toegewezen aan de vrouw;
  • een omgangsregeling heeft vastgesteld tussen de man en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] inhoudende dat deze minderjarigen gedurende elke zondag van 9.00 uur tot 18.00 uur en op de tweede dag van de religieuze feestdagen op dezelfde tijdstippen bij de man verblijven.
2.3.
In geschil is tussen partijen of de Nederlandse rechter, gelet op de omstandigheid dat de Marokkaanse rechter op 2 juni 2022 de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken, zich nog kan buigen over het door de man ingediende verzoek tot echtscheiding en in hoeverre de rechtbank nog kennis kan nemen van de in deze procedure verzochte nevenvoorzieningen.
2.4.
De man stelt dat de vrouw slechts heeft volstaan met indiening van de Marokkaanse uitspraak, voorzien van een vertaling daarvan, maar dat de exacte status van de echtscheidingsprocedure in Marokko tot op heden onduidelijk is. In Nederland is een huwelijk pas ontbonden nadat de (onherroepelijke) echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man is er niet van op de hoogte of de Marokkaanse uitspraak onherroepelijk is en of aan alle formaliteiten is voldaan voor ontbinding van het huwelijk. Voor zover de man weet is de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing pas onherroepelijk op het moment dat die beslissing aan hem is betekend. Dit is tot op heden nog niet gebeurd. Zowel de advocaat als de familie van de man in Marokko houden dit in de gaten. Het ligt volgens de man op de weg van de vrouw als verzoekende partij in de Marokkaanse procedure, om duidelijkheid te verschaffen over de vraag of de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing onherroepelijk is en of aan alle formaliteiten is voldaan voor ontbinding van het huwelijk. Nu op dit moment niet vast staat of het huwelijk van partijen is ontbonden, stelt de man belang te hebben bij een beslissing op zijn verzoek tot echtscheiding en daarmee op de door hem verzochte nevenvoorzieningen.
2.5.
De vrouw vraagt de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn echtscheidingsverzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen. Zij stelt dat de rechtbank niet kan beslissen op het verzoek van de man tot echtscheiding, omdat de echtscheiding reeds in Marokko is uitgesproken en de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing vatbaar is voor erkenning in Nederland. Volgens de vrouw is de Marokkaanse beslissing onherroepelijk. Zij verwijst ter onderbouwing hiervan naar de inhoud van de uitspraak van de Marokkaanse rechtbank van 2 juni 2022 waarin is bepaald dat er overeenkomstig de bepalingen van artikel 128 van het Marokkaanse familiewetboek tegen echtscheidingsvonnissen geen rechtsmiddel openstaat wat betreft de beslissing waarbij de ontbinding van de huwelijksband wordt uitgesproken.
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling kan aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Verder is daarin bepaald dat indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, de Nederlandse rechter zich onbevoegd verklaart. Op grond van artikel 10:57 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt een in het buitenland na een behoorlijke rechtspleging verkregen ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed in Nederland erkend, indien zij tot stand is gekomen door de beslissing van een rechter of andere autoriteit en indien aan die rechter of andere autoriteit daartoe rechtsmacht toekwam. Op grond van artikel 10:59 BW wordt aan een in het buitenland tot stand gekomen ontbinding van het huwelijk erkenning onthouden indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Daarvan is sprake als de erkenning evident in strijd is met waarden en normen die in de Nederlandse rechtsorde als fundamenteel worden beschouwd.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat zij, afgezien van de vertaalde echtscheidingsbeslissing van de Marokkaanse rechtbank van 2 juni 2022, niet over nadere stukken beschikt waaruit blijkt wat de formaliteiten zijn bij het definitief worden van de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing of waaruit duidelijk wordt wat op dit moment de stand van zaken is met betrekking tot de in Marokko uitgesproken echtscheiding. De vrouw stelt dat de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing onherroepelijk is, hetgeen de man in twijfel trekt. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de vrouw gelegen om met onderliggende stukken aan te tonen wat de huidige stand van zaken is, aangezien de vrouw de echtscheidingsprocedure in Marokko aanhangig heeft gemaakt én zich in onderhavige procedure beroept op de rechtsgevolgen van de door de Marokkaanse rechter in het huwelijk van partijen uitgesproken echtscheiding. Dit heeft de vrouw, ondanks dat daartoe bij tussenbeschikking van 26 augustus 2022 de gelegenheid is geboden, nagelaten. De vrouw heeft tot slot verwezen naar artikel 128 van het Marokkaanse familiewetboek. Uit deze verwijzing kan de rechtbank, nu zij niet ambtshalve bekend is met de inhoud van het Marokkaanse familierecht, niet afleiden of er sprake is van een onherroepelijke echtscheidingsbeslissing die voor erkenning en voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is. Daarbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing tot op heden niet is ingeschreven in het daartoe bestemde register in Nederland, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank wel voor de hand had gelegen nu de vrouw zich op het standpunt stelt dat er sprake is van een onherroepelijke echtscheidingsbeslissing van de Marokkaanse rechter die voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komt.
