In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. I. van Medenbach de Rooij, had eerder een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, welke door het UWV was afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarin het UWV het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft verzoeker beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel verzoeker als het UWV aanwezig waren. Op 22 november 2022 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan en het UWV de kans gegeven om het geconstateerde gebrek te herstellen.
Het UWV heeft vervolgens op 26 januari 2023 het bestreden besluit ingetrokken en het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard, wat leidde tot de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering. Verzoeker heeft daarop het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Het UWV heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over dit verzoek. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 1.674,-, en het UWV is veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Daarnaast is het UWV verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.