ECLI:NL:RBZWB:2023:1269

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3695
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie kinderopvangtoeslag en verrekening noodvoorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 februari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de Belastingdienst/Toeslagen behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen over de compensatie voor kinderopvangtoeslag. In het primaire besluit van 19 mei 2021 was de compensatie vastgesteld op € 65.490,00, maar eiseres was het niet eens met de afwijzing van compensatie voor het toeslagjaar 2012. De rechtbank behandelt de feiten en de standpunten van beide partijen. Eiseres stelt dat er onterecht geen compensatie is toegekend voor 2012 en dat een bedrag van € 3.000,00 dat zij eerder ontving ten onrechte is verrekend met de compensatie. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet zorgvuldig heeft gehandeld en dat er feitelijke onjuistheden in de beoordeling zijn. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de Belastingdienst/Toeslagen op om opnieuw te beslissen over de compensatie voor het toeslagjaar 2012. Tevens wordt de verrekening van het bedrag van € 3.000,00 onterecht bevonden, en dient dit bedrag aan eiseres te worden uitbetaald. De rechtbank wijst ook op de proceskosten die aan eiseres moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3695 KINDER

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Idrissi),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

In het besluit van 19 mei 2021 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve compensatie kinderopvangtoeslag voor eiseres vastgesteld op € 65.490,00.
In het bestreden besluit van 17 juni 2022 is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en is aan eiseres een aanvullend bedrag van € 1.973,00 aan compensatie toegekend.
Tegen dat besluit heeft eiseres op 25 juli 2022 beroep ingesteld.
In een aanvullend beroepschrift van 5 januari 2023 heeft eiseres verzocht de zaak aan te houden. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. T. Khidous, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Belastingdienst/Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de (hoogte van de) compensatie die door de Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres is toegekend. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of de Belastingdienst/Toeslagen op juiste gronden heeft geweigerd aan eiseres compensatie te verstrekken over het toeslagjaar 2012, en of de Belastingdienst/Toeslagen terecht een bedrag van € 3.000,00 met het compensatiebedrag heeft verrekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
1.
Feiten
Eiseres heeft voor haar twee kinderen, [naam kind 1] (geboren [geboorte datum 1] ) en [naam kind 2] (geboren [geboorte datum 2] ) voor de jaren 2007 tot en met 2013 kinderopvangtoeslag aangevraagd en toegekend gekregen.
Op 1 oktober 2020 heeft eiseres zich bij de Belastingdienst/Toeslagen gemeld voor een herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2010.
Op 13 oktober 2020 heeft de UHT een herbeoordeling verricht van de toeslagjaren 2008 tot en met 2013. Geconcludeerd is dat eiseres voor de jaren 2009 tot en met 2011 in aanmerking komt voor compensatie. Voor de jaren 2008, 2012 en 2013 is er géén sprake van individuele vooringenomenheid. Voor de jaren 2012 en 2013 is er bovendien evident geen recht op kinderopvangtoeslag omdat er in deze twee jaren geen buitenschoolse opvang van het oudste kind is geweest en het jongste kind nooit naar de dagopvang is geweest.
Op 14 december 2020 heeft de commissie van onafhankelijk deskundigen (Commissie van Wijzen) geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelt dat voor de jaren 2008, 2012 en 2013 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. De compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is daarom niet van toepassing.
Eiseres heeft een bedrag van € 500,00 voor acute nood ontvangen en heeft naar aanleiding van een telefonische melding dat dat onvoldoende is, op 16 november 2020 van de Belastingdienst/Toeslagen daarnaast alvast een bedrag van € 3.000,- ontvangen.
Op 21 november 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen eiseres in aanmerking gebracht voor een eenmalige tegemoetkoming van € 750,00 in verband met het lang moeten wachten op een herbeoordeling van haar situatie.
Op 25 december 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aangekondigd na een herbeoordeling van de toeslagjaren 2008 tot en met 2013 voornemens te zijn aan eiseres een bedrag van € 64.214,00 aan compensatie toe te kennen.
