ECLI:NL:RBZWB:2023:1291

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
C/02/405305
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
  • mr. Lavrijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om toestemming voor plaatsing van een minderjarige bij oom en tante in Polen met analoge toepassing van artikel 1:306 BW

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toestemming voor de plaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], bij haar oom en tante in Polen. De gecertificeerde instelling (GI) heeft het verzoek ingediend met analoge toepassing van artikel 1:306 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de minderjarige onder toezicht staat en een machtiging tot uithuisplaatsing heeft. De moeder van [minderjarige] heeft het ouderlijk gezag en heeft aanvankelijk aangegeven dat zij het niet eens was met de plaatsing, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft zij haar toestemming verleend.

De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de minderjarige is op een apart moment gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige al langere tijd de wens heeft om bij haar oom en tante in Polen te wonen, en dat de oom en tante bereid zijn om voor haar te zorgen. De GI heeft aangegeven dat de situatie bij de moeder onveilig is en dat de minderjarige niet goed wordt ondersteund. De kinderrechter heeft echter besloten om het verzoek af te wijzen, omdat er zorgen zijn over wie de belangrijke beslissingen over de minderjarige zal nemen als zij in Polen woont, gezien de moeizame samenwerking met de moeder en het ontbreken van een duidelijke regeling voor de ondertoezichtstelling in Polen.

De kinderrechter heeft benadrukt dat de beslissing niet betekent dat de minderjarige nooit naar Polen kan verhuizen, maar dat er eerst goede afspraken moeten worden gemaakt over de zorg en het gezag. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de nodige stappen te zetten om de situatie te verbeteren, zodat in de toekomst opnieuw om toestemming voor de plaatsing kan worden gevraagd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/405305 / JE RK 23-86
Datum uitspraak: 21 februari 2023
Beschikking van de kinderrechter betreffende toestemming plaatsing buiten Nederland (met analoge toepassing van artikel 1:306 BW)
in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] .
Als informanten zijn in de procedure betrokken:

[de oom] ,

hierna te noemen: de oom,
wonende te [woonplaats 2] .

[de tante] ,

hierna te noemen: de tante,
wonende te [woonplaats 3] .
Verder is in de procedure betrokken:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de kinderrechter over het verzoek te adviseren.

Het procesverloop

In het dossier zitten de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 16 januari 2023, ingekomen bij de griffie op 16 januari 2023;
- de na de mondelinge behandeling door de GI overgelegde ontbrekende producties behorende bij het verzoekschrift (gezinsonderzoek).
Op 3 februari 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder;
- de oom en tante;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de raad.
Zowel de moeder als de oom en tante zijn tijdens de mondelinge behandeling bijgestaan door mevrouw [naam] , tolk in de Poolse taal.
De kinderrechter heeft [minderjarige] op een apart moment gehoord. Tijdens dat gesprek heeft [minderjarige] haar mening kenbaar gemaakt.

De feiten

De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
Bij beschikking van 6 april 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 6 april 2020 en tot 6 april 2021. Bij beschikking van 22 maart 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 22 maart 2021 tot 31 maart 2021.
Bij beschikking van 3 maart 2022 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor het laatst verlengd 6 april 2023.
[minderjarige] woont op dit moment bij [zorginstelling] .

Het verzoek

De GI verzoekt, met analoge toepassing van artikel 1:306 BW, toestemming te verlenen om [minderjarige] met een machtiging tot uithuisplaatsing te plaatsen buiten Nederland, te weten in een netwerkvoorziening, namelijk bij haar tante, tot het einde van de ondertoezichtstelling.

