4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte op maandagavond 30 mei 2022 omstreeks 23.30 uur als bestuurder reed in een door hem op die dag gehuurde Volkswagen Golf R8 (met Duits [kenteken] , hierna: de Golf) over de Besterdring te Tilburg. Verdachte kwam uit de richting van het NS-plein en reed in de richting van de Veldhovenring. Verdachte zat met nog drie andere inzittenden in de auto, namelijk [broer verdachte 1] , [broer verdachte 2] en [naam inzittende ] . De toegestane maximumsnelheid op de Besterdring was 50 kilometer per uur. Verdachte reed daar circa 116/117 kilometer per uur en reed in de minuten daaraan voorafgaand op meerdere wegen in de Tilburgse binnenstad al fors te hard. Zo reed hij over de Paleisring, waar de snelheidslimiet 30 kilometer per uur is, tussen de 98 en 113 kilometer per uur. Op de Burgemeester Brokxlaan, waar de snelheidslimiet 50 kilometer per uur bedraagt, heeft hij tussen de 117 kilometer en 125 kilometer per uur gereden. Ook verdachte zelf erkende ter zitting dat hij ‘belachelijk hard’ reed.
De Besterdring bestaat uit één rijbaan, die op de plaats van het ongeval - ter hoogte van het Besterdplein - door een verkeerseiland wordt verdeeld in twee rijstroken. Er bevindt zich ter plaatse een geregelde oversteekplaats voor voetgangers, voorzien van verkeerslichten. Die waren niet aan het regelen op het moment van het ongeval, maar knipperden wel geel.
[slachtoffer] stak met zijn aangelijnde hond deze oversteekplaats over. Op het moment dat [slachtoffer] vanaf het verkeerseiland de westelijke rijstrook op was gelopen, werd hij geraakt door de Golf waarin verdachte reed. Verdachte reed op dat moment niet alleen veel te hard, maar ook tegen het verkeer in, omdat hij net daarvoor een andere auto had ingehaald. Hij passeerde het verkeerseiland ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats aan de verkeerde (linker)kant. [slachtoffer] , die door het rijgedrag van verdachte totaal verrast moet zijn geweest, kwam zeer hard in aanraking met de Golf en schoof nog ongeveer 65 meter door. Hij is door deze botsing vrijwel direct ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Verdachte is na de botsing doorgereden en pas vierhonderd meter verderop, in de Bisschop Sonniusstraat, gestopt. Hij is daar met de overige inzittenden van de Golf de Burger Company binnen gegaan. Verdachte is daar na circa vijftien minuten via de achterkant vertrokken door over een muur te klimmen. Rond 02.30 uur die nacht heeft hij zich gemeld bij de politie.
Deze feiten en omstandigheden hebben op de zitting niet ter discussie gestaan. De rechtbank moet de vraag beantwoorden hoe het handelen van verdachte juridisch moet worden gekwalificeerd, met andere woorden: bepalen of, en zo ja welk, strafbaar feit verdachte heeft gepleegd.
Doodslag?
Niet uit de verklaring van verdachte noch anderszins, blijkt dat verdachte het oogmerk had iemand om het leven te brengen. De rechtbank dient te beoordelen of verdachte daarop wel
voorwaardelijk opzetheeft gehad. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er een slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van zijn gedragingen.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is vereist dat verdachte
wetenschapheeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging(en) ook
bewust heeft aanvaard. Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij verdachte aanwezig is of bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard. In het geval van die wetenschap kan namelijk ook sprake zijn van bewuste schuld.
Van diegene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die er zeer lichtvaardig van is uitgegaan dat dat gevolg niet zal intreden, kan wel gezegd worden dat hij met (grove) onachtzaamheid of zelfs roekeloosheid heeft gehandeld en dus schuld heeft aan het ongeval. Dat is wat anders dan dat zijn opzet (lees: wil) in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Dan is eerder sprake van een zeker cynisme waarbij ernstige gevolgen zonder meer op de koop worden toegenomen. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans op de dood?
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard door veel te hard en op de verkeerde weghelft te rijden en eerder niet te luisteren naar de waarschuwingen van de overige inzittenden. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte deze aanmerkelijke kans niet bewust aanvaard heeft. Hij heeft zich als bestuurder behoorlijk overschat en was ervan overtuigd dat er niets zou gebeuren. Daarom had hij ook zelf zijn veiligheidsriem niet om.