Bij besluit van 19 mei 2021 (primair besluit) is de definitieve compensatie kinderopvangtoeslag vastgesteld op € 65.490,00. Voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2011 is vastgesteld dat er fouten zijn gemaakt. Voor de toeslagjaren 2008, 2012 en 2013 is geen sprake geweest van institutioneel vooringenomen handelen zodat voor die jaren de compensatieregeling niet van toepassing is. Omdat het definitief berekende bedrag hoger is dan het voorlopige bedrag, ontvangt eiseres nog een nabetaling van € 1.276,00. Indien eiseres meent dat zij meer schade heeft geleden dan nu vergoed, kan zij zich wenden tot de Commissie Werkelijke Schade.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Eiseres is het er niet mee eens dat over de jaren 2008, 2012 en 2013 geen compensatie is toegekend. Op 17 maart 2022 vond de hoorzitting plaats. Op 17 mei 2022 heeft de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) geadviseerd het bezwaar voor een deel gegrond te verklaren.
In het bestreden besluit is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij is het advies van de BAC gedeeltelijk gevolgd. Tijdens de hoorzitting is gebleken dat er geen geschil meer bestaat over het toeslagjaar 2008. Voor de toeslagjaren 2012 en 2013 is er terecht geen compensatie toegekend. Er zijn voor die jaren geen aanwijzingen van een institutioneel vooringenomen handelwijze en/of hardheid. Wel wordt de startdatum voor het berekenen van de immateriële schadevergoeding aangepast, wat leidt tot een hoger compensatiebedrag. De rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag is berekend tot aan de datum van de compensatiebeschikking (de datum van de beslissing op het bezwaar). De aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal wordt ook aangepast. In totaal ontvangt eiseres nog een bedrag van € 1.973,00. De BAC wordt niet gevolgd in het advies om het verrekende bedrag van € 3.000,00 aan eiseres uit te betalen. In de brief van 16 november 2020 staat duidelijk dat deze betaling is bedoeld als een voorschot op de door eiseres te ontvangen compensatie en het betreft geen betaling die valt onder het Besluit noodvoorziening toeslagen. Aan de gemachtigde van eiseres wordt een proceskostenvergoeding toegekend voor de kosten van het bezwaar.
2.
Standpunten partijen
Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar verzoek om compensatie voor wat betreft het toeslagjaar 2012. De afwijzing is gebaseerd op onjuiste feiten betreffende 2012. Waar het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen in eerste instantie was dat er in het jaar 2012 geen opvang was genoten, luidt het nieuwe standpunt dat eiseres recht zou hebben op een lager bedrag aan kinderopvangtoeslag omdat haar kinderen de leeftijd van vier jaar zouden hebben bereikt. Dit standpunt is echter onjuist. In 2012 had het jongste kind de leeftijd van vier jaar nog niet bereikt. Het lijkt erop dat de toeslag in 2012 is stopgezet door het niet reageren op een niet door eiseres ontvangen brief. Eiseres heeft voorgaande in bezwaar reeds aangevoerd en hier is ten onrechte niet op beslist. Een inzichtelijke motivering waarom zij over het jaar 2012 niet, en over de jaren daarvoor wel, in aanmerking komt voor compensatie, ontbreekt.
Verder voert eiseres aan dat het bedrag van € 3.000,00 dat zij op 6 november 2020 van de Belastingdienst/Toeslagen heeft ontvangen ten onrechte is verrekend met het compensatiebedrag. Het bedrag van € 3.000,00 is een aanvullende bedrag aan noodvoorziening op grond van het (destijds geldende) Besluit noodvoorziening toeslagen. Op grond van artikel 2.2. van dat Besluit mag dit bedrag niet worden verrekend met een later toegekend bedrag aan compensatie.
Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de Belastingdienst/Toeslagen nog altijd niet het gehele persoonlijke dossier heeft overgelegd, terwijl dit wel ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’ zijn en het niet aan de Belastingdienst/Toeslagen is om daar een selectie in te maken. Het is eiseres ook onbekend welke informatie aan de Commissie van Wijzen is verstrekt voor de beoordeling.
In het verweerschrift heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat op juiste gronden geen compensatie is toegekend voor het toeslagjaar 2012. De Commissie van Wijzen (CvW) heeft voor wat betreft dit jaar geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn voor institutioneel vooringenomen handelen. Het oordeel van de CvW is leidend.
