ECLI:NL:RBZWB:2023:1241

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
​​​​​​​02/293802-22, 02/085373-21 (vord. tul) en 02/124819-22 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met verwerping van noodweer en toewijzing van vordering tot tenuitvoerlegging

Op 24 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 2000 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, werd bijgestaan door raadsman mr. H. Goedegebure. De tenlastelegging betrof zware mishandeling van een slachtoffer, die een gebroken neus en oogkas had opgelopen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om te oordelen. De officier van justitie vroeg om vrijspraak van het primair tenlastegelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met kracht tegen het gezicht van het slachtoffer had geslagen en met een geschoeide voet tegen het hoofd had getrapt. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde en dat zijn verklaringen inconsistent waren. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/293802-22, 02/085373-21 (vord. tul) en 02/124819-22 (vord. tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 24 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
[adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 februari 2023, waarbij de officier van justitie mr. T. Kint en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer] , waardoor hij een gebroken neus en gebroken oogkas heeft opgelopen, subsidiair ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling en meer subsidiair ten laste gelegd als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt vrijspraak van het primair tenlastegelegde. Wel acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging merkt op dat de inhoud van de afgelegde verklaringen van de aanwezigen bij het voorval enigszins uiteenlopen. Duidelijk is dat alle aanwezigen gedronken hadden. Niet duidelijk is wat er precies aan letsel is geconstateerd. Ook is niet uit te sluiten dat aangever ook letsel heeft gekregen, doordat hij tijdens de ruzie, zoals hij zelf ook verklaart, is komen te vallen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op
12 november 2022 een ruzie tussen verdachte en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden waaraan [slachtoffer] kneuzingen en bloeduitstortingen in het gezicht en een gebroken neus heeft overgehouden. Uit de aangifte volgt dat het letsel werd toegebracht doordat verdachte [slachtoffer] met kracht tegen zijn gezicht heeft geslagen en met kracht en geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt terwijl [slachtoffer] op de grond lag. De aangifte wordt ondersteund door [getuige] , die heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer] met een vuist in zijn gezicht sloeg. Met betrekking tot de verklaring van [getuige] is de vraag of deze verklaring, gelet op het standpunt van verdachte over die verklaring, betrouwbaar is. De rechtbank acht de verklaring van [getuige] betrouwbaar nu deze verklaring op meerdere onderdelen steun vindt in de verklaring van [slachtoffer] . Verder ziet de rechtbank niet in welk belang [getuige] zou kunnen hebben om anders te verklaren, zeker niet nu zij op dat moment een vriendin van verdachte was. Bij zijn verhoor bij de politie heeft verdachte zelf ook verklaard dat hij [slachtoffer] een paar tetsen heeft gegeven.
Ten aanzien van het trappen tegen het hoofd van [slachtoffer] , overweegt de rechtbank dat de verklaring van [slachtoffer] op wezenlijke onderdelen wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] . De rechtbank heeft dan ook geen reden aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen, ook niet daar waar het gaat om het trappen tegen het hoofd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met kracht tegen zijn gezicht heeft geslagen waardoor hij ten val is gekomen, verdachte [slachtoffer] met kracht en geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt en dat [slachtoffer] hierdoor een gebroken neus heeft opgelopen.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, stelt de rechtbank het volgende voorop. In het primair tenlastegelegde is het zwaar lichamelijk letsel nader gespecificeerd als een gebroken neus en/of een gebroken oogkas. Forensisch [naam arts] verklaart in zijn mail van 10 februari 2023 in aanvulling op de letselbeschrijving dat [slachtoffer] bij het incident een gebroken neus heeft opgelopen waarvoor hij op de nominatie staat om geopereerd te worden. In het dossier zit geen nadere medische informatie over letsel aan de oogkas. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan een gebroken neus niet zonder meer worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Dat is afhankelijk van de aard van de breuk, de eventuele noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit het dossier volgt dat er tot nu toe geen operatie aan de neus heeft plaatsgevonden. De precieze aard, ernst en uitzicht op (volledig) herstel van het letsel is onduidelijk gebleven. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat het door verdachte toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. De rechtbank komt niet tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde zware mishandeling en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of het handelen van de verdachte kwalificeert als een poging tot zware mishandeling De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring is vereist dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet moet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar algemene ervaringsregels roept het in boze en opgefokte staat met een vuist in het gezicht slaan en met de voet in het gezicht trappen de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het hoofd is immers een kwetsbaar deel van het lichaam. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die aanmerkelijke kans, is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust op de koop toe heeft genomen. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Uit het dossier blijken geen aanwijzingen voor het tegendeel.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 12 november 2022 te Terhole, gemeente Hulst ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet
- ( met kracht) tegen het gezicht heeft geslagen waarbij voornoemde [slachtoffer] ten val is gekomen en