2.8.
De rechtbank overweegt verder dat de man zijn belang bij het op korte termijn uitspreken van de echtscheiding voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De man heeft zijn verzoek tot echtscheiding immers al ingediend voordat de vrouw de echtscheidingsprocedure in Marokko is begonnen, namelijk op 28 januari 2022, en zit tot op heden nog altijd in een onverdeelde boedel. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man tot echtscheiding inhoudelijk beoordelen en de procedure dan ook niet langer aanhouden.
2.9.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank zich bevoegd acht te beslissen op het verzoek van de man tot echtscheiding.
2.10.
De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoek tot echtscheiding aangevoerd dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, hetgeen de vrouw heeft erkend. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man tot echtscheiding als op de wet gegrond toewijzen.
2.11.
Nu, zoals hiervoor reeds overwogen, op dit moment onduidelijk is of de Marokkaanse echtscheidingsbeschikking onherroepelijk is en daarmee rechtskracht heeft, gaat de rechtbank ervan uit dat zij ook bevoegd is ten aanzien van de ingediende nevenvoorzieningen en zal zij hierover een (eerste) beslissing nemen.
Gezag
2.12.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarigen
.
2.13.
De vrouw heeft (voorwaardelijk) verzocht haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarigen, zodat voorkomen wordt dat de onbereikbaarheid van de man en het gebrek aan interesse in de kinderen bij de man, althans het gebrek aan betrokkenheid van de man bij de verzorging en opvoeding van de kinderen ertoe zal leiden dat de minderjarigen klem en verloren zullen raken tussen partijen. Slechts indien de man voorgaande gebreken kan en zal opheffen c.q. herstellen en partijen samen de verzorging en opvoeding van de minderjarigen ter hand kunnen nemen, kan de vrouw zich verenigen met voortzetting van het gezamenlijk gezag. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat zij zich, nu beide partijen ter verbetering van hun onderlinge communicatie instemmen met een verwijzing in het kader van het Uniform Hulp Aanbod (hierna: UHA), ook kan vinden in een aanhouding van haar verzoek tot eenhoofdig gezag in afwachting van het verloop en de resultaten van het UHA-traject.
2.14.
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag en vraagt de rechtbank dit verzoek af te wijzen. De man stelt dat gezamenlijk gezag het wettelijk uitgangspunt is en dat er geen reden is om hiervan af te wijken. Dat partijen in het kader van de echtscheiding minder met elkaar communiceren wil niet zeggen dat de man niet in staat zou zijn om zijn ouderlijk gezag uit te oefenen. De man stelt nimmer zijn gezag te hebben misbruikt en betwist onbereikbaar te zijn voor de vrouw of geen interesse te hebben in de kinderen. De vrouw heeft in het verleden misbruik gemaakt van zijn gegevens ten gevolge waarvan de man terughoudend is (geweest) in het geven van zijn gegevens aan de vrouw. De man is bereid te werken aan het herstellen en verbeteren van de onderlinge communicatie door middel van een verwijzing in het kader van het UHA.