Bij eiseres is sprake geweest van een ‘Hoge Toekenning, Hoog risico’ (HotHor) signalering, een signalering dat de toeslag boven een bepaalde vastgestelde norm komt, waarna een handmatige controle plaatsvindt om de kijken of de aanvraag of wijziging juist is opgegeven. Dit maakt volgens de CvW echter niet dat er sprake is van vooringenomenheid. Daarvoor is meer nodig. Vaststaat dat de kinderopvangtoeslag over het jaar 2012 op verschillende momenten is gewijzigd. Uit de opsomming van de verschillende wijzigingsbesluiten blijkt dat in tegenstelling tot de jaren 2009 tot en met 2011, over het toeslagjaar 2012 nimmer sprake is geweest van een zachte of harde stop van de kinderopvangtoeslag. De definitieve beschikking kinderopvangtoeslag van 6 maart 2015 onderschrijft juist dat eiseres in 2012 gebruik heeft gemaakt van kinderopvang waardoor aanspraak op toeslag bestond. Evenmin is sprake van een kwalificatie opzet/grove schuld in de zin van artikel 49c van de Awir. Eiseres heeft voor het toeslagjaar 2012 geen betalingsregeling getroffen met de Belastingdienst/Toeslagen.
Verder wordt eiseres niet gevolgd in haar standpunt dat de Belastingdienst/Toeslagen hangende de bezwaarprocedure een nieuw standpunt heeft ingenomen. Vanaf het begin van de integrale herbeoordeling is geoordeeld dat eiseres voor het toeslagjaar 2012 niet in aanmerking komt voor compensatie. Uit het dossier blijkt verder niet dat de compensatie op enig moment naar beneden is bijgesteld omdat de kinderen van eiseres de leeftijd van vier jaar zouden hebben bereikt. Aanspraak op compensatie is niet gekoppeld aan de leeftijd van een toeslagkind, maar is gekoppeld aan de voorwaarden genoemd in het Besluit Compensatieregeling. Van een motiveringsgebrek is dan ook geen sprake.
3.
Beoordeling door de rechtbank
Achtergrond
3.1
In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in voorgaande jaren zijn fouten gemaakt, waarvan ouders de dupe zijn geworden. Deze toeslagenaffaire heeft geleid tot verschillende herstelregelingen om burgers te compenseren voor deze fouten. De compensatie wordt door verweerder toegekend. De uitvoering van deze regelingen is belegd bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT).
3.2
De rechtbank stelt vast het compensatiebesluit hier in geding is gebaseerd op de compensatieregeling van artikel 49b van de Awir en de beleidsregels zoals neergelegd in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (Besluit Compensatieregeling). Met ingang van 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie Toeslagen (Wht) van kracht. Voornoemde compensatieregeling is met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht [1] worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht.
Kern geschil
3.3
Eén geschilpunt is de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen op juiste gronden heeft besloten aan eiseres geen compensatie op grond van het Besluit Compensatieregeling toe te kennen voor het toeslagjaar 2012. Het tweede geschilpunt is of de hiervoor genoemde betaling van € 3.000,00 mocht worden verrekend met de nadien toegekende compensatie.
Voorbereiding besluit compensatie toeslagjaar 2012.
3.4
Het Besluit Compensatieregeling, onderdeel 2.1 of 2.2, regelt compensatie voor het geval een belanghebbende deel heeft uitgemaakt van een (met) een CAF onderzoek (vergelijkbaar onderzoek) op grond waarvan sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelen van de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank overweegt dat niet gebleken is dat eiseres deel heeft uitgemaakt van een dergelijk onderzoek. Op grond van onderdeel 2.3 dient dan beoordeeld te worden of - aan de hand van de in onderdeel 2.2 genoemde kenmerken - aannemelijk is gemaakt dat de vaststelling van de aanspraak op kinderopvangtoeslag in enig jaar onderdeel is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen.
3.5
De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich, met verwijzing naar het oordeel van de CvW, op het standpunt dat er voor wat betreft het toeslagjaar 2012, anders dan voor de toeslagenjaren 2009 tot en met 2011, geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. De Belastingdienst/Toeslagen verwijst naar onderdeel 2.3 van het Besluit Compensatieregeling waarin staat dat het oordeel van de CvW leidend is voor de besluitvorming over compensatie door de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank overweegt dat deze bepaling de Belastingdienst/Toeslagen niet ontslaat van de verplichting om op grond van de op hem rustende vergewisplicht van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), na te gaan of het oordeel van de CvW op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen [2] .
