ECLI:NL:RBZWB:2023:1272

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 23_88
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om handhaving en vaststelling van dwangsom

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Busse, beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert. Eiser stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek van 6 oktober 2022 om handhavend op te treden tegen overtredingen op een perceel in Zundert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn was verstreken voordat eiser op 5 januari 2023 beroep heeft ingesteld. Eiser heeft rechtsgeldig beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft op 17 januari 2023 alsnog een beslissing genomen, maar eiser had al zelfstandig bezwaar gemaakt tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat hij verzocht heeft om de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwangsom verschuldigd is vanaf 23 december 2022 tot en met 17 januari 2023, en bedraagt in totaal € 742,-. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders op 28 februari 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/88

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. M. Busse),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het verzoek van 6 oktober 2022 om handhavend op te treden tegen diverse overtredingen op het perceel [perceel] te [plaatsnaam].

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Partijen zijn het erover eens dat de beslistermijn voor het verzoek om handhaving was verstreken voordat eiser op 5 januari 2023 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om handhaving voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
Verweerder heeft op 17 januari 2023 alsnog beslist op het verzoek om handhaving. Eiser heeft bij brief van 13 februari 2023 aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing van verweerder van 17 januari 2023. Nu eiser hiertegen reeds bij verweerder zelfstandig bezwaar heeft gemaakt, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen niet (met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb) mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval omdat uit het beroep volgt dat eiser de rechtbank heeft verzocht de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen. Dit kan op de voet van artikel 8:55c van de Awb echter alleen als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is. Eiser heeft daarom nog belang bij het beoordelen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 6 oktober 2022.
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld heeft eiser rechtsgeldig beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen is dan ook kennelijk gegrond.
Eiser heeft verzocht om de dwangsom van artikel 4:17 van de Awb vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
Uit de gedingstukken blijkt niet dat verweerder de hoogte van de dwangsom al heeft vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 8 december 2022 bij verweerder is ontvangen. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 23 december 2022 tot en met 17 januari 2023 en bedraagt € 742,-.
Omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om handhaving bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,‑ en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 742,-.
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 28 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.