2.15.
Volgens de Raad is gezamenlijk gezag het wettelijk uitgangspunt en is eenhoofdig gezag in deze situatie geen optie. De Raad is van mening dat via een verwijzing in het kader van het UHA, waartoe partijen tijdens de mondelinge behandeling bereid zijn gebleken, dient te worden toegewerkt naar de situatie waarin partijen, anders dan thans het geval is, ook feitelijk invulling geven aan de uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag.
2.16.
De rechtbank overweegt als volgt. Het wettelijk uitgangspunt is dat de ouders na het uiteengaan het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk blijven uitoefenen. Op grond van artikel 1:253n, tweede lid juncto artikel 1:251a, eerste lid BW kan de rechter slechts bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.17.
Uit de inhoud van de overgelegde stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is duidelijk geworden dat er sprake is van een slechte communicatie tussen partijen. De rechtbank acht dit echter onvoldoende om het eenhoofdig gezag aan de vrouw toe te kennen. Dit geldt temeer nu beide partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven in te stemmen met een verwijzing in het kader van het UHA ter verbetering van hun onderlinge communicatie. Als eerste stap in de goede richting hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling ten overstaan van de rechtbank hun mobiele nummers uitgewisseld. Het gegeven dat de moeizame communicatie tussen partijen tot enig ruis heeft geleid rondom de ziekenhuisopname van één van de kinderen van partijen, maakt dit niet anders. Dit geldt temeer nu de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de slechte communicatie tussen partijen nooit tot gevolg heeft gehad dat zij niet (tijdig) de benodigde toestemming van de man heeft verkregen voor een medische behandeling, een inschrijving op een school of een buitenlandse vakantie. Gelet op het voorgaande is de rechtbank onvoldoende gebleken van feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat gezamenlijke gezagsuitoefening tot situaties leidt waarin de kinderen klem of verloren raken of anderszins in hun belangen worden geschaad. Bovendien zal de rechtbank partijen, zoals hiervoor reeds overwogen, in het kader van het UHA verwijzen naar een hulptraject en gaan partijen met de inzet van dit traject (onder meer) werken aan het verbeteren van hun onderlinge communicatie en verstandhouding met als doel in staat te zijn om als gezagdragende ouders afspraken en beslissingen te maken die in het belang zijn van hun kinderen.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen is om, anders dan door de vrouw verzocht, thans te beslissen op het verzoek van de vrouw en de resultaten van de in het kader van het UHA-traject in te zetten hulpverlening niet af te wachten, zodat bij de start van de hulpverlening al duidelijkheid bestaat over het gezag en de hulpverlening met het gezamenlijk gezag als uitgangspunt kan werken aan het verbeteren van de communicatie tussen partijen en de hierna te noemen overige doelen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag afwijzen.
Hoofdverblijf minderjarigen
2.18.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.
2.19.
De man heeft verzocht te bepalen dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. De vrouw heeft ingestemd met dit verzoek van de man.
2.20.
De rechtbank zal, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich daartegen verzet, het verzoek van de man als niet weersproken toewijzen.
Verwijzing Uniform Hulp Aanbod
2.21.