3.6
De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst/Toeslagen niet aan deze verplichting heeft voldaan en overweegt daartoe als volgt. De CvW heeft zijn oordeel, dat er voor wat betreft het toeslagjaar 2012 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen, als volgt gemotiveerd:
“3.2 (…) Dat betekent dat het instellen van een controle onvoldoende is om te concluderen dat vooringenomen is gehandeld. Daarvoor is meer nodig.
3.3.
Uit de motivering van de voorlopige conclusie en de daarbij gevoegde stukken blijkt dat de B/T bij de ingestelde controle voor de jaren 2008, 2012 en 2013 de beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen heeft. Van institutioneel vooringenomen handelen is daarom geen sprake”
3.7
Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd toegelicht dat de CvW zijn oordeel uitsluitend heeft gebaseerd op de gegevens in de UHT beoordeling van 10 oktober 2020 (Beoordelingskader hersteldossiers kinderopvangtoeslag). Andere, onderliggende documenten over het toeslagjaar 2012, zijn door de CvW niet bij het oordeel betrokken. De rechtbank stelt echter vast dat de UHT beoordeling wat betreft het toeslagjaar 2012, onjuiste feitelijke gegevens bevat. Zo staat in de beoordeling vermeld dat eiseres zou hebben aangegeven dat geen van haar beide kinderen opvang heeft genoten in 2012, waarop werd geconcludeerd tot afwijzing van compensatie over toeslagjaar 2012. Niet in geschil is echter, en uit het dossier blijkt ook, dat de beide kinderen van eiseres wel degelijk opvang hebben genoten in het toeslagjaar 2012. Dit betekent dat de beoordeling waarop de CvW zijn oordeel heeft gebaseerd, feitelijke onjuistheden bevat. Dit leidt tot de conclusie dat het oordeel van de CvW niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen worden gelegd. Nu de Belastingdienst/Toeslagen dit wel heeft gedaan, heeft zij gehandeld in strijd met de vergewisplicht van artikel 3:9 van de Awb.
3.8
Dit betekent dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de afwijzing van de compensatie over het jaar 2012, onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2, 3:9 en 7:12 van de Awb en komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, omdat de Belastingdienst/Toeslagen de feitelijke situatie in 2012 moet onderzoeken met inachtneming van de kenmerken van onderdeel 2.2 van het Besluit Compensatieregeling en hetgeen eiseres daarover naar voren heeft gebracht. De kenmerken van onderdeel 2.2 zien onder meer op de vraag of sprake is geweest van een zachte of harde stop en of nader informatie is uitgevraagd bij een gebleken tekortkoming. In dit kader merkt de rechtbank het volgende op ten aanzien van de besluitvorming over de kinderopvangtoeslag van het jaar 2012.
3.9
Het op 21 april 2012 bepaalde voorschot kinderopvangtoeslag van € 32.073,00 (vanuit de situatie dat beide kinderen van eiseres dagopvang genoten) is op 31 augustus 2012 bijgesteld naar € 15.696,00. De reden daarvoor is in verweer en ter zitting door de Belastingdienst/Toeslagen als volgt toegelicht. Naar aanleiding van de ‘HotHor’ melding is geconstateerd dat het oudste kind ( [naam kind 1] ) bij aanvang van het jaar 2012 reeds 4 jaar oud was en daarom verondersteld werd naar school te gaan en niet langer gebruik te maken van dagopvang. De kinderopvangtoeslag voor het oudste kind is daarom door de Belastingdienst/Toeslagen stopgezet en het terugvorderingsbedrag dat hieruit voortkwam is volgens Belastingdienst/Toeslagen verrekend met verschillende toeslagen over 2013.
Onduidelijk is of is nagevraagd of eiseres voor haar oudste kind in 2012 nog gebruik maakte van opvang. Eiseres stelt dat dit laatste het geval is.
3.1
De daarop volgende verlaging van het voorschot op 23 oktober 2012 naar een bedrag van € 12.919,00 is volgens de Belastingdienst/Toeslagen gebaseerd op wijzigingen die eiseres zelf heeft doorgegeven op 5 september 2012. Op grond van de doorgegeven wijzigingen, is uitgegaan van een situatie waarin alleen het oudste kind per 1 september 2012 uren opvang heeft genoten en het jongste kind niet.