De standpunten

Door de GI is in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de moeder de verzorging en opvoeding van [minderjarige] niet kan dragen binnen een aanvaardbare termijn. Bij de moeder is sprake van psychische problematiek en middelengebruik. Zij is onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige] en komt afspraken niet na. De communicatie met de moeder verloopt moeizaam en erg wisselend. Ook is de moeder niet steunend voor [minderjarige] in het dragen van het verlies van haar vader. Zij accepteert geen hulp en kan niet veranderen. De situatie bij de moeder is dusdanig onveilig voor [minderjarige] dat er contact onder begeleiding kan plaatsvinden. De kinderrechter heeft in maart 2022 aangegeven dat er duidelijkheid moet komen over het perspectief van [minderjarige] . De GI heeft in mei 2022 een perspectiefbesluit genomen. Dit besluit houdt in dat de GI vindt dat het toekomstperspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt. De GI heeft bij de raad inmiddels een verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel ingediend. De zaak staat bij de raad op dit moment nog op de wachtlijst. Omdat de situatie van [minderjarige] op dit moment veilig genoeg is, heeft de zaak geen prioriteit-status.
Het is al langere tijd de uitdrukkelijke wens van [minderjarige] om bij haar oom en tante in Polen te gaan wonen. Zij is daar heel standvastig in. De oom en tante staan hiervoor open en willen op termijn graag het gezag over [minderjarige] uitoefenen. Zij hebben een goede band met [minderjarige] en willen heel graag voor haar zorgen. Het heeft de GI verrast dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij alsnog toestemming verleent om [minderjarige] bij haar oom en tante in Polen te plaatsen. De GI is al zeven maanden bezig met het regelen van de plaatsing en tot nu toe heeft de moeder steeds aangegeven dat zij het daarmee niet eens is. De instemming van de moeder is daarnaast spannend en lastig tegelijk; de GI weet dat de situatie morgen weer anders kan zijn.
Met het oog op een eventuele plaatsing van [minderjarige] bij haar oom en tante in Polen heeft de GI contact gehad met de Centrale Autoriteiten. Er is in Polen een onderzoek gedaan naar de haalbaarheid en geschiktheid van de tante (en haar gezin) als netwerkpleegouder/gezin. De uitkomst van dit onderzoek is positief. De Poolse rechter heeft toestemming verleend voor plaatsing van [minderjarige] in Polen. De GI vindt het in het belang van [minderjarige] dat zij bij haar familie in Polen kan gaan wonen. [minderjarige] verblijft op dit moment bij [zorginstelling] maar is daar ongelukkig. Zodra de kinderrechter toestemming geeft voor een plaatsing van [minderjarige] bij haar oom en tante en [minderjarige] in Polen woont, kan de tante in Polen een procedure starten om het gezag over [minderjarige] te krijgen. De GI realiseert zich dat dit dan vóór 6 april 2023 geregeld moet zijn, maar dit zou in Polen relatief snel moeten lukken. De GI is niet voornemens om een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in te dienen. Zodra [minderjarige] bij haar oom en tante in Polen woont, acht zij de situatie van [minderjarige] veilig genoeg om de ondertoezichtstelling los te laten. Indien nodig kan de GI in Polen toezicht blijven houden en bij [minderjarige] langsgaan. Als een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing nodig wordt geacht om in de tussentijd in Polen het gezag over [minderjarige] te regelen, dan is de GI bereid om dit verzoek alsnog in te dienen. De GI zou dan contact met de Centrale Autoriteiten kunnen opnemen om de kindbeschermende maatregelen voor de tussenliggende periode over te dragen aan een instantie in Polen.
Door de moeder is aangegeven dat zij toestemming verleent om [minderjarige] bij haar oom en tante in Polen te plaatsen. Als dat de wens is van [minderjarige] , dan vindt de moeder dat goed. Zij wil [minderjarige] niet langer in de weg staan. De band tussen [minderjarige] en haar is niet goed en er is al twee jaar lang weinig contact tussen hen. De moeder heeft verder aanvankelijk (meerdere keren) aangegeven dat zij het gezag over [minderjarige] wil behouden. Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling is zij echter op dit standpunt teruggekomen en heeft zij aangegeven dat, als dat voor een plaatsing van [minderjarige] in Polen noodzakelijk is, zij het goed vindt dat het gezag over [minderjarige] bij de tante in Polen komt te liggen.
De oom en tante hebben verklaard dat zij heel graag willen dat [minderjarige] bij hen komt wonen. Zodra [minderjarige] bij hen woont, zullen zij een procedure starten om ervoor te zorgen dat zij beslissingen over [minderjarige] kunnen nemen. Zolang de moeder het gezag heeft is het voor hen onmogelijk om iets voor [minderjarige] in Polen te regelen. De moeder geeft niet altijd toestemming en is vaak onbereikbaar. Desgevraagd kunnen de oom en tante niet aangeven wat voor soort procedure zij in Polen dan precies zou willen starten.
[minderjarige] heeft aangegeven dat zij heel graag bij haar oom en tante in Polen wil gaan wonen. Deze wens heeft zij al langer en zij hoopt dat dit zo snel mogelijk geregeld wordt. Op zich heeft zij het goed bij [zorginstelling] , maar zij wil daar niet blijven wonen. [minderjarige] ziet geen problemen als zij naar Polen verhuist. Zij spreekt Pools en komt terecht in de klas bij haar jongste nichtje. Bovendien werkt haar tante op dezelfde school. [minderjarige] heeft op dit moment geen contact met haar moeder. Dit wil zij nu even niet. De reden daarvan is een incident tussen haar en haar moeder tijdens de afgelopen kerstvakantie. Het contact tussen [minderjarige] en haar zus is goed. Tijdens de vakanties gaan zij altijd samen voor een langere periode naar hun oom en tante in Polen.
De raad ondersteunt het verzoek van de GI en adviseert dit verzoek toe te wijzen. De problemen die de rechtbank ziet ten aanzien van het nemen van belangrijke beslissingen over [minderjarige] in Polen terwijl de moeder met gezag in Nederland verblijft, ziet de raad ook. Tegelijkertijd stelt de raad echter vast dat dit probleem zich ook hier in Nederland voordoet. De moeder is vaak onbereikbaar. Juist in Polen heeft [minderjarige] de beschermende factor van haar oom en tante. De raad heeft meerdere malen overleg gehad over de zaak, maar houdt vast aan de beslissing om het onderzoek naar een gezagsbeëindigde maatregel van de moeder niet te prioriteren. Indien de kinderrechter op dit moment geen mogelijkheden ziet om toestemming te geven voor een plaatsing van [minderjarige] in Polen, zal de raad wellicht zijn beslissing met betrekking tot het onderzoek heroverwegen. Verder kan de raad zich ook voorstellen dat er de komende tijd in overleg met de Centrale Autoriteiten passende stappen worden gezet voor een vergelijkbare maatregel en/of procedure met betrekking tot het gezag in Polen.