De rechtbank constateert dat er problematiek speelt tussen partijen. De onderlinge communicatie tussen partijen verloopt moeizaam. Zo stelt de vrouw vanaf het feitelijk uiteengaan van partijen (medio oktober 2021) niet bekend te zijn met de verblijfplaats van de man en kon zij geen contact met de man opnemen omdat de man zijn telefoonnummer en
e-mailadres had gewijzigd. De man daarentegen betwist onbereikbaar te zijn (geweest) voor de vrouw en stelt dat de vrouw in het verleden misbruik heeft gemaakt van zijn gegevens, waardoor hij terughoudend is geweest in het verstreken van zijn gegevens aan de vrouw. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling alsnog hun mobiele nummers uitgewisseld. Verder worden partijen het niet eens over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. De vrouw acht het van belang dat er een structurele zorgregeling komt waarbij de kinderen elk weekend contact hebben met de man op een voor de kinderen passende verblijfplaats, terwijl de man stelt eerst over passende woonruimte te moeten beschikken voordat hij de kinderen kan ontvangen. Daarnaast vindt de man de door de vrouw verzochte zorgregeling te ruim en is hij van mening dat een zorgregeling van een weekend per twee weken in het belang van de minderjarigen is.
2.22.
Het lukt ouders samen niet de problemen tussen hen op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarige kinderen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kinderen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De verwijzing heeft op 7 februari 2023 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
2.23.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
2.24.
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het volgende resultaat:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind (lichte interventie). De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
2.25.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA-rapportage uiterlijk op na te noemen familiekamerroldatum of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
2.26.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot de kinderen.
2.27.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
2.28.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
2.29.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vraag:
- Welke zorgregeling door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
2.30.
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
2.31.
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
2.32.
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
2.33.
Omdat ouders en hun kinderen in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet op het verzoek met betrekking tot de (definitieve) zorgregeling, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van zes maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
Voorlopige zorgregeling
2.34.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de (voorlopige) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
2.35.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over een voorlopige zorgregeling, inhoudende dat vanaf 12 februari 2023 alle vier de minderjarigen elke twee weken op zondag bij de man verblijven van 14.15 uur tot 19.30 uur, waarbij de man de minderjarigen zal ophalen bij en terugbrengen naar de vrouw.
2.36.
Gelet op de overeenstemming van partijen en nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet, zal de rechtbank de door partijen overeengekomen voorlopige zorgregeling vastleggen, dit in afwachting van het verloop en de resultaten van het hulpverleningstraject.
Kinderbijdrage
2.37.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
2.38.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen toepassen, nu de onderhoudsgerechtigden gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
2.39.
De vrouw heeft haar zelfstandig verzoek tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen kinderbijdrage van € 100,= per kind per maand, althans een door de rechtbank te bepalen bijdrage hoger dan € 50,= per maand, althans € 12,50 per kind per maand, bij brief van mr. Breewel-Witteveen van 7 november 2022 ingetrokken. De rechtbank kan dit verzoek dan ook niet meer onderzoeken, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
2.40.
Aldus resteert ter beoordeling aan de rechtbank het verzoek van de man tot vaststelling van een door hem met ingang van 1 januari 2022 aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 12,50 per kind per maand. Tijdens de mondelinge behandeling van 7 februari 2023 heeft de man dit verzoek (voorwaardelijk) gewijzigd in die zin dat hij, indien de rechtbank van oordeel is dat de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing van 2 juni 2022 onherroepelijk is, verzoekt om de door hem te betalen kinderbijdrage vast te stellen met ingang van 2 juni 2022.