3.10.1
De rechtbank volgt de Belastingdienst/Toeslagen niet in deze redenering. Op grond van de stukken kan worden vastgesteld dat eiseres, vlak ná de beschikking van 31 augustus 2012 waarbij het voorschot werd gehalveerd, op 5 september 2012 zelf een drietal wijzigingen heeft doorgegeven. De volgorde hanterend zoals deze meldingen/wijzigingen in het dossier zijn opgenomen:
  • een melding ten aanzien van het jongste kind ( [naam kind 2] ) dat per 1 september 2012 sprake is van opvang bij kinderopvanginstelling [naam kinderopvang] voor 58 uur per maand tegen een tarief van € 7,35 per uur;
  • een melding ten aanzien van het oudste kind ( [naam kind 1] ) dat per 1 september 2012 sprake is van opvang bij kinderopvanginstelling [naam kinderopvang] voor 58 uur per maand tegen een tarief van € 7,35 per uur;
  • een melding ten aanzien van het jongste kind ( [naam kind 2] ) dat per 1 september 2012 geen uren kinderopvang worden afgenomen.
3.10.2
De rechtbank stelt vast dat het tijdstip van ontvangst van alle drie de meldingen is geregistreerd op 15:40:33 uur. Daarmee heeft eiseres volgens de systemen van Belastingdienst/Toeslagen ten aanzien van het jongste kind op exact hetzelfde tijdstip twee afwijkende meldingen heeft gedaan, waarbij met de ene melding per 1 september 2012 wél uren kinderopvang worden doorgegeven en met de andere melding géén uren worden doorgegeven. Niet kan worden vastgesteld welke melding als laatste is gedaan en als definitief is bedoeld. De rechtbank constateert dat de Belastingdienst/Toeslagen zonder verdere navraag, uit is gegaan van de voor eiseres minst gunstige melding (namelijk géén kinderopvang en dus geen kinderopvangtoeslag ten aanzien van het jongste kind). Het had in deze omstandigheden voor de hand gelegen dat Belastingdienst/Toeslagen contact met eiseres had opgenomen om te verifiëren welke melding ten aanzien van het jongste kind ( [naam kind 2] ) juist was.
3.11
Verder heeft eiseres in bezwaar en in beroep opgemerkt dat het lijkt alsof de kinderopvangtoeslag over 2012 is stopgezet als gevolg van het niet reageren door eiseres op brieven. Het niet reageren op brieven deed zich ook voor over de jaren 2009 tot en met 2011. Uit de beoordeling van de UHT van 10 oktober 2020 (Beoordelingskader hersteldossiers kinderopvangtoeslag) blijkt dat het feit dat niet kan worden vastgesteld of die brieven zijn verzonden, reden is geweest om eiseres over die jaren compensatie toe te kennen. De rechtbank constateert dat ook voor het toeslagjaar 2012 niet gebleken is dat de twee brieven die volgens Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres zouden zijn verstuurd met het verzoek een overzicht te verstrekken van de daadwerkelijk gemaakte kinderopvangkosten 2012, zijn verzonden dan wel door eiseres zijn ontvangen. Van de gestelde brief van 20 augustus 2013 heeft Belastingdienst/Toeslagen geen verzendadministratie kunnen overleggen, zodat niet kan worden vastgesteld dat deze brief aan eiseres is verzonden. Van de herinneringsbrief van 25 november 2013 staat vast dat deze met de melding “onbestelbaar” retour is gekomen en niet gebleken is dat Belastingdienst/Toeslagen deze brief opnieuw aan eiseres heeft verzonden.
3.12
De Belastingdienst/Toeslagen zal voorgaande in de te nemen nieuwe beslissing op bezwaar bij de beoordeling in aanmerking moeten nemen.
Verrekening € 3.000,00
3.13
In geschil is verder of de Belastingdienst/Toeslagen op juiste gronden de op 6 november 2020 aan eiseres uitbetaalde € 3.000,00 heeft verrekend met het definitieve compensatiebedrag.
3.14
Kort samengevat stelt eiseres zich op het standpunt dat het betreffende bedrag is toegekend op grond van het (toen geldende) Besluit noodvoorziening toeslagen. dan wel had dit daarop kunnen en moeten worden gebaseerd, waardoor het bedrag, gelet op artikel 2.2. van het Besluit, niet verrekend mag worden met het compensatiebedrag.
