ECLI:NL:RBZWB:2023:1297

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
02/115910-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van bedreiging, poging tot straatroof en diefstal van een scooter en meerdere (elektrische) fietsen

Op 1 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De zaak betreft meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal van een scooter en elektrische fietsen, bedreiging met een vuurwapen en poging tot straatroof. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader op 3 januari 2022 een scooter heeft gestolen en daarbij twee personen heeft bedreigd. De verdachte heeft ook geprobeerd een telefoon van een aangever te stelen door middel van bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de diefstal van de scooter door middel van braak, waarvoor hij is vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en heeft vorderingen van benadeelde partijen toegewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/115910-22
vonnis van de meervoudige kamer van 1 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman mr. N.A. Koole, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 februari 2023, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1) diefstal in vereniging van een scooter door middel van braak;
2) bedreiging in vereniging door het tonen van een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp;
3) poging tot straatroof in vereniging van een telefoon, subsidiair tenlastegelegd als bedreiging door een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op aangever te richten dan wel aan hem te tonen;
4) diefstal in vereniging van twee elektrische fietsen door middel van braak;
5) diefstal in vereniging van verschillende fietsen, door middel van een valse sleutel.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle aan hem tenlastegelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 tot en met 3 bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de feiten 4 en 5.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat twee personen op 3 januari 2022 de scooter van [slachtoffer 1] voor haar woning hebben gestolen. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het verdachte is geweest die samen met een ander verantwoordelijk was voor deze diefstal.
Uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] en de beschrijving van de camerabeelden is gebleken dat een van de daders een groen masker op had. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een groen masker heeft gehad. Ook heeft hij verklaard dat hij in de betreffende periode veel bij [medeverdachte] logeerde en dat zij samen meerdere strafbare feiten, namelijk fietsendiefstallen, pleegden. Verdachte en [medeverdachte] passen binnen de door getuigen gegeven signalementen. Bovendien is uit de verklaring van [getuige] gebleken dat zij een dag na de diefstal samen met verdachte op de gestolen scooter reed.
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat het verdachte is geweest die samen met [medeverdachte] de scooter van [slachtoffer 1] heeft weggenomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de scooter is weggenomen door middel van braak of verbreking, nu het dossier daarvoor onvoldoende bewijs bevat. De rechtbank zal verdachte voor dat onderdeel vrijspreken.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat een van de twee personen die de scooter van [slachtoffer 1] hebben weggenomen met een vuurwapen (of een voorwerp dat daarop lijkt) heeft gezwaaid en tegen [naam 1] en [naam 2] heeft gezegd dat zij naar binnen moesten gaan. De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake is van bedreiging. Voor bedreiging in de zin van de wet is het geen vereiste dat bij de bedreigde daadwerkelijk vrees voor de aantasting van de persoonlijke vrijheid is ontstaan, maar is het voldoende dat de bedreiging in het algemeen geschikt is om de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank kan door het zwaaien met een vuurwapen, of een voorwerp dat daarop lijkt, die vrees redelijkerwijs ontstaan. Omdat de bedreiging heeft plaatsgevonden terwijl verdachte samen met de mededader bezig was met het stelen van de scooter van [slachtoffer 1] , dus met het kennelijke doel om de diefstal te vergemakkelijken, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht dan ook sprake van medeplegen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met een ander [naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Feit 3
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat twee personen door bedreiging met geweld hebben geprobeerd om de telefoon van [aangever] te stelen en dat deze twee personen dezelfde personen zijn geweest als de daders van feit 1 en 2, te weten verdachte en [medeverdachte] . De rechtbank betrekt daarbij in het bijzonder dat zowel bij feit 2 als bij feit 3 door een van de (mede)daders gebruik is gemaakt van een groen masker. Dat betreft een dusdanig specifiek kenmerk van (een van) de daders dat het naar het oordeel van de rechtbank – gelet op het korte tijdsverloop tussen feit 1 en 2 enerzijds en feit 3 anderzijds, welk tijdsbestek tevens past bij de afgelegde afstand tussen Vlissingen en Middelburg – verdachte en de medeverdachte moeten zijn geweest die [aangever] hebben geprobeerd zijn telefoon afhandig te maken door bedreiging met geweld. Daarnaast wordt door [aangever] ook benoemd dat de daders samen op een scooter zaten.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander geprobeerd heeft de telefoon van [aangever] weg te nemen door middel van bedreiging met geweld.
Feit 4
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander de twee elektrische fietsen van [slachtoffer 2] heeft gestolen door middel van verbreking.
Feit 5
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander meerdere fietsen, namelijk toebehorend aan [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft gestolen door middel van inklimming en door gebruikmaking van een valse sleutel, te weten een moedersleutel.
Met betrekking tot de fiets van [slachtoffer 4] merkt de rechtbank op dat verdachte zowel bij de politie als ter zitting heeft verklaard dat hij niet zeker weet of hij deze fiets heeft gestolen. Gelet op zijn verklaring dat het wel goed zou kunnen dat hij deze meegenomen heeft, omdat zij op die locatie wel kwamen om fietsen te stelen, en de aangifte acht de rechtbank sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte ook de fiets van [slachtoffer 4] samen met een ander gestolen heeft. De rechtbank betrekt daarbij dat de rechtbank onder de feiten 4 en 5 tot een bewezenverklaring komt van meerdere soortgelijke fietsendiefstallen, die alle op dezelfde locatie plaatsvonden.
De rechtbank komt niet tot een bewezenverklaring van diefstal van de fiets van [slachtoffer 7] , omdat in de tenlastelegging niet staat vermeld om welke merk en/of type fiets dat gaat. De rechtbank zal verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 3 januari 2022 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een ander een scooter (Vespa),
dieaan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
op 3 januari 2022 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met een ander, [naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 1] en die [naam 2] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen;
3.
op 3 januari 2022 te Middelburg tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een telefoon
dieaan [aangever] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan van bedreiging met geweld tegen die [aangever] , te plegen met het
oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, naast die [aangever] te gaan rijden en de woorden toe te voegen "telefoon, telefoon!" en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [aangever] te richten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op 20/21 januari 2022 te Middelburg tezamen en in vereniging met een ander twee elektrische fietsen, die aan [slachtoffer 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen fietsen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
5.
in de periode van 31 augustus 2021 tot en met 25 december 2021 te Middelburg tezamen en in vereniging met een ander verschillende fietsen te weten een Gazelle Orange C7 HMB, een Pegasus Ravenna Evo 5, een Batavus Milano E-Go
eneen Urban Arrow Family active plus disc 400WH (bakfiets), die aan [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5]
en[slachtoffer 6] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen fietsen onder hun bereik hebben gebracht door middel van inklimming en door gebruikmaking van een valse sleutel, te weten een moedersleutel.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte en de goede voornemens die hij heeft voor de toekomst, wat ook blijkt uit zijn strafblad. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Verzocht wordt om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Gelet op de oriëntatiepunten straftoemeting kan een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een scooter, diefstal van twee elektrische fietsen door middel van verbreking van de sloten, meerdere fietsendiefstallen door middel van inklimming en door gebruikmaking van een valse sleutel, bedreiging van twee personen en poging tot diefstal onder bedreiging met geweld. Bij die laatste twee genoemde feiten hebben hij en de mededader gebruik gemaakt van maskers en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Dergelijke feiten zijn bijzonder kwalijk en zorgen – des te meer door het gebruik van dergelijke voorwerpen – naast een gevoel van onveiligheid bij de slachtoffers ook voor onrust in de maatschappij. Verdachte heeft in het geheel geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en geen enkele vorm van empathie getoond richting de slachtoffers. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Verder is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 10 februari 2023 dat over verdachte is opgemaakt. Uit het rapport komt naar voren dat er bij verdachte problemen zijn op nagenoeg alle leefgebieden. Hij beschikt niet over eigen huisvesting of dagbesteding en heeft geen startkwalificatie. Het netwerk is (in elk geval deels) negatief en er zijn schulden. Tot voor kort ontving verdachte een bijstandsuitkering. Zijn houding is, zowel ten opzichte van delictgedrag als hulpverlening, laconiek te noemen. Verdachte kwam eerdere afspraken in het kader van hulpverlening niet na, kwam niet opdagen voor werkstraffen en werkte tot nu toe niet mee aan het opstellen van reclasseringsadviezen. Hij wenst ook nu geen bemoeienis. Het inzicht in de problematiek is beperkt en er zijn twijfels over de zelfredzaamheid, het probleemoplossend vermogen en de cognitieve vermogens van verdachte. Gelet op het gebrek aan stabiliteit op de diverse leefgebieden, maar ook gezien de houding van verdachte, worden een reclasseringstoezicht en/of andere bijzondere voorwaarden niet uitvoerbaar geacht. Het risico op recidive wordt als gemiddeld-hoog ingeschat evenals het risico op onttrekking aan voorwaarden. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Een gevangenisstraf wordt uitvoerbaar geacht. Ook is verdachte in staat een werkstraf uit te voeren, maar hierbij wordt opgemerkt dat verdachte twee eerder aan hem opgelegde werkstraffen niet heeft uitgevoerd.
De rechtbank houdt rekening met de jonge leeftijd van verdachte.
Tevens slaat de rechtbank acht op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en op de voor de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten, waar een hogere straf als uitgangspunt uit naar voren komt dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hoeveelheid, de aard en ernst van de feiten, het opleggen van een gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden is. Wel ziet zij aanleiding om een deel daarvan, te weten vijf maanden, voorwaardelijk aan verdachte op te leggen met een proeftijd van twee jaar. Met dit voorwaardelijke deel wordt geprobeerd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partijen