2.41.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft zowel bij inleidend verzoekschrift als verweerschrift op zelfstandig verzoek aangevoerd dat partijen tijdens onderhavige echtscheidingsprocedure zijn overeengekomen dat de man, gelet op de omstandigheid dat hij al vanaf 2013 een uitkering van het UWV ontvangt, aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen zal voldoen van € 12,50 per kind per maand. Bij verweerschrift op zelfstandig verzoek heeft de man zijn (minimale) draagkracht nader onderbouwd door het overleggen van een uitdraai van zijn inkomsten over de jaren 2013 tot en met 2020, de jaaropgaaf 2021 en de uitkeringsspecificaties over de maanden januari 2022 tot en met april 2022. De vrouw heeft de door de man gestelde afspraak over de kinderbijdrage bij verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken, noch tijdens de mondelinge behandeling van 7 februari 2023 betwist, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat partijen eerder een kinderbijdrage van € 12,50 per kind per maand zijn overeengekomen. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de man dit bedrag, tot aan het moment waarop de vrouw de bijdrage aan de man is gaan terugstorten in verband met de door de Marokkaanse rechtbank vastgestelde (hogere) bijdrage ten behoeve van de (drie oudste) kinderen, ook steeds aan de vrouw heeft betaald.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is. De enkele - overigens niet nader onderbouwde - stelling van de vrouw dat de draagkracht van de man hoger gesteld mag worden omdat de man een verdiencapaciteit heeft en de man gelden stuurt naar familie in Marokko, is daartoe onvoldoende. Daarbij komt dat de vrouw haar verzoek tot vaststelling van een hogere kinderbijdrage, heeft ingetrokken zodat de rechtbank thans niet meer toe komt aan de beoordeling van de stellingen van de vrouw ten aanzien van de (hogere) draagkracht van de man. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man tot vaststelling van een door hem aan de vrouw te betalen kinderbijdrage van € 12,50 per kind per maand toewijzen. Deze bijdrage zal worden vastgesteld met ingang van 1 januari 2022 omdat, zoals hiervoor overwogen, niet is komen vast te staan dat de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing van 2 juni 2022 onherroepelijk is.
In zaaknummer C/02/406182 / FA RK 23-623;
Verdeling
2.42.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht partijen te bevelen over te gaan tot verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap, op te maken uiterlijk binnen 2 maanden nadat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de gemeente, bij uitblijven waarvan partijen gerechtigd zijn zich te wenden tot de rechtbank teneinde een verdeling te verzoeken/vorderen.
2.43.
De man heeft aangegeven geen verweer te voeren tegen dit verzoek van de vrouw, maar heeft daarbij de kanttekening geplaatst dat tot 6 februari 2017 Marokkaanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en het Marokkaans recht geen gemeenschap van goederen kent.
Daarnaast heeft de man (aanvullend) verzocht de wijze van verdeling te gelasten van de gemeenschappelijke woning van partijen, op de wijze als door hem onder de punten 4 tot en met 6 van zijn aanvullend verzoekschrift aangegeven.
2.44.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het aanvullend verzoek van de man tot verdeling. Zij stelt dat de tussen partijen bestaande gemeenschap uit meer bestanddelen bestaat dan alleen de woning. Bovendien stelt de vrouw dat de echtelijke woning waarvan de man thans verdeling verzoekt reeds is aangekocht voordat het Nederlands recht van toepassing werd op het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.45.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
2.46.
De rechtbank overweegt als volgt. Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing. Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna alleen de nationaliteit van Marokko gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. De man heeft gesteld dat hij op 6 februari 2007 naar Nederland is gekomen. Partijen hebben dus na de huwelijksvoltrekking hun eerste gewone verblijfplaats niet op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd.
2.47.
Op grond van het bepaalde in artikel 4, lid 3 van het Verdrag werd vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het gemeenschappelijke nationale recht van partijen, te weten het recht van Marokko, van toepassing op hun huwelijksvermogensregime.
2.48.
Naar Marokkaans recht ontstaat door het huwelijk als zodanig geen gemeenschappelijk vermogen. Iedere echtgenoot behoudt wat van hem of haar is en verkrijgt hetgeen hij of zij tijdens het huwelijk verwerft en uitgangspunt is dat iedere echtgenoot zelf aansprakelijk is met zijn gehele vermogen voor zijn eigen schulden.
2.49.
Gebleken is dat zich nadien een situatie heeft voorgedaan als omschreven in artikel 7, lid 2 van het Verdrag, nu de man zich op 6 februari 2007 in Nederland heeft gevestigd en partijen vanaf die datum hun gewone verblijfplaats in dezelfde staat hebben. Hierdoor is na verloop van tien jaar, dus met ingang van 6 februari 2017 het Nederlandse recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.50.