3.15
Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat het bedrag niet is gebaseerd op het Besluit noodvoorziening toeslagen maar, zoals blijkt uit de toekenningsbrief van 16 november 2020, is toegekend als voorschot op de te ontvangen compensatie.
3.16
De rechtbank overweegt dat de toekenningsbrief van brief 16 november 2020 voor beide standpunten aanknopingspunten biedt. De brief luidt:

“Waarom krijgt u deze brief?

U bent gebeld op 2 november 2020 door uw persoonlijk zaakbehandelaar (…). U hebt aangegeven acute geldnood te hebben. Daarom krijgt u een bedrag.

Wat krijgt u van ons?

Wij hebben uw situatie besproken. U gaf aan dat het ontvangen bedrag van 500 euro onvoldoende is. Omdat wij meer tijd nodig hebben voor de beoordeling, krijgt u naast de 500 euro nu alvast dit bedrag van 3.000 euro. Het geld is op 6 november 2020 aan u overgemaakt. Dit hoeft u nooit terug te betalen.

Hoe gaat het verder?

We gaan verder met de beoordeling van uw situatie. Uw persoonlijk zaakbehandelaar bekijkt dit dan samen verder met u. Hebt u na de beoordeling van uw situatie recht op een hoger bedrag? Dan krijgt u een nabetaling.”

3.17
Gelet op de tekst van de brief en de volgorde waarin wordt gemeld dat eiseres naast het bedrag van € 500,- het bedrag van € 3.000,- krijgt, waarna uitdrukkelijk in de volgende zin is vermeld dat het geld op 6 november is overgemaakt én dat eiseres ”dit” nooit hoeft terug te betalen, ligt de uitleg die eiseres geeft voor de hand: dat het bedrag van € 3000,00 een aanvullend bedrag aan noodvoorziening was als bedoeld in artikel 2.2 van het Besluit.
3.18
Hoewel wellicht in het gebruik van het woord “alvast” ook voor het standpunt van het Belastingdienst/Toeslagen een aanknopingspunt te vinden is in de brief, dient de ontstane onduidelijkheid voor rekening en risico van Belastingdienst/Toeslagen te komen. Nu in artikel 2.2. van het Besluit nadrukkelijk is bepaald dat het bedrag van de noodvoorziening op een later moment niet in mindering zal worden gebracht op het toe te kennen bedrag aan compensatie of tegemoetkoming, is ten onrechte overgegaan tot verrekening van € 3000,00 met het compensatiebedrag.
De beroepsgrond slaagt. Dit betekent dat het bestreden besluit ook op dit onderdeel zal worden vernietigd.
4. Conclusie en gevolgen
4.1
Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op de weigering compensatie toe te kennen over het toeslagjaar 2012 en voor zover dat ziet op de verrekening van het bedrag van € 3.000,00 met het compensatiebedrag.
4.2
Ten aanzien van de verrekening ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank stelt vast dat het op 6 november 2020 aan eiseres uitgekeerde bedrag van € 3000,00 dient te worden aangemerkt als aanvullend bedrag aan acute noodvoorziening op grond van het Besluit noodvoorziening toeslagen, dat op grond van artikel 2.2 van dat Besluit niet mag worden verrekend met het compensatiebedrag. Dat betekent dat verweerder aan eiseres een nabetaling ter hoogte van € 3.000,00 dient te verrichten.
4.3
Ten aanzien van de compensatie over het toeslagjaar 2012 ziet de rechtbank, zoals hiervoor al overwogen, geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De Belastingdienst/Toeslagen dient, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw onderzoek te doen naar de feitelijke situatie in 2012 en op grond daarvan een nieuw besluit te nemen.
4.4
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
4.5
Ook zal de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de weigering compensatie toe te kennen over het toeslagjaar 2012 en voor zover dat ziet op de verrekening van het bedrag van € 3.000,00;
  • bepaalt ten aanzien van de verrekening dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op ten aanzien van de compensatie over het toeslagjaar 2012 om, binnen zes weken na verzending van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en, mr. drs. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 27 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:9
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Wet hersteloperatie toeslagen
(geldend vanaf 5 november 2022)
Artikel 2.1. Compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
2. De compensatie wordt niet toegekend indien de door de aanvrager van een kinderopvangtoeslag geleden schade is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan hem toerekenbaar zijn.
