ECLI:NL:RBZWB:2023:1288

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
02-133995-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak doodslag en veroordeling voor roekeloos rijgedrag met fatale gevolgen

Op 28 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 30 mei 2022 in Tilburg. De verdachte werd primair beschuldigd van doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich niet bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn rijgedrag tot de dood van het slachtoffer zou leiden. De verdachte reed met een snelheid van 116/117 kilometer per uur in een zone waar maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan en reed bovendien tegen de rijrichting in. De rechtbank sprak de verdachte vrij van doodslag, maar oordeelde wel dat hij zich schuldig had gemaakt aan roekeloos rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar op, evenals een rijontzegging van vijf jaar. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn spijtbetuigingen, maar benadrukte de ernst van de gevolgen van zijn handelen voor de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-133995-22
vonnis van de meervoudige kamer van 28 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 februari 2023, waarbij de officier van justitie mr. C. de Pagter en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) is overleden. Dit is primair tenlastegelegd als doodslag en subsidiair als schuld (in meerdere gradaties) aan een verkeersongeval;
feit 2:de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl verdachte wist of moest vermoeden dat [slachtoffer] was overleden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen. Zij is daarbij van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft, ondanks meerdere waarschuwingen van de overige inzittenden, gedurende een aanzienlijke periode en over een langere afstand met veel te hoge snelheden door het centrum van Tilburg gereden. Op de plaats van het ongeval heeft verdachte met een snelheid van circa 116/117 kilometer per uur, waar maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan, tegen de verplichte rijrichting in gereden waarbij hij [slachtoffer] heeft aangereden. [slachtoffer] is als gevolg hiervan overleden. Door aldus te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een dodelijke aanrijding zou veroorzaken.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het verkeersgedrag van verdachte als
roekeloosin de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW) is aan te merken.
Ook feit 2 kan wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft dit feit ook bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair tenlastegelegde doodslag omdat niet kan worden bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte op maandagavond 30 mei 2022 omstreeks 23.30 uur als bestuurder reed in een door hem op die dag gehuurde Volkswagen Golf R8 (met Duits [kenteken] , hierna: de Golf) over de Besterdring te Tilburg. Verdachte kwam uit de richting van het NS-plein en reed in de richting van de Veldhovenring. Verdachte zat met nog drie andere inzittenden in de auto, namelijk [broer verdachte 1] , [broer verdachte 2] en [naam inzittende ] . De toegestane maximumsnelheid op de Besterdring was 50 kilometer per uur. Verdachte reed daar circa 116/117 kilometer per uur en reed in de minuten daaraan voorafgaand op meerdere wegen in de Tilburgse binnenstad al fors te hard. Zo reed hij over de Paleisring, waar de snelheidslimiet 30 kilometer per uur is, tussen de 98 en 113 kilometer per uur. Op de Burgemeester Brokxlaan, waar de snelheidslimiet 50 kilometer per uur bedraagt, heeft hij tussen de 117 kilometer en 125 kilometer per uur gereden. Ook verdachte zelf erkende ter zitting dat hij ‘belachelijk hard’ reed.
De Besterdring bestaat uit één rijbaan, die op de plaats van het ongeval - ter hoogte van het Besterdplein - door een verkeerseiland wordt verdeeld in twee rijstroken. Er bevindt zich ter plaatse een geregelde oversteekplaats voor voetgangers, voorzien van verkeerslichten. Die waren niet aan het regelen op het moment van het ongeval, maar knipperden wel geel.
[slachtoffer] stak met zijn aangelijnde hond deze oversteekplaats over. Op het moment dat [slachtoffer] vanaf het verkeerseiland de westelijke rijstrook op was gelopen, werd hij geraakt door de Golf waarin verdachte reed. Verdachte reed op dat moment niet alleen veel te hard, maar ook tegen het verkeer in, omdat hij net daarvoor een andere auto had ingehaald. Hij passeerde het verkeerseiland ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats aan de verkeerde (linker)kant. [slachtoffer] , die door het rijgedrag van verdachte totaal verrast moet zijn geweest, kwam zeer hard in aanraking met de Golf en schoof nog ongeveer 65 meter door. Hij is door deze botsing vrijwel direct ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Verdachte is na de botsing doorgereden en pas vierhonderd meter verderop, in de Bisschop Sonniusstraat, gestopt. Hij is daar met de overige inzittenden van de Golf de Burger Company binnen gegaan. Verdachte is daar na circa vijftien minuten via de achterkant vertrokken door over een muur te klimmen. Rond 02.30 uur die nacht heeft hij zich gemeld bij de politie.