Gelet op het vorenstaande is op het huwelijksvermogensregime van partijen over de periode vanaf de huwelijksvoltrekking, zijnde [huwelijksdatum] , en tot 6 februari 2017 het Marokkaanse recht en vanaf 6 februari 2017 het Nederlandse recht van toepassing. Nu partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben gesloten, is tussen hen vanaf 6 februari 2017 een algehele gemeenschap van goederen ontstaan. Conform artikel 8 van het Verdrag heeft een dergelijke wijziging in het toepasselijke recht op grond van artikel 7 lid 2 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 slechts gevolg voor de toekomst. Het vermogen dat vóór die wijziging aan de echtgenoten toebehoorde, is niet onderworpen aan het voortaan toepasselijk recht.
2.51.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om partijen te bevelen over te gaan tot verdeling op onderstaande wijze toewijzen, mede nu de man zich daartegen niet heeft verweerd, met dien verstande dat dit slechts betrekking heeft op de tussen partijen sinds 6 februari 2017 bestaande huwelijksgoederengemeenschap.
2.52.
Het verzoek van de man tot het gelasten van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke woning van partijen zal de rechtbank afwijzen. Niet valt in te zien welk belang de man thans heeft bij dit aanvullend verzoek, omdat partijen - conform het niet weersproken verzoek van de vrouw - reeds worden bevolen om uiterlijk twee maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap, zodat partijen binnen afzienbare tijd proberen in onderling overleg en ten overstaan van de notaris tot afspraken te komen over de verdeling van al de gemeenschappelijke goederen, waaronder de woning. Een rechterlijke beslissing ten aanzien van één gemeenschappelijk goed zou daaraan juist in de weg kunnen staan.

3.De beslissing

De rechtbank:
in zaaknummer C/02/394214 / FA RK 22-430:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] , Marokko;
3.2.
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] , [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats] , [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2017 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 4] 2019 te [geboorteplaats] , hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben;
3.3.
verwijst ouders en hun minderjarige kinderen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal ouders en kinderen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
3.4.
verzoekt het loket om uiterlijk tegen de
familiekamerrol van 8 augustus 2023, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
3.5.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
3.6.
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
3.7.
verzoekt de Raad, regio Zeeland, locatie Middelburg wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 2.27. vermelde vraag en daarover te rapporteren en te adviseren;
3.8.
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
3.9.
bepaalt dat er met ingang van 12 februari 2023 tussen partijen voorlopig - tot in rechte of in onderling overleg anders wordt beslist - een verdeling van de zorg- en opvoedtaken geldt, inhoudende dat de man de zorg heeft voor voornoemde minderjarigen gedurende één zondag per twee weken van 14.15 uur tot 19.30 uur en waarbij de man de minderjarigen zal ophalen bij en terugbrengen naar de vrouw;
3.10.
bepaalt de door de man, voor wat toekomstige termijnen betreft, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen op € 12,50 per kind per maand, zulks met ingang van
1 januari 2022;
3.11.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van:
- het hoofdverblijf van de minderjarigen;
- de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedtaken;
- de kinderbijdrage;
3.12.
wijst af het verzoek van de vrouw om met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen te worden belast;
3.13.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedtaken aan;
in zaaknummer C/02/406182 / FA RK 23-623:
3.14.
beveelt partijen uiterlijk binnen 2 maanden nadat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand over te gaan tot verdeling van de tussen hen sinds 6 februari 2017 bestaande huwelijksgoederengemeenschap, ten overstaan van een notaris. Voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding over de keuze van een notaris niet eens zijn, benoemt de rechtbank mr. K. Haanstra, notaris te Bergen op Zoom, of diens waarnemer of opvolger. Wanneer één der partijen niet meewerkt aan de verdeling zal mr. W.J. Jurgers, advocaat te Bergen op Zoom, als zijn of haar vertegenwoordiger optreden;
3.15.
wijst af het verzoek van de man tot het gelasten van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke woning.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn, rechter, en, in tegenwoordigheid van
mr. Van ’t Veer-Bax, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.