De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
De kinderrechter dient allereerst te beoordelen of zij bevoegd is om te beslissen op het verzoek en zo ja, welk recht daarop van toepassing is.
Nu het verzoek van de GI is ingediend op 16 januari 2023 dient de rechtsmacht te worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (Brussel II-ter, hierna: de Verordening), die op 1 augustus 2022 in werking is getreden.
Ingevolge artikel 7 lid 1 van de Verordening, zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek van de GI kennis te nemen en daarop een beslissing te nemen. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlandse recht van toepassing.
De beslissing en inhoudelijke overwegingen
Op grond van artikel 1:306 Burgerlijk Wetboek (BW) mag een gecertificeerde instelling een haar toevertrouwde minderjarige niet zonder toestemming van de rechter buiten Nederland plaatsen. De kinderrechter verleent deze toestemming slechts, indien hij de plaatsing voor de minderjarige wenselijk acht.
De toestemming van de kinderrechter op grond van artikel 1:306 BW ziet strikt genomen alleen op situaties waarin de gecertificeerde instelling is belast met de voogdij over de minderjarige. De kinderrechter ziet echter aanleiding om artikel 1:306 BW analoog toe te passen op onderhavige situatie waarbij sprake is van een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Daarbij is van belang dat de wet geen bepaling kent over de plaatsing van een minderjarige in het buitenland in het kader van een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Het is naar het oordeel van de kinderrechter echter niet wenselijk dat een dergelijke buitenlandse plaatsing – bij het ontbreken van (ondubbelzinnige) toestemming van de ouder bij wie het gezag (mede) berust – zonder vervangende toestemming zou kunnen plaatsvinden. De kinderrechter zal het verzoek van de GI tot het verlenen van toestemming om [minderjarige] buiten Nederland te plaatsen, daarom beoordelen met (analoge) toepassing van artikel 1:306 BW.
De kinderrechter heeft besloten om (op dit moment) geen toestemming te verlenen om [minderjarige] bij haar (oom en) tante in Polen te plaatsen. Zij zal hierna uitleggen waarom zij tot deze beslissing is gekomen.
Het is de kinderrechter duidelijk wat de wens van [minderjarige] is; zij wil heel graag bij haar oom en tante in Polen gaan wonen en het liefst zo snel mogelijk. Deze wens heeft zij al langer en zij is daar heel duidelijk in. De kinderrechter begrijpt ook dat [minderjarige] deze wens heeft. [minderjarige] heeft veel meegemaakt en zij voelt zich helemaal thuis bij haar familie in Polen. De oom en tante kennen [minderjarige] goed en zij hebben onderling een goede band met elkaar. De kinderrechter twijfelt er ook niet aan dat [minderjarige] bij haar oom en tante goed terecht zal komen. Uit het onderzoek dat in Polen heeft plaatsgevonden zijn geen zorgen naar voren gekomen over de situatie van de oom en tante in Polen en de Poolse rechter heeft toestemming verleend voor de plaatsing van [minderjarige] bij haar oom en tante. [minderjarige] spreekt bovendien Pools. De kinderrechter gunt het [minderjarige] dan ook oprecht dat zij bij haar oom en tante in Polen kan gaan wonen en dat zij met hen, na alles wat zij heeft meegemaakt, een nog betere band kan opbouwen. De beslissing die de kinderrechter moet nemen is echter ingrijpend en heeft meer gevolgen dan de oom, de tante en [minderjarige] op dit moment wellicht kunnen overzien. De kinderrechter heeft dit ook aan [minderjarige] en aan de oom en tante uitgelegd. Het is belangrijk dat er iemand is die (ook) in Polen de belangrijke beslissingen over [minderjarige] kan nemen als dat nodig is. Er kunnen zich namelijk altijd (onverwachte) situaties voordoen waarbij het nemen van (een snelle) beslissing over [minderjarige] nodig is. Op dit moment ziet de kinderrechter niet dat dit goed geregeld is voor als [minderjarige] in Polen gaat wonen. De moeder heeft het gezag over [minderjarige] . Op dit moment is hier in Nederland de GI betrokken om ervoor te zorgen dat het nemen van belangrijke beslissingen over [minderjarige] goed verloopt. Dit loopt ook nu al niet (altijd) goed. De samenwerking met de moeder is moeizaam en zij is regelmatig moeilijk bereikbaar. De betrokkenheid van de GI valt bovendien weg zodra [minderjarige] in Polen gaat wonen. Voorts acht de kinderrechter in dit verband van belang dat de onderlinge verhoudingen tussen de moeder en de oom en tante niet goed zijn en er geen sprake is van samenwerking. De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de GI geïnformeerd naar een eventuele overdracht van de (uitvoering van de) ondertoezichtstelling naar een vergelijkbare instantie in Polen, maar zij heeft begrepen dat daar (op dit moment) door de GI niet in is voorzien. De GI vertrouwt erop dat vóór afloop van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op 6 april a.s. in Polen in het gezag over [minderjarige] wordt voorzien en zal om die reden dan ook geen verlenging van de maatregelen vragen. De kinderrechter is er echter alles behalve van overtuigd dat dit in tijd haalbaar is. Daar komt nog bij dat het nog maar de vraag is of de Poolse rechter bevoegd is om over het gezag van de moeder een beslissing te nemen. Dit alles maakt dat de kinderrechter grote zorgen heeft over wie, zolang de moeder hier in Nederland het gezag over [minderjarige] heeft, de beslissingen over [minderjarige] gaat nemen als zij in Polen gaat wonen. De kinderrechter zal daarom op dit moment geen toestemming geven om [minderjarige] bij haar (oom en) tante in Polen te plaatsen. Dit betekent niet dat de kinderrechter vindt dat [minderjarige] helemaal niet meer in Polen kan gaan wonen. Zij vindt alleen dat eerst goed geregeld moet zijn dat er iemand is die (ook) in Polen de belangrijke beslissingen over [minderjarige] kan nemen. Het is aan de GI om daarvoor de benodigde stappen te zetten en de kinderrechter daarover dan te informeren. Mogelijk dat de raad daarin ook nog een rol kan spelen. Zoals de kinderrechter tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven zijn er verschillende situaties denkbaar, zeker nu de moeder zich tijdens de mondelinge behandeling welwillend heeft opgesteld. De kinderrechter ziet geen reden om de zaak aan te houden. De maatregelen ten aanzien van [minderjarige] lopen op 6 april a.s. af en de GI kan in een eventuele procedure tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing aangeven welke stappen zijn en/of nog kunnen en moeten worden gezet om de plaatsing van [minderjarige] bij haar oom en tante in Polen alsnog mogelijk te maken. De GI kan dan ook opnieuw vragen om toestemming voor die plaatsing.
De kinderrechter realiseert zich tot slot goed dat zij [minderjarige] (en haar oom en tante) met deze beslissing erg teleurstelt, maar wil daarbij benadrukken dat zij het beste met [minderjarige] voorheeft en dat zij deze beslissing op dit moment in het belang van [minderjarige] vindt.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Dijkman, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023 in tegenwoordigheid van mr. Lavrijssen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
-door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
-door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.