Deze feiten en omstandigheden hebben op de zitting niet ter discussie gestaan. De rechtbank moet de vraag beantwoorden hoe het handelen van verdachte juridisch moet worden gekwalificeerd, met andere woorden: bepalen of, en zo ja welk, strafbaar feit verdachte heeft gepleegd.
Feit 1
Doodslag?
Niet uit de verklaring van verdachte noch anderszins, blijkt dat verdachte het oogmerk had iemand om het leven te brengen. De rechtbank dient te beoordelen of verdachte daarop wel
voorwaardelijk opzetheeft gehad. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er een slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van zijn gedragingen.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is vereist dat verdachte
wetenschapheeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging(en) ook
bewust heeft aanvaard. Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij verdachte aanwezig is of bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard. In het geval van die wetenschap kan namelijk ook sprake zijn van bewuste schuld.
Van diegene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die er zeer lichtvaardig van is uitgegaan dat dat gevolg niet zal intreden, kan wel gezegd worden dat hij met (grove) onachtzaamheid of zelfs roekeloosheid heeft gehandeld en dus schuld heeft aan het ongeval. Dat is wat anders dan dat zijn opzet (lees: wil) in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Dan is eerder sprake van een zeker cynisme waarbij ernstige gevolgen zonder meer op de koop worden toegenomen. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans op de dood?
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard door veel te hard en op de verkeerde weghelft te rijden en eerder niet te luisteren naar de waarschuwingen van de overige inzittenden. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte deze aanmerkelijke kans niet bewust aanvaard heeft. Hij heeft zich als bestuurder behoorlijk overschat en was ervan overtuigd dat er niets zou gebeuren. Daarom had hij ook zelf zijn veiligheidsriem niet om.
De rechtbank overweegt het volgende.
In tegenstelling tot de officier van justitie acht de rechtbank de verklaringen bij de politie van de [naam broers] , die achter in de Golf zaten op het moment van de aanrijding, minder geloofwaardig. Zo heeft [broer verdachte 2] bij de politie verklaard dat hij misschien wel tien keer tijdens de rit heeft gezegd dat verdachte niet zo hard moest rijden en dat hij niet naar de weg durfde te kijken omdat hij bang was. Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris kwam hij daar echter op terug. [broer verdachte 1] verklaarde bij de politie dat de rijstijl van verdachte gek, ook wel roekeloos, was en hij het eng vond. Ook hij komt tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris terug op zijn verklaring bij de politie. De rechtbank sluit niet uit dat de inzittenden bij het afleggen van hun politieverklaringen hun eigen belang voorop hebben gesteld, bijvoorbeeld uit angst zelf ook vervolgd te worden. Zij zijn toen immers ook alle drie als verdachte gehoord.
Uit het dossier blijkt verder dat de inzittenden eerder die avond en tijdens de rit voorafgaand aan de aanrijding via Snapchat foto’s en filmpjes daarvan met elkaar hebben gedeeld en dat [broer verdachte 1] eerder die avond zelf ook de Golf heeft bestuurd en daarbij heel hard heeft gereden. Dat de inzittenden angstig zouden zijn geweest tijdens de rit valt daaruit niet af te leiden. Er lijkt eerder sprake te zijn geweest van stoer groepsgedrag van jonge jongens.
Ook uit de camerabeelden van de Burger Company kort na de aanrijding valt op geen enkele wijze af te leiden dat de inzittenden op dat moment boos zijn op verdachte zijn. Dit had wel in de lijn der verwachting gelegen als zij daadwerkelijk bang zouden zijn geweest tijdens de rit en verdachte meermalen zou zijn aangesproken op zijn rijgedrag. Ook is geen van hen nog teruggegaan naar de plaats van de aanrijding om zich om het slachtoffer te bekommeren noch hebben zij de hulpdiensten ingeschakeld. Verdachte is de enige die op de beelden van de Burger Company een paniekerige en aangeslagen indruk maakt. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat niet vaststaat dat de inzittenden erg bang zijn geweest tijdens de fataal afgelopen rit noch dat zij verdachte toen daadwerkelijk hebben aangesproken op zijn rijgedrag. De rechtbank acht eerder aannemelijk dat zij het wel stoer vonden om in de snelle Golf extreem hard te rijden door de binnenstad van Tilburg.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van forse zelfoverschatting van een jonge bestuurder, die tot fatale gevolgen heeft geleid. Zij acht niet overtuigend bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Roekeloos in de zin van artikel 6 WVW
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW wettig en overtuigend bewezen kan worden en zo ja welke gradatie van schuld verdachte had. Dat het ongeval aan de schuld van verdachte te wijten is, is door de verdediging niet betwist.