3. Aan een aanvrager van compensatie die aannemelijk maakt dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan een bedrag als bedoeld in artikel 2.3, eerste tot en met zevende lid, wordt door de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag aanvullende compensatie voor de werkelijke schade toegekend.
4. Een aanvrager van een kinderopvangtoeslag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, komt niet in aanmerking voor compensatie van schade met betrekking tot een berekeningsjaar waarover minder dan € 1.500 aan kinderopvangtoeslag is teruggevorderd of het recht op kinderopvangtoeslag met minder dan € 1.500 is verlaagd.
5. De compensatie en de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade blijven achterwege voor zover op een andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming ter zake is voorzien of voor zover aan de aanvrager een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, zoals dit luidde ten tijde van de aanvraag van de O/GS-tegemoetkoming, of als bedoeld in artikel 2.6 is toegekend.
Artikel 2.2. Componenten compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
De compensatie bestaat uit:
een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, of de hardheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, vermeerderd met een bedrag voor de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering;
een bedrag voor een bestuurlijke boete die is opgelegd op grond van artikel 40 of 41 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor een verzuim of vergrijp betreffende de kinderopvangtoeslag;
een bedrag voor materiële schade;
een bedrag voor immateriële schade;
en bedrag voor invorderingskosten;
een bedrag voor proceskosten;
een rentevergoeding voor het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de kinderopvangtoeslag of het beëindigen van de voorschotverlening kinderopvangtoeslag.
Artikel 8.6 Overgangsrecht in verband met terugwerking van de artikelen van de afdelingen 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 en 4.2
Beschikkingen ter zake van compensatie (…) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 49b (geldend van 7 juli 2020 tot en met 4 november 2022)
In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan de rijksbelastingdienst in verband met een samenstel van zijn handelingen waarbij sprake is van institutionele vooringenomenheid bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in de Wet kinderopvang, volgens bij die regeling te stellen regels en binnen bij die regeling te stellen kaders, aan de belanghebbenden compensatie verlenen. Deze compensatie geschiedt in verband met het door die handelingen door die belanghebbenden ondervonden nadeel, voor zover de reguliere bestuursrechtelijke rechtsmiddelen voor 23 oktober 2019 onvoldoende toereikend werden geacht om dit nadeel geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken en dit nadeel niet is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan de belanghebbenden toerekenbaar zijn. Het vaststellen van de beschikking tot toekenning van de compensatie geschiedt op een door de belanghebbende voor 1 januari 2024 aan de Belastingdienst/Toeslagen gedaan verzoek. De compensatie blijft achterwege voor zover op andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming ter zake is of wordt voorzien. (…)
Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken
(geldend van 8 september 2020 tot en met 4 november 2022, vervallen per 2 februari 2023 met terugwerkende kracht tot en met 5 november 2022)
Dit besluit bevat beleidsregels voor de verstrekking van een compensatie aan ouders vanwege de institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen in het kader van CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken.
2. Doelgroep
Dit besluit voorziet in een compensatie voor de ouder die deel uitmaakte van het CAF 11-onderzoek (onderdeel 2.1), die deel uitmaakte van een vergelijkbaar (CAF-)onderzoek (onderdeel 2.2) of die aannemelijk maakt dat de vaststelling van zijn aanspraak op kinderopvangtoeslag in enig jaar onderdeel is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen (onderdeel 2.3). (…)
2.2.
Vergelijkbare (CAF-)onderzoeken
(…)
De Adviescommissie heeft in haar advies de (CAF-)onderzoeken geïdentificeerd waarin waarschijnlijk sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze of waarin mogelijk sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze. De Belastingdienst/Toeslagen zal voor deze (CAF-)onderzoeken aan de hand van de door de Adviescommissie beschreven kenmerken beoordelen of daadwerkelijk sprake was van een institutioneel vooringenomen handelwijze. Het gaat hierbij om de volgende kenmerken:
1. Een collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde (‘zachte stop’).
2. Het breed uitvragen van bewijsstukken over één of meerdere jaren.
3. Een zero tolerance-onderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbrekende bewijsstukken met (soms/veelal) een tweede check wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing was gevonden.