- ( vervolgens) met kracht en geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt, terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond ligt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht een noodweersituatie niet aannemelijk geworden. De verklaring van [getuige] staat haaks op de door verdachte afgelegde verklaring en biedt ondersteuning aan de aangifte. Er is geen sprake van noodweer dan wel noodweerexces.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging doet een beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Verdachte werd direct aangevallen door [slachtoffer] en werd door hem vastgepakt bij zijn nek. Verdachte dacht dat er een mes in het spel was, omdat [slachtoffer] altijd een mes in zijn broeksband draagt. Door dit gegeven heeft verdachte duidelijk in een vlaag van paniek gehandeld. Verdachte was erg bang dat het mes van aangever gebruikt zou gaan worden. Er was bij verdachte sprake van een hevige gemoedsbeweging. Verdachte benadrukt daarbij dat hij ter plaatse geen kant op kon en vanwege een trap vlakbij zich ook snel moest verdedigen, omdat hij anders misschien ook van de trap af zou vallen. De verdediging verzoekt verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daarvoor echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zo bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte gegeven scenario niet wordt ondersteund door stukken in het dossier. Verdachte heeft inconsistente en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de situatie waarin hij zich bevond. Dit maakt zijn verklaringen minder betrouwbaar. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] een mes zou hebben getrokken en op zijn keel zou hebben gezet. Tijdens het verhoor bij de politie, het verhoor bij de rechter-commissaris en ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij vermoedde dat er een mes in het spel was maar dat hij deze niet heeft gezien. [getuige] heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat [slachtoffer] met een mes gedreigd heeft maar zij heeft zelf geen mes gezien. Ter zitting heeft verdachte voor het eerst verklaard dat hij zich moest verdedigen omdat hij geen kant op kon vanwege een trap vlakbij en hij bang was hiervan af te vallen. Noch uit de verklaring van [getuige] , noch uit overige stukken in het dossier, blijkt van de aanwezigheid van een dergelijke dan wel anderszins voor verdachte bedreigende situatie. Uit de aangifte en de verklaring van [getuige] kan eerder worden afgeleid dat verdachte de agressor is geweest. De rechtbank acht de aan het beroep op noodweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht dan ook niet aannemelijk geworden en verwerpt het beroep op noodweer. In hetgeen is overwogen ten aanzien van het beroep op noodweer ligt besloten dat ook een beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest. De door de officier van justitie gevorderde straf staat niet in verhouding tot het ten laste gelegde feit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft [slachtoffer] in het gezicht geslagen en getrapt. Daarmee heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] , die door toedoen van verdachte pijn heeft geleden en letsel heeft opgelopen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Bovendien veroorzaakt een dergelijk feit gevoelens van angst, onbehagen en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen, zeker nu dit in een woonomgeving, waar men zich doorgaans veilig pleegt te voelen, heeft plaatsgevonden.
De persoon van verdachteUit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van gelijksoortige strafbare feiten. Ook blijkt hieruit dat hij ten tijde van het tenlastegelegde in een proeftijd liep. De rechtbank zal met deze feiten in strafverzwarende zin rekening houden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 31 januari 2023. Uit dit rapport volgt dat verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, het hem daarbij ontbreekt aan een zinvolle dagbesteding en een inkomen. Verdachte heeft bij eerdere reclasseringscontacten stellig aangegeven niet mee te willen werken en niet open te staan zich te conformeren aan bijzondere voorwaarden. Hij is hardnekkig in zijn standpunt dat zijn gedrag ‘normaal’ is en dat werken aan gedragsverandering niet nodig is. Er zijn geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering acht het risico op recidive, op letselschade en onttrekking aan voorwaarden hoog. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden en tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de reclassering over.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS die voor een zware mishandeling door het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van trappen tegen het hoofd uitgaan van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden als vertrekpunt. Indien er sprake is van een poging, wordt de straf met één derde verminderd.
Alles in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

02/085373-21
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 13 dagen gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Middelburg van 29 juni 2021 ten uitvoer zal worden gelegd. In het geval dat deze al eerder ten uitvoer is gelegd, acht zij zichzelf niet-ontvankelijk ten aanzien van deze vordering.
De rechtbank stelt vast dat de voorwaardelijke straf onder dit parketnummer al ten uitvoer is gelegd in de zaak onder parketnummer 02/124819-22. Gelet hierop zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02/085373-21.
02/124819-22
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 103 dagen gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Middelburg van 12 oktober 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen moet worden en subsidiair voorgesteld de proeftijd van de voorwaardelijke straf te verlengen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02/085373-21;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter te Middelburg d.d. 12 oktober 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/124819-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
103 (honderddrie) dagen gevangenisstraf/
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. E.A. Mulders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 februari 2023.
Mr. Mulders is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.