Verdachte heeft voorafgaand aan de dodelijke aanrijding met [slachtoffer] met veel te hoge snelheid door het centrum van Tilburg gereden. Aangekomen op de Besterdring heeft hij zijn snelheid verhoogd tot 116/117 kilometer per uur. Hij is op de verkeerde weghelft gaan rijden om een voor hem rijdende auto in te halen en is daarna op de verkeerde weghelft blijven rijden, waarbij hij een voetgangersoversteekplaats aan de verkeerde (linker)zijde is gepasseerd. Hij heeft dus meerdere verkeersregels in ernstige mate opzettelijk geschonden en de zorgvuldigheid die van een autobestuurder mag worden verwacht volledig veronachtzaamd. Daarmee is er naar het oordeel van de rechtbank zonder meer sprake van de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval, namelijk roekeloosheid. Door het roekeloze rijgedrag van verdachte is [slachtoffer] overleden.
De rechtbank acht het subsidiair onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Feit 2
Een bewezenverklaring voor feit 2 heeft op zitting ook niet ter discussie gestaan. De rechtbank zal dit feit - mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter zitting - bewezen verklaren zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 subsidiairop 30 mei 2022 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de Besterdring, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
- met die personenauto over een langere afstand door het centrum van Tilburg met aanzienlijk hogere snelheden te rijden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheden, onder meer over de Paleisring met minimaal 98 kilometer per uur en maximaal 113 kilometer per uur en over de Burgemeester Brokxlaan met minimaal 117 kilometer per uur en maximaal 125 kilometer per uur en vervolgens
- met die personenauto over de Besterdring te rijden en zijn snelheid te verhogen tot een snelheid van minimaal 116 kilometer per uur en maximaal 117 kilometer per uur
- en vervolgens op de weghelft voor het tegemoet komende verkeer te gaan rijden en te blijven rijden en tegen de rijrichting in, in strijd met het verkeersbord D2, via de linkerzijde van het verkeerseiland de oversteekplaats voor voetgangers op te rijden,
- daarbij niet voortdurend zijn, verdachte's, aandacht te richten en gericht te houden, op het zich vóór hem, verdachte, gelegen weggedeelte van voormelde weg en op het zich aldaar bevindende overige verkeer en
- niet tijdig en voldoende, de door hem, verdachte, bestuurde personenauto af te remmen en tot stilstand te brengen en
- niet tijdig en niet voldoende, met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto uit te wijken, teneinde een aanrijding te voorkomen met een persoon, die op dat moment doende was voormelde weg over te steken,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
2
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Tilburg op de Besterdring, op 30 mei 2022 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, een ander (te weten [slachtoffer] ) was gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek op te leggen indien de rechtbank het onder feit 1 primair tenlastegelegde en feit 2 bewezen zou verklaren. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, dan vordert de officier van justitie om een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafbepaling in straf verminderende zin rekening te houden met de persoon van verdachte. Verdachte heeft een jonge leeftijd, is hbo-student en ondernemer. Ook neemt hij verantwoordelijkheid voor zijn handelen en heeft hij er enorm veel spijt van.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is verantwoordelijk voor het overlijden van [slachtoffer] . Hij heeft op 30 mei 2022 als beginnend bestuurder minutenlang met veel te hoge snelheid door het centrum van Tilburg gereden. Op de Besterdring aangekomen heeft hij niet alleen opnieuw zijn snelheid verhoogd, maar is hij ook - na een inhaalmanoeuvre - aan de verkeerde kant van de weg een voetgangersoversteekplaats opgereden. Daarbij heeft hij voetganger [slachtoffer] volledig verrast en aangereden. [slachtoffer] is vrijwel direct ter plaatse aan zijn ernstige verwondingen overleden. Verdachte heeft zich niet om [slachtoffer] bekommerd, maar heeft de plaats van het ongeval verlaten.
Door het roekeloze rijgedrag van verdachte is de familie [slachtoffer] een man, vader en zwager verloren. Het onherstelbare leed dat verdachte heeft veroorzaakt grijpt diep in hun levens in. Dat het fatale gevolg van de door verdachte veroorzaakte aanrijding de levens van de nabestaanden op de kop heeft gezet blijkt ook uit de verklaringen die [zoon 1 van slachtoffer ] en [zoon 2 van slachtoffer ] , de zonen van het slachtoffer, ter zitting hebben afgelegd. Zij moeten hun vader, hun steunpilaar, voor altijd missen. Zij hebben hun nog dagelijks ervaren woede, verdriet en machteloosheid daarover op een aangrijpende manier naar voren gebracht.