4. Het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.
5. Het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.
Bij de beoordeling van de (CAF-)onderzoeken aan deze kenmerken gaat het niet om de optelsom van deze kenmerken of het afzonderlijk aanwezig zijn daarvan, maar om het in samenhang voorkomen daarvan in een onderzoek. De afwezigheid van één kenmerk betekent niet dat er geen sprake is van een institutioneel vooringenomen handelwijze evenmin als dat de aanwezigheid van meerdere kenmerken per definitie een institutioneel vooringenomen handelwijze betekent. De beoordeling geschiedt op basis van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, inclusief het onderzoeksdossier.
(…)
2.3.
Ouders die zich melden
Een ouder die van mening is dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de (individuele) beoordeling van zijn aanspraak op kinderopvangtoeslag institutioneel vooringenomen heeft gehandeld, kan tot en met 31 december 2023 bij de Belastingdienst/Toeslagen een aanvraag voor compensatie indienen. De ouder zal in dat geval op basis van de in
onderdeel 2.2genoemde kenmerken aannemelijk moeten maken dat bij de (individuele) beoordeling van zijn aanspraak op kinderopvangtoeslag in enig jaar door de Belastingdienst/Toeslagen institutioneel vooringenomen is gehandeld of dat hij behoort tot de doelgroep van een (CAF-)onderzoek waarvan de Belastingdienst/Toeslagen heeft geoordeeld dat sprake is van institutioneel vooringenomen handelen. De Belastingdienst/Toeslagen beoordeelt of hiervan sprake is geweest. Als de voorlopige conclusie van de Belastingdienst/Toeslagen is dat geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen, dan wordt deze conclusie voorgelegd aan de commissie van onafhankelijke deskundigen. Het oordeel van deze commissie is voor de Belastingdienst/Toeslagen leidend.
Als de voorlopige conclusie van de Belastingdienst/Toeslagen is dat geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen, dan wordt deze conclusie voorgelegd aan de commissie van onafhankelijke deskundigen Het oordeel van deze commissie is voor de Belastingdienst/Toeslagen leidend.
Als de Belastingdienst/Toeslagen – al dan niet na het voorleggen aan de commissie van onafhankelijke deskundigen – oordeelt dat bij de betreffende ouder sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze, komt de ouder in aanmerking voor compensatie, tenzij er sprake is van een ernstige onregelmatigheid die in de weg staat aan het toekennen van compensatie (onderdeel 2.4).
Als de Belastingdienst/Toeslagen – na het voorleggen aan de commissie van onafhankelijke deskundigen – oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de betreffende ouder niet institutioneel vooringenomen heeft gehandeld, dan wijst de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag voor compensatie af. (…).
Besluit noodvoorziening toeslagen
(geldend van 16 december 2020 tot en met 20 december 2021)
2.1
Doelgroep
De noodvoorziening is bedoeld voor ouders die acute financiële problemen hebben als gevolg van de problemen rondom de kinderopvangtoeslag en waarbij het toekennen van compensatie of een tegemoetkoming niet op de gewenste korte termijn mogelijk is. Het gaat dan om de situatie waarin deze ouders hierdoor geen financiële middelen hebben om bepaalde noodzakelijke uitgaven te doen. Hierbij valt te denken aan uitgaven aan schoolvoorzieningen voor kinderen en medicijnen. De noodvoorziening is niet nodig voor zover voor de uitgaven een andere, eenvoudig toegankelijke voorziening bestaat.
2.2.
Bedrag
De noodvoorziening betreft een beperkt bedrag ter dekking van bepaalde noodzakelijke uitgaven. De noodvoorziening bedraagt in beginsel ten hoogste € 500 per ouder(paar). In incidentele situaties waarbij een bedrag van € 500 niet voldoende is om de acute financiële problemen op te lossen en daardoor een onredelijke en onbillijke situatie blijft bestaan, kan een hoger bedrag worden uitgekeerd.
Het bedrag wordt op geen enkele wijze verrekend met openstaande toeslag- of belastingschulden. Ook zal het bedrag van de noodvoorziening op een later moment niet in mindering worden gebracht op het toe te kennen bedrag aan compensatie of tegemoetkoming. (…)

Voetnoten

1.Artikel 8.6 van de Wht
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 22 januari 2020, ECLI 2020:197