[aangever]
De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, voor feit 3.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente van
3 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente van 3 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
Voor het overige gedeelte van het gevorderde bedrag is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu de omvang van de schade is betwist en onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 970,67 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, voor feit 4.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, nu de verzochte schadevergoeding ziet op een andere fietsendiefstal dan die (onder feit 4) aan verdachte is ten laste gelegd, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom afwijzen.
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 970,67 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, voor feit 5.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Hoewel in de vordering door de benadeelde partij als pleegperiode van de diefstal de nacht van 13 op 14 september 2021 wordt genoemd en het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden in de nacht van 6 op 7 september 2021, acht de rechtbank aannemelijk dat door de benadeelde partij het strafbare feit zoals gepleegd in de nacht van 6 op 7 september 2021 wordt bedoeld. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 970,67 aan materiële schade acht de rechtbank voldoende onderbouwd en geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 1.560,54 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, voor feit 5.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 1.560,54 aan materiële schade acht de rechtbank voldoende onderbouwd en geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 63, 285, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van:
feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen en
feit 2:medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen
gepleegd;
feit 3 primair:poging tot diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen
personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 4:diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 5:diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming en het
weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels,
meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan 5 (vijf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[aangever]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever] (feit 3), € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[slachtoffer 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 970,67, aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 4] (feit 5), € 970,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 19 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 1.560,54, aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3] (feit 5), € 1.560,54 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
25 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 25 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.H. Kempen, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 maart 2023.
Mr. Kempen en mr. Nomes zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.jan