De dodelijke aanrijding heeft ook op veel anderen diepe indruk gemaakt. Zo zijn meerdere weggebruikers en omstanders daar getuige van geweest. Enkelen van hen waren als eersten bij het slachtoffer aanwezig en zijn dus geconfronteerd met zijn ernstige verwondingen en overlijden. Ook in de pers is veel aandacht besteed aan deze aanrijding en de gruwelijke gevolgen daarvan. Zelfs op de bij het onderzoek betrokken politiemensen heeft deze zaak blijkbaar diepe indruk gemaakt, getuige het feit dat zij in groten getale op de zitting aanwezig waren. Verdachte heeft met zijn schokkend onvoorzichtige rijgedrag dan ook niet alleen het overlijden van [slachtoffer] veroorzaakt, maar ook een pijnlijk stempel gedrukt op de levens van velen.
Bovendien is hij na de aanrijding doorgereden. Hij heeft het dodelijk gewonde slachtoffer op straat achtergelaten en zich niet om hem bekommerd. Hoewel de gevolgen van zijn roekeloze rijgedrag op dat moment al onomkeerbaar waren, had hij de nabestaanden nog wel het verdriet kunnen besparen van de pijnlijke gedachte dat [slachtoffer] op deze wijze aan zijn lot is overgelaten.
Het was niet de eerste keer dat verdachte verkeersregels heeft overtreden. Uit zijn strafblad en het overzicht van het CJIB blijkt immers dat verdachte ondanks zijn jonge leeftijd al eerder veel bekeuringen heeft gehad voor onder meer forse snelheidsovertredingen, rijden door rood licht en rechts inhalen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 7 oktober 2022 dat over verdachte is opgemaakt. Hieruit volgt dat verdachte zijn leven ten tijde van de dodelijke aanrijding goed op orde had. Verdachte volgde een opleiding, had werk en een stabiel inkomen. Verdachte heeft in het huis van bewaring EMDR-therapie gevolgd vanwege angst- en schuldgevoelens ten gevolge van het ongeval. De kans op recidive wordt door de reclassering ingeschat als laag.
Verdachte heeft verklaard enorm veel spijt te hebben van zijn handelen en heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting laten zien dat hij nog steeds aangeslagen is door het ongeval en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden van het slachtoffer. Verdachte heeft het niet bij woorden gelaten. Vanaf het moment dat verdachte zich, enkele uren na de aanrijding, heeft gemeld bij de politie heeft hij meegewerkt aan het onderzoek. Hij heeft bekennende verklaringen afgelegd, geen excuses gezocht, maar door zijn proceshouding verantwoordelijkheid genomen voor zijn roekeloze rijgedrag en de afschuwelijke gevolgen daarvan. Verdachte komt hierin op de rechtbank oprecht over. Zo heeft hij ook in zijn laatste woord rekening gehouden met de gevoelens van de nabestaanden. Hij wilde zich tot hen richten, maar heeft daarvan afgezien toen hem duidelijk werd dat zij dat niet op prijs stelden. Hij heeft vervolgens de hoop uitgesproken dat een flinke straf voor hem de nabestaanden enige gemoedsrust zou geven. Ook die verklaring was aangrijpend.
De rechtbank houdt verder rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat ook verdachte deze gevolgen van zijn verkeersgedragingen niet heeft gewild.
De straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de straffen die hiervoor in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een forse gevangenisstraf kan worden volstaan.
Alles overwegende acht de rechtbank de subsidiair door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf passend en geboden. Zij zal daarom conform deze eis aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van het voorarrest.
Daarnaast is oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen geboden om enerzijds recht te doen aan de ernst van de feiten en anderzijds de veiligheid van overige verkeersdeelnemers voor een lange periode te beschermen. Gebleken is immers dat verdachte het niet zo nauw heeft genomen met de verkeersregels. Eerdere opgelegde straffen voor verkeersovertredingen hebben verdachte er niet van weerhouden zich gevaarlijk te gedragen in het verkeer. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte kennelijk (nog) niet in staat of bereid is geweest om zijn onverantwoorde en gevaarzettende rijgedrag aan te passen. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de maximale duur van vijf jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd of ingehouden is geweest. De door de officier van justitie geëiste ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tien jaar is op grond van artikel 179 WVW niet mogelijk, tenzij er sprake is van de (zich hier niet voordoende situatie) als bedoeld in lid 4 van voormeld artikel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
feit 2:overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vijf jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van vijf jaar;
- bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 februari 2023.