De rechtbank overweegt het volgende.
In tegenstelling tot de officier van justitie acht de rechtbank de verklaringen bij de politie van de [naam broers] , die achter in de Golf zaten op het moment van de aanrijding, minder geloofwaardig. Zo heeft [broer verdachte 2] bij de politie verklaard dat hij misschien wel tien keer tijdens de rit heeft gezegd dat verdachte niet zo hard moest rijden en dat hij niet naar de weg durfde te kijken omdat hij bang was. Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris kwam hij daar echter op terug. [broer verdachte 1] verklaarde bij de politie dat de rijstijl van verdachte gek, ook wel roekeloos, was en hij het eng vond. Ook hij komt tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris terug op zijn verklaring bij de politie. De rechtbank sluit niet uit dat de inzittenden bij het afleggen van hun politieverklaringen hun eigen belang voorop hebben gesteld, bijvoorbeeld uit angst zelf ook vervolgd te worden. Zij zijn toen immers ook alle drie als verdachte gehoord.
Uit het dossier blijkt verder dat de inzittenden eerder die avond en tijdens de rit voorafgaand aan de aanrijding via Snapchat foto’s en filmpjes daarvan met elkaar hebben gedeeld en dat [broer verdachte 1] eerder die avond zelf ook de Golf heeft bestuurd en daarbij heel hard heeft gereden. Dat de inzittenden angstig zouden zijn geweest tijdens de rit valt daaruit niet af te leiden. Er lijkt eerder sprake te zijn geweest van stoer groepsgedrag van jonge jongens.
Ook uit de camerabeelden van de Burger Company kort na de aanrijding valt op geen enkele wijze af te leiden dat de inzittenden op dat moment boos zijn op verdachte zijn. Dit had wel in de lijn der verwachting gelegen als zij daadwerkelijk bang zouden zijn geweest tijdens de rit en verdachte meermalen zou zijn aangesproken op zijn rijgedrag. Ook is geen van hen nog teruggegaan naar de plaats van de aanrijding om zich om het slachtoffer te bekommeren noch hebben zij de hulpdiensten ingeschakeld. Verdachte is de enige die op de beelden van de Burger Company een paniekerige en aangeslagen indruk maakt. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat niet vaststaat dat de inzittenden erg bang zijn geweest tijdens de fataal afgelopen rit noch dat zij verdachte toen daadwerkelijk hebben aangesproken op zijn rijgedrag. De rechtbank acht eerder aannemelijk dat zij het wel stoer vonden om in de snelle Golf extreem hard te rijden door de binnenstad van Tilburg.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van forse zelfoverschatting van een jonge bestuurder, die tot fatale gevolgen heeft geleid. Zij acht niet overtuigend bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Roekeloos in de zin van artikel 6 WVW
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW wettig en overtuigend bewezen kan worden en zo ja welke gradatie van schuld verdachte had. Dat het ongeval aan de schuld van verdachte te wijten is, is door de verdediging niet betwist.
Verdachte heeft voorafgaand aan de dodelijke aanrijding met [slachtoffer] met veel te hoge snelheid door het centrum van Tilburg gereden. Aangekomen op de Besterdring heeft hij zijn snelheid verhoogd tot 116/117 kilometer per uur. Hij is op de verkeerde weghelft gaan rijden om een voor hem rijdende auto in te halen en is daarna op de verkeerde weghelft blijven rijden, waarbij hij een voetgangersoversteekplaats aan de verkeerde (linker)zijde is gepasseerd. Hij heeft dus meerdere verkeersregels in ernstige mate opzettelijk geschonden en de zorgvuldigheid die van een autobestuurder mag worden verwacht volledig veronachtzaamd. Daarmee is er naar het oordeel van de rechtbank zonder meer sprake van de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval, namelijk roekeloosheid. Door het roekeloze rijgedrag van verdachte is [slachtoffer] overleden.
De rechtbank acht het subsidiair onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Feit 2
Een bewezenverklaring voor feit 2 heeft op zitting ook niet ter discussie gestaan. De rechtbank zal dit feit - mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter zitting - bewezen verklaren zoals hierna onder 4.4